(reclame)


Je recente CD, DVD, plaat of boek geresenceerd op onze website? Stuur deze dan naar de hoofdredactie!
Your recent CD, DVD, record or book reviewed on our website? Send it to our editor-in-chief!

CD Recensies

22 juni 2013

OLD SCHOOL REBEL/ SMOOTH & THE BULLY BOYS
Smooth & the Bully Boys, géén cat.nr.

Old school rebels? Nou, dit trio staat er niet bepaald om bekend dat ze old school rockabilly spelen! Integendeel: de toch ook al in 2001 opgerichte Belgische band die bij ons niet zo bekend is (wellicht omdat ze van over de taalgrens komen, hier toch immer een beetje een ver van m’n bed show) presenteert op hun vierde album een rock ‘n’ roll stijl die nauw verwant is aan rock: rechtdoor rockpatronen met het nonsensikale je m’en foutisme van glamrock en de speed en de energie maar niet de agressie van psychobilly. Variatie is er met de bluesrock elementen in At The Beginning, het gevoelige beetje late night jazzy rustige If It’s You en de hoempapa polonaise country met metalieken dobro van Did You See My Cat. Vanaf de zevende track komt de Reverend Horton Heat om het hoekje piepen en zijn de resterende nummers helemaal in RHH stijl met diens kenmerkende op jazz gebaseerde supersnelle gitaarwerk en typerende manier van zingen. Subtiel is dit nergens, maar dat zal Smooth & the Bully Boys een zorg wezen: als ze maar kunnen spelen, en graag ook wat meer in de Nederlandstalige gebieden van de rock ‘n’ roll wereld zodat we weer niet elke keer die verrekte taalgrens over moeten. Alle 12 nummers werden geschreven door zanger-gitarist Michel Brasseur of contrabassist Gus Dblbass. Info: www.smoothandthebullyboys.be
(Frantic Franky)


GOES SOUTH OF THE WEST/ NORBY
Norby, géén cat.nr.

Norby (echte naam: Norberto Violano) is een 35-jarige gitarist-songwriter uit Gorizia (I) die – zo lezen wij – momenteel zonder label zit en daarom zelf deze 3-track mini uitbracht met “mijn meest significante muzikale inspiraties. Het idee was songs te schrijven in originele countrystijl gemixt met de sound van de rock ‘n’ roll pioniers, opgenomen met mijn band Daniele Stallone & his Loud Roll Shuffle. Bedoeling is iemand bij mijn project te betrekken, promotors of filmproducers voor soundtracks”.
De drie zelfgeschreven instrumentals openen met titeltrack Norby Goes South Of The West. Ten zuiden van het westen is volgens mij helemaal nergens, maar het nummer is een uptempo westernmelodie met galoperende elektrische bas (tenminste, zo klinkt ze, want de line up spreekt van een contrabas) en roffelende drums die drie minuten en 20 seconden exact hetzelfde doen. De gitaar doet in de verte wat denken aan Hank Marvin, al zal dit nummer nooit worden verward met The Shadows. Wchile (geen idee wat het betekent, maar zo heet het echt) is medium tempo en meer poppy, en koppelt de leadgitaar aan akoestische gitaren die wat ik veronderstel Italiaanse volksmuziek te zijn spelen, ondersteund door handclaps. Het resultaat is melancholisch. Als Norby Goes South Of The West thuishoort in een western mag die Wchile in The Godfather tijdens de scenes met het huwelijksfeest. In het meer dan vier minuten durende Bolero D’Amore wordt een akoestische leadgitaar vermengd met klassieke gitaren. Ik hoor ook een klassieke piano en wat klinkt als een cello. Hoe je de bolero danst weet ik niet maar een tango hierop lukt zeker. Concerto De Norby had dan ook een even goeie titel geweest. Op de bezetting wordt enkel gesproken van een drummer, pianist en contrabassist, dus ik veronderstel dat Norby alle gitaren zelf heeft ingespeeld. Dit CD’tje mikt overduidelijk op de liefhebbers van gitaarmuziek, maar rock ‘n’ roll of country is een te groot woord. Geen idee waar je dit eventueel zou kunnen kopen, maar op www.reverbnation.com/norbyviolano kan je de drie tracks beluisteren. (Frantic Franky)

Vinyl Recensies

naar boven

BYE BYE/ THE HOUSEROCKERS
Witchcraft Records, WCI 108

Je hoort of leest weleens dat vinyl aan een comeback bezig is, en als ik de stapels platen bij Fnac of zelfs Saturn uit de bakken zie puilen is daar zeker iets van aan, maar uw eeuwig wantrouwende mistroostige dienaar heeft de reflex dat het hier vooral marketing betreft: het aansmeren van (soms weer eens hetzelfde) duur spul aan de kapitaalkrachtige muziekliefhebber. In de rock ‘n’ roll daarentegen was vinyl nooit echt weg: er zijn steeds eenmansbedrijfjes geweest die tegen de stroom in bleven roeien door de fabricatie van zwart goud ten behoeve van het beperkte publiek dat nog steeds platen draait omdat ze nu eenmaal vinden dat rock ‘n’ roll beter klinkt op vinyl, u kent de argumenten. Witchcraft is zo’n werk van barmhartighied, het labeltje van de Duitse DJ Lucky Shooter, bij de burgerlijke stand bekend als Felix Schütze, die vinyl uitbrengt omdat hij van vinyl houdt en CD’s uitbrengt omdat het anders helemáál commerciële zelfmoord is. Deze EP brengt voor het eerst vier Rob Glazebrook composities op één release bij elkaar, en zodra de naald in de groef valt hoor je dat dit de vertrouwde low fi Houserockers (GB) sound is, hier in de recentste bezetting met Nick Hoadley op contrabas en Nick Simonon op drums. Bye Bye (eerder al in een andere versie op hun recente Rhythm Bomb CD Shake Around With) is een jivebare rechtdoor rocker, de medium tempo trage I Really Care toont dat zelfs Glazebrook af en toe een rustige ziel heeft, al zouden ze het evengoed snel en luid kunnen spelen. Op de B-kant staan twee nummers die wat op elkaar lijken met allebei een springerig ritme gebaseerd op gospel-achtige zanglijnen, het als rockabilly uitgevoerd Trust In Me, en het medium tempo How Time Flies nog meer basic en een beetje à la Poor Boy van Elvis. Deze EP is niet beter of slechter dan hun albums, dus voer voor elke zelfverklaarde Houserockers fan die nog een fonograaf in huis heeft. Info: www.witchcraft-international.de (Frantic Franky)


HOLY MACK’REL/ LITTLE LOU
Rydell’s Records RR 715

Nog zo iemand die hemel en aarde beweegt om vinyl uit te brengen is de Fransman Steve Rydell, die naast zijn eigen studio ook zijn eigen labeltje runt en daarop een derde Rockabilly Queens single uitbracht in een serie die focust op hedendaagse zangeressen, met The Obscuritones (GB) als volume 1 en Emer Hackett (Ierland) als volume 2. Handig bekeken, dat “volume” op de hoesjes, want je hebt altijd mensen die ze allemáál kopen omdat complete reeksen mooier in de kast staan. De term “rockabilly” dient hier evenwel geïnterpreteerd als “50s rock ‘n’ roll”, want de muziek van Little Lou (F) is helemaal geen rockabilly, wel zwarte rock ‘n’ roll. Little Lou is al sinds 2001 actief met Little Lou & the Moonshiners (zie de 10-inch In The Moonlight uit 2004), recenter met Little Lou & the Elegants, en regelmatig zingt ze ook een deuntje mee met Nico Duportal & his Rhythm Dudes. Deze single verschijnt zonder groepsnaam, de muzikanten zijn Bastien Alzuria (gitaar, de Blackberry van Blackberry & Mr Boo Hoo), Pascal Freyche (contrabas, Roy Thompson & the Mellow Kings, Chris Almoada, Al Willis & the Swingsters), Gaël Pétetin (drums, Las Vargas, Roy Thompson & the Mellow Kings) en Jean-Pierre Cardot (piano, Roy Thompson & the Mellow Kings, Las Vargas, Mean Devils, Nico & his Rhythm Dudes), waarbij opvalt dat die laatste ook bij The Moonshiners en The Elegants zat. Wat ook opvalt is dat dit een hele verzorgde release is: dik vinyl in een wit papierhoesje dat op zijn beurt in een full colour fotohoes steekt, met op de achterkant Engelstalige hoesnotas. Het geheel is CD-gewijs gesealed in plastic, en in die verpakking stak ook nog een sticker van Rydell’s Records en een flyer met hun volledige catalogus (alle zes releases, hahaha). De full colour portretfoto van Little Lou staat bovendien nog eens op het label gedrukt. Ja, dat zijn mooie dingen voor de mensen. Je bent daar natuurlijk niks mee als de muziek suckt, maar die is hier van een even hoog niveau: volle sound, prima geluid. Holy Mack’rel (Prentice Moreland in 1962) is een rockende uptempo zwarte late 50s jiver met piano en snappy gitaar, uitbundig gezongen met sterke stem, B-kant Big Rock Inn (Dolly Cooper in 1956) is trager maar evenzeer rockend in rhythm ‘n’ blues modus met stop-start patroon, bluesy gitaarsolo en jazzy piano solo. Twee prima covers in een voorbeeldige verpakking! Info: www.rocking-all-life-long.com (Frantic Franky)

CD Recensies

naar boven

(reclame)

6 juni 2013

DANGER MOVED WEST/
MISS MARY ANN & THE RAGTIME WRANGLERS
Homebrew Records/ Sonic Rendezvous, SRV 059

Het gevaar moge dan wel westwaarts getrokken zijn, mijn muze Miss Mary Ann, dat pittige ding met een glimlach in de stem, is meer noordwaarts getrokken naar het verre Engeland, het koninkrijk van Jerry Chattabox. Ik bedoel: Jerry Chattabox? Wat heeft die meer dan ik, behalve een hot rod en de Rockabilly Rave? Inmiddels heb ik haar vergeven, zolang ze maar mooie plaatjes blijft uitbrengen, want een van de weinige zekerheden in dit armzalige tranendal is dat Miss Mary Ann & the Ragtime Wranglers in intussen al meer dan 22 jaar nog geen enkele slechte plaat hebben gemaakt. Deze is weer raak en trekt volop de rockabilly troefkaart met voornamelijk melodieuze uptempo nummers in de stijl van de rockabilly met lichte country invloed zoals ingeblikt door de grote labels als Capitol of Decca, maar uitgevoerd in minder uitgebreide bezetting: de Ragtime Wranglers sound is Joe Sixpack, Huib Moor en Sietse Heslinga en niets meer of minder, de meestergitarist op het voorplan, contrabas en drums als solide fundering eronder, een straight in your face geluid alsof ze bij jou in de huiskamer staan te spelen. Wij nemen onze stetson af voor deze oer-nederlandse band die internationaal tot de wereldtop wordt gerekend, meer ‘50s artiesten heeft begeleid dan u en ik samen al gezien hebben, en toch nuchter genoeg blijft om te zweren bij een echte baan als day job.
Dit nieuwe album is erg toegankelijk en heeft net als Miss Mary Ann zelf een hoge aaibaarheidsfactor: twee keer draaien en je zingt de nummers mee. De enige bekende covers zijn You Made A Hit (Ray Smith) en een meer melodieus countrygetint maar toch puur rockabilly Blue Days Black Nights (Buddy Holly), minder evidente stuff is Knock Knock Rattle (Rex Allen), I’ve Got Leavin’ On My Mind (Billy Walker), Little Ole You (Wayne Walker), een uptempo The Blues Come Around (Hank Williams, volgens mij heb ik dat nog al in rockabilly gehoord) en Danger Moved West (Billy Jack Hale), maar het album blinkt vooral uit door de acht eigen nummers, zes ervan gepend door Miss Mary Ann, plus twee songs speciaal op haar ranke lijf geschreven door respectievelijk Dave “& Deke Combo” Stuckey en Carl Sonny Leyland die op zijn Honey meespeelt op de 88 toetsen, luister naar het frivole samenspel tussen gitaar en wat klinkt als een echte ouderwetse honky tonk piano. En als u dan toch aan het luisteren bent: luister eens naar de gitaarsound op dit album, refererend naar ‘50s gitaristen als Joe Maphis: perfectie bestaat niet, maar dit komt aardig in de buurt. Ook in I Can’t Stop Loving You (niet de Ray Charles trage, wel het uptempo Sonny James nummer) mag Leyland’s piano zijn ding doen. Uitschieters onder de eigen songs zijn moeilijk te kiezen omdat ik ze allemáál goed vind, maar voor mij springen de rechtdoor rocker Do You Wanna Rock en het rustige early ‘60s countrypop getinte Strange Things er toch uit, net als de twee Davis Sisters-geïnspireerde hillbilly duetjes met Raina (echtgenote van Charlie) Thompson, naar ik hoop de voorbode van een nieuw Ranch Girls album. Verzamelaars opgelet: Danger Moved West is ook uit als LP, 300 stuks op ordinair zwart vinyl en 200 stuks op rood vinyl. Investeer in deze onzekere tijden in de toekomst van uw kinderen en koop ze allebei! Info: www.missmaryann.com (Frantic Franky)


THE ROCKIN’ BEAT OF/ MARC & THE WILD ONES
Rhythm Bomb Records, RBR 5686

Volgens mij komen er tegenwoordig veel nieuwe bands uit Duitsland, zoals deze Marc & the Wild Ones, opgericht in april 2011. De muziek is fifties rockabilly gebracht met wat extra power en de 13 eigen songs (de enige cover is Stutterin’ Cindy van Charlie Feathers) volgen nagenoeg allemaal hetzelfde stramien: gitaarintro, band valt in, zanger valt in. Tijdens de strofes pikt de gitaar noten, tijdens de solos geven ze er nog een streep bij en wroet de gitaar in de hogere regionen. Het geheel wordt opgevuld met maracas (zeg maar sambaballen) en handclaps (het mooiste instrument ter wereld). Veel nummers zijn gebaseerd op bluesboppatronen zonder bluesbop te zijn, veel solo’s zijn gebaseerd op Johnny Burnette maar zonder Johnny Burnette distortie, tijdens die solo’s brult zanger Marc Valentine een eind weg. Het lijkt allemaal een beetje op elkaar (al zijn er verschillen in intensiteit: bij een minderheid van de nummers is geopteerd voor een minder aggressief geluid), en daarom komt afsluiter Lonesome Rider als een complete verrassing: een gevoelig melodieus countryrock nummer in de lijn van Smokestack Lightnin’ (D). En ook al is de stijl van deze CD rockabilly, de band mikt volgens mij op het publiek dat zich laaft aan de huidige vague aan bands die inspiratie putten uit de Britse rhythm ‘n’ blues boom van de eerste helft van de jaren ’60. In juni spelen ze op de Rockabilly Rave (GB).
Info: www.reverbnation.com/marcthewildones en www.rhythmbomb.com en (Frantic Franky)


RENDEZVOUS/ COW COW BOOGIE
Rhythm Bomb Records, RBR 5745

Vreemde CD: met deze groepsnaam en dit hoesje verwachte ik me aan western swing, doch de muziek blijkt een ambachtelijk amalgaam van stokoude country, zigeunerswing, female vocal harmony en risqué blues. De zeskoppige band uit Edinburgh voegt die muziekjes samen tot een heel eigen sound die méér de jaren ’40 dan de jaren ’50 uitademt maar toch eigentijds fris klinkt zonder muffe mottenballengeur. Het instrumentarium bestaat uit gitaar, contrabas, lap steel, mondharmonica en drums, aangevoerd door zangeres Deborah Mia die over een mooie zuivere, vooral lieve en zelfs een klein beetje ondeugende stem beschikt. Contrabassist Matt Curtis speelde eerder bij Hi Voltage, Union Avenue en The Kaisers. Inspiratie putten ze uit zeer diverse blanke én zwarte bronnen: naast twee eigen compostites vinden we hier het tot 1942 teruggravende Cow Cow Boogie (Ella Fitzgerald, Ella Mae Morse, noem ze maar op), I Lost My Gal (hertiteld tot My Guy) From Memphis van Tex Williams uit 1950, Irma Thomas’ debuutsingle (You Can Have My Husband But) Don't Mess With My Man uit 1960, Sure Nuff van Ruth Brown uit 1961, Bumble Bee van LaVern Baker uit 1961, Train Train van Dolly Parton’s The Grass Is Blue CD uit 1999, en zelfs Belleville Rendezvous van de Canadese filmcomponist Benoit Charest uit de Franse film Les Triplettes De Belleville (2003) waarvoor Charest een Oscarnominatie én een Grammy nominatie in de wacht sleepte. Daarnaast coveren ze drie maal Varetta Dillard met Good To Me uit 1960, Scorched uit 1959 en That’s Why I Cry uit 1957, dat laatste helemaal anders uitgevoerd als de al even recente coverversie van The Royal Rhythmaires (USA). Is er achter onze rug een Varetta Dillard revival bezig waar wij niet van op de hoogte werden gesteld?
In een perfecte wereld zou deze CD airplay krijgen op niet-geformateerde radiostations, in de echte wereld werkt het helaas niét zo. Ik kan hier best van genieten als ik op zondagochtend in mijn luie zetel mijn eerste pilsje naar binnen werk, maar ik vrees dat het lage rock ‘n’ roll gehalte toch een afknapper zal vormen voor velen onder jullie. Wie uitslaande zweren krijgt van mondharmonica en lap steel diene zich in elk geval te onthouden. Info:
www.rhythmbomb.com en www.reverbnation.com/cowcowboogie (Frantic Franky)


WE GOT THE BUG/ THE BIRD DOGGIN’ DADDIES
Rhythm Bomb Records, RBR 5747

Na hun titeloos debuut uit 2011 het tweede album van dit in 2008 opgericht kwartet uit Baden Würtemberg (de contrabassist komt uit Strasbourg en da’s Frankrijk) in klassieke rockabilly opstelling die opnieuw volop gaan voor de klassieke covers met Crazy Crazy Lovin’ (Johnny Carroll), Daddy-O-Rock (Luke McDaniel), Bird Dog en Morse Code (twee keer Don Woody), subklassiekers als Do The Bop Bop Bop (Maynard Horlick), Too Much Lovin’ Goin’ On (Derrell Felts) en de onuitgebrachte Johnny Burnette demo We’re Gonna Rock It uit 1958, en zelfs een klassieke trage als Lonely Blue Boy (Conway Twitty). Net als I’m A Lover Not A Fighter op hun debuut staat ook hier een Jay Miller nummer op, Sugar Coated Love. Het rockabilly idioom hebben ze goed onder de knie, Matthias “Matze” Veit is een vinnig gitaristje en Dominik Oser heeft een mannelijke stem met de juiste dosis echo, wat niet kan verhullen dat hij volume te kort en accent te veel heeft. De sound is goed, al kon de mixing beter. Nochtans zitten ze er soms pal op, zoals met titeltrack I Got The Bug van Kenny Owen en die Too Much Lovin’ Goin’ On. Op hun debuut stond één eigen nummer, nu zijn dat er zeven van de hand van gitarist Matthias “Matze” Veit en contrabassist Bertrand Kohler. Die eigen composities zijn okee maar enigszins cliché en je hoort er de songs die model stonden te duidelijk door. En nee, ik ga ze hier niet opnoemen: ik wil u uw pleziertje niet helemáál ontnemen.
Ons eindoordeel is voorspelbaar: een leuke CD van een bandje dat live ongetwijfeld de pannen van het dak speelt, maar mijn album van het jaar zal het niet worden. O, wat zijn we weer streng. Info: www.rhythmbomb.com en www.birddoggindaddies.com
(Frantic Franky)

naar boven

30 mei 2013

MESS AROUND/ DEMO

Rhythm ‘n’ blues swing in Nederland, hadden we dat al? Een homegrown tegenhanger van Roomful Of Blues, Little Charlie & the Nightcats, Benny & the Fly-By-Nighters of Colin James & the Little Big Band? Tadaaa (drumroffel en een welgemikte mep op het cymbaal)... hier is Mess Around! “Pas twee jaar actief op de Nederlandse podia” lezen we in de promosheet, maar ze komen niet uit het niets: de maar liefst achtkoppige band ontstond in 2007 uit Paladins coverband Let’s Buzz. U weet hoe dat gaat: het duurt even voor het juiste repertoire wordt gevonden, gearrangeerd én gerepeteerd, in den beginne nog even niet actief naar optredens zoeken maar een paar bescheiden try-outs spelen, en eens zover beginnen de problemen pas echt: de ene moet stoppen door privé omstandigheden, daarna kiest weer iemand anders voor zijn andere band die méér speelt, en vòòr je geschikte vervangers vindt en inwerkt ben je ook weer een tijd verder. Tja, 't is natuurlijk niet evident een band met zo'n grote bezetting gaande te houden, ook al omdat je juist door die grote bezetting niet elk weekend in elk cafeetje kan gaan spelen. Zes jaar met vallen en opstaan dus, maar het simpele feit dat Mess Around nu nog steeds bestaat en optreedt zegt veel over het doorzettingsvermogen en de bezieling van frontman Pleun Vermeulen. Om hem te citeren uit onze elektronische briefwisseling: “we gaan door tot het gaatje, het is te leuk om ermee te stoppen”! Waarvan acte, want dat speelplezier valt ook te horen op deze demo (die met 12 tracks eigenlijk qualifiëert als een flinke full CD) waarvan ze de muziek zelf omschrijven als jumpin’ jivin’ rockin’ rollin’ rhythm ‘n’ blues. U mag het wat hen betreft ook jazz of blues of rock ‘n’ roll noemen, wij die graag de pintjes op de rock ‘n’ roll i’s zetten opteren voor rhyhtm ‘n’ blues swing, omdat het gezelschap aangevoerd wordt door een leadgitaar die vertrekt vanuit een bluesperspectief. Laat dat nu net niet mijn favoriete subgenre zijn omdat ik niet zo hou van een dominante bluesgitaar, maar bij Mess Around valt dat reuze mee: enkel I’m Trying betitel ik als blues met blazers, in de overige songs fungeert Vermeulen’s gitaar als glijmiddel dat alles soepel maakt en als dirigeerstokje dat de dartelende over elkaar tuimelende blazers in het gareel houdt. Mooie blazersarrangementen trouwens, gecombineerd met een boogie-ende piano en exuberante vocalen. Swing dus, vaak medium tempo, maar ook met mambo en New Orleans invloeden in From Now On en Kidney Stew Blues. Ze hebben nog andere veren op hun hoed, zoals swampballade Mathilda, een echte ouderwetse trage, origineel van Cookie & the Cupcakes uit 1959, en rocken doen ze evenzeer met Bloodshot Eyes van Wynonie Harris en Mess Around van Ray Charles. De overige nummers ken ik niet, componisten staan nergens vermeld en ik ken te weinig van het genre om hier covers te herkennen, maar eigenlijk doet dat er helemaal niet toe: wat telt is dat ze met leadgitaar, slaggitaar, contrabas, piano, drums en maar liefst drie saxen, netjes van bariton over tenor opklimmend tot altsax, voldoende arsenaal in huis hebben om deze missie tot een goed einde te brengen, mede omdat Mess Around deels uit geroutineerde oude rotten bestaat: Pleun Vermeulen heeft 25 jaar ervaring in blues en ouwe rock ‘n’ roll achter de kiezen, baritonsax Wim De Lange speelde nog in een big band, en de rest zijn ook geen beginnelingen. Die uitgebreide bezetting past uiteraard niet in het kroegie bij u om de hoek, dus het mag niet verbazen dat ze vooral op grote podia mikken, en omdat ze zo gevarieerd zijn voelen ze zich evengoed thuis op Rock Around The Jukebox in het Autotron en Rock ‘n’ Roll Franeker als op het Brielle Blues festival of Jazz In Catstown in Helmond. Wat ons betreft mogen daar nog best wat festivals bijkomen, want Mess Around swingt heerlijk weg. Zoals gezegd is dit niet echt mijn kopje thee, en toch geniet ik van de hele CD. Een compliment op zich! Info: www.messaround.nl (Frantic Franky)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 



SHUCK AND JIVE/ THE ROYAL RHYTHMAIRES
Rhythm Bomb Records, RBR 5740

Als u Texas enkel met cowboymuziek associeert: think again, want deze in 2010 in Fort Worth opgerichte Royal Rhythmaires zijn een blanke band met een zwarte zangeres die inktzwarte jive spelen. De bezetting is contrabas, piano, drums, baritonsax en tenorsax en ze doen alles netjes volgens het boekje: de jazzy piano, de zelf geschreven Little Richard shouter Shuck And Jive (van Little Richard coveren ze wel het minder bekende medium tempo Baby uit 1957), de verplichte torch song (You’ve Changed My Love van Ike Turner), sfeervolle early sixties soul invloed op het eigen Cajun Boy, That’s Why I Cry van Varetta Dillard uit 1957 en Up The Line van Little Walter uit 1963. Toch kan dit door Billy Horton ingeblikt debuut me niet 100% overtuigen, al is het moeilijk de vinger op de kloppende zweer te leggen. Aan de songs ligt het zeker niet, want de coverkeuze is met It Rocks It Rolls It Swings van The Treniers en Love Don’t Love Nobody van Roy Brown niet fout, en de eigen nummers als dat moody Cajun Boy (dat niets met cajunmuziek vandoen heeft), die Shuck And Jive of het rockende Party Time zijn zondermeer uitstekend. Is het dan omdat ze geen gitaar in de rangen hebben? Is het omdat de stem, wel degelijk voorzien van alle benodigde grollen en behoorlijk zwart, toch iets te weinig doorleefd klinkt? Is het omdat de saxen te netjes in het gelid blazen in plaats van bronstig slurpend wild om zich heen te schoppen? Is het omdat wij te verwende en daardoor bevooroordeelde Ray Collins en Mike Sanchez fans zijn die met minder geen genoegen meer nemen? Of is het eenvoudigweg omdat we nog even moeten wennen, want eens te meer geldt het aloude adagio: hoe meer we dit opzetten, hoe beter we het vinden. Misschien geven de mensen die hen in november op de Rhythm Riot (GB) gaan zien me wel helemaal ongelijk. Laat maar weten! Info: www.rhythmbomb.com en www.trrmusic.com (Frantic Franky)

naar boven

23 mei 2013

IN TIME/ THE MAVERICKS
Valory Music Co, 0602537266661

De in 1989 opgerichte Mavericks brachten tussen 1991 en 2003 zes studio-albums uit en scoorden 14 hits in de Billboard country charts, en bij ons zijn ze vooral bekend van Dance The Night Away, in 1998 een perfecte popsingle waarop het perfect dansen was, wat velen onder ons ook deden. Ik zag toen op TV een live concert van hen uit 1998 in de Royal Albert Hall in Londen en spotte daar Paul Ansell tussen het publiek, om maar te zeggen dat u niet beschaamd hoeft te zijn als u The Mavericks goed vond. Vond, want ze splitten in 2004, waarna leadzanger Raul Malo zes solo-albums uitbracht. In 2011 kondigden ze een reünie aan, nu is er na de digitale EP Suited Up And Ready het comeback album In Time, waarvan de 14 Raul Malo composities naadloos aansluiten bij hun vorige albums alsof ze nooit zijn weggeweest: dit is de vertrouwde en beproefde dansbare mix van walsjes, tex mex, twangy gitaren, ska ritmes, een Sir Douglas Quintet orgeltje, Sam Butera swing, luie Herb Alpert Tijuana Brass trompetjes, salsa en tango, doorspekt met hedendaagse interpretaties van ballades in Roy Orbison stijl, perfect opgenomen (veertien gastmuzikanten) en geproduced. Amsterdam Moon gaat over de maan, maar behalve een verwijzing naar Vincent Van Gogh heeft het nummer geen enkel verband met Nederland. Noem dit pop, kitsch of wat je maar wil, maar geef toe dat het perfect gedaan is. Valt het op dat we vier keer het woord “perfect” gebruikten? Ondergetekende plant met deze CD in elk geval nog een aantal keer een stukje de nacht weg te dansen. Info: www.thevalorymusicco.com en www.themavericksband.com (Frantic Franky)

naar boven

16 mei 2013

STOLEN FRIENDS/ SMOKESTACK LIGHTNIN’
Witchcraft Records, WIC-CD-004

Straks bestaat deze Duitse band 20 jaar en ze blijven een buitenbeentje, of beter gezegd: ze zijn al 20 jaar een buitenbeentje, want ze hebben zich altijd nadrukkelijk als niet-rockabilly geprofileerd terwijl ze toch ongemeen populair zijn en blijven in het rockabillywereldje, althans bij een deel van dat wereldje. Je bent voor of tegen Smokestack, en daar zal deze CD geen verandering in brengen. Bernie Batke, Michael Kargel, Axel Brückner en André Langer (gitarist Frieder Gräf is er niet meer bij) presteren het hier immers om een zesde album uit te brengen waarop geen enkel rock ‘n’ roll nummer staat, en het enige uptempo nummer dat enigszins richting rock ‘n’ roll gaat, Long Line Rider van Bobby Darin uit 1968, wordt na twee minuten vakkundig de nek omgewrongen met een solo op Hammond B3 orgel. Of neem de spuuglelijke hoes: puur ‘60s/’70s psychedelica! De CD werd opgenomen in Nashville met Eddie Angel (Planet Rockers, Los Straitjackets), een samenwerking die lang teruggaat: ik heb ooit nog The Planet Rockers gezien bestaande uit enkel Sonny George en Eddie Angel begeleid door... Smokestack Lightnin’! Dat Angel op elk nummer meespeelt valt er evenwel niet aan te horen: hier staat geen enkele Rampage gitaar op, integendeel. Nog meer namedropping: de eveneens op de fronthoes vermelde Paul Burch wordt in de promosheet gehypet als lid van Americana groep Lambchop maar verdiende zijn rock ‘n’ roll sporen met zijn eigen WPA Ballcub, en Chris Scruggs die op één nummer steel gitaar speelt is de kleinzoon van bluegrass legende Earl Scruggs. De andere Amerikaanse gastmuzikanten zijn ons onbekend.
De CD gaat van start met enkele songs die bij gebrek aan een betere omschrijving kunnen beschouwd worden als swamp rock, maar dan ook weer niet in uptempo Polk Salad Annie strollstijl. Nee, van Tony Joe White coveren ze het veel minder populaire Groupy Girl uit 1970, naast gelijkaardig werk van Baker Knight (dezelfde van Bring My Cadillac Back) uit 1966 getiteld Swamp Country en Wanderin‘ Soul van nobele onbekende Gary Atkinson uit 1981, dat laatste met veel fuzzgitaar, wah wah en Vox bas. En met gelijkaardig bedoelen we broeierig, moody en sfeervol. What Have I Got Of My Own koppelt Trini Lopez anno 1964 aan Link Wray‘s Rumble rif, terwijl UFO (niet van The Seatsniffers, wel van ene Jim Sullivan uit 1969) rustige melodieuze, haast breekbare ‘70s pop is. Everglades is van Dale ‘Suzy Q’ Hawkins, maar dan wel uit 1961 en pas in 1997 voor het eerst uitgebracht op de Norton CD Daredevil. Laat u niet beetnemen door in de linernotes de naam Sonny George te zien op “backing vocals en howls”: je hoort ‘em nauwelijks, maar wat je wel hoort zijn de vogeltjes die fluiten! Gone Gone Gone van The Everly Brothers in 1964 koppelt twangy gitaren aan Beatle-esque vokalen, terwijl Wondrous Place van Billy Fury uit 1960 dan weer als swampy en poppy kan omschreven worden. U hebt het door die covers (er staat geen enkel eigen nummer op) en vooral door de data van die covers al door: dit is niet your average rock ‘n’ roll album. Reflectief? Introspectief? Misschien, en dat gecombineerd met verscheidene laagjes gitaar en Bernie Batke’s lijzige interpretatie die nauwelijks als zingen kan worden bestempeld. Wat het ook zij, hoe meer ik dit draai hoe meer het me bevalt. Wie Smokestack enkel kent van Thunder Rolls en Girl On The Billboard zal zich net zo’n hoedje schrikken als Batke altijd draagt, wie met de band is mee geëvolueerd zal wellicht meegaan in deze groovy trip. Hoor ik daar iemand “stelletje rock ‘n’ roll hippies” roepen? Ook uit als vinyl LP WCI-LP-104 met gratis download. Info: www.smokestacklightnin.de en www.witchcraft- international.de, verdeling via Sonic Rendezvous.
(Frantic Franky)


COAL FIRED MAN/
EZRA LEE & THE ROUND UP BOYS
Rhythm Bomb Records, RBR 5739

De feiten: Ezra Lee is een Australische rock ‘n’ roll pianist, in 2009 verscheen zijn debuut You Can't Stop A Freight Train op het Australische label Preston Records, in 2010 speelde hij op Screamin' (E) en in 2012 op de Rockabilly Rave (GB), en vorig jaar bracht hij de CD Ca$hed Up ‘n’ Crazy uit op het Australische label Edjumacation Records. Maar zelfs als je nog nooit van hem hebt gehoord wéét je gewoon op basis van zijn naam en dit hoesje dat je met een Jerry Lee Lewis adept te maken hebt. Producer Ike Stoye, gitarist/ bassist Axel Praefcke en drummer Michael Kirscht van The Round Up Boys zijn specialisten inzake authentieke opnametechnieken en hebben met Ezra Lee in hun Lightning Recorders Studio in Berlijn een CD ingeblikt die verrassend dicht in de buurt komt van de sound op JLL’s Sun opnames uit de jaren ’50: de piano vuurt de troepen aan, de linkerhand geeft non stop pompend de boogie woogie aan, drums die (meestal) simpelweg het ritme volgen, een bas die totaal niet opvalt, en een vlijmscherpe gitaar die in de solo’s eenvoudigweg in het schema blijft hangen. Het materiaal is daarentegen niet het standaard JLL repertoire: alle 14 tracks behalve één, Astrid Goodbye van de Australische pubrock band Cold Chisel uit 1978, zijn eigen nummers van ofwel Ezra Lee owel Michael Kirscht, maar wel bijna allemaal in de typische rechtdoor stijl van JLL. Uitzonderingen zijn de bluesy workout Coal Fired Man, Address Unknown dat klinkt als early ‘60s JLL op Sun, en No Stranger To Danger waarin de rollen omgedraaid worden in voor één keer op deze CD een rock ‘n’ roll song met de gitaar in de hoofdrol en de piano als solo instrument. Interessant detail als je de bezetting op deze CD bekijkt: de leadgitaar wordt gespeeld door Doug Wilshire van de Australische band The Chrome Daddies die toevallig ook bij Lightning Recorders zat om een CD op te nemen, maar klinkt op één twangy solo na 100% JLL en 0% Doug Wilshire. Muzikaal zit deze CD dus best snor, al klinkt Ezra Lee’s stem daarentegen helemaal anders dan JLL: u mag ze rangschikken onder het type langgerekte rochel. Alle nummers zijn okee, al staan er geen Great Balls Of Fire’s op en zijn songs met titels als Spaced Out, Radioactive Woman en Hangover In Hanover niet half zo grappig als je zou vermoeden. Maar als u kan genieten van CD’s met minder bekend JLL Sun materiaal, dan kan u ook genieten van deze Ezra Lee. Info: www.rhythmbomb.com en www.ezralee.weebly.com (Frantic Franky)

naar boven

8 mei 2013

CRUISIN‘ COUNTRY VOLUME 5
Classic Records, CLCD 744

Als je het 32 pagina‘s tellende CD boekje openslaat ontmoeten je ogen een vreemde zinsnede in het voorwoord, die ons meedeelt dat deze compilatie beter is dan de voorgaande vier. Vreemd om je eigen speur- en lijmwerk van de vele muzikale en informatieve puzzelstukjes onderuit te halen. Laten we het zo stellen: voorgaande vier compilaties waren om vijf vingers af te likken en deze hier om zes vingers af te likken, als je althans geen country purist bent! Want ook deze compilatie, zoals de hele serie, bevat countryboppers, early ‘60s countrypop en countryrockers.
Boppin‘ around gaan we in de country bop Let’s Move To The City (wat een titel, zeg! Als je naar de lyrics luistert merk je dat zelfs de farmer boys van het platteland niet was ontgaan dat er in de steden een nieuwe muzikale wind waaide: rock ‘n’ roll). De in 1930 geboren Ray Godfrey heeft dit stukje historie in 1962 voor ons nagelaten. Aan het einde lijkt het alsof de leadgitaar was vergeten „in te stappen“ en aldus werd het nummer uitgefaded, liet men het uitklinken. Ik herken dit van één van mijn eigen opnamesessies, geinig om dat ook bij een andere song te horen. Traditionelere early ‘60s country horen we in Milt Forester’s Wish I Was On That Train (1961). In 1960 toerde hij aan de zijde van grootheid Lefty Frizell door Canada, meteen ‘s mans grootste succes. Johnny & Jonie Mosby brengen Ain’t You Ever dat een achterneefje (of achternichtje) is van Heartaches By The Number van onder andere Guy Mitchell. Ronnie Blair blèrt met tranen in de ogen (andere zangers hebben daar een ui voor nodig ) Big World. Wie naar de huidige wereld kijkt zou het zelfde doen. Blair, die in 1961 zijn eerste plaatjes opnam, zou in 1963 muzikaal uitgehuild zijn, zo snel was zijn flirt met de platenmaatschappijen alweer voorbij. Niet zo voor Bob Gallion, die maar liefst acht hits scoorde in de country charts voor hij midden jaren zeventig in vergetelheid zou raken. Zijn grootste succes was het hier gepresenteerde Wall To Wall Love uit 1962 (#5). Hij nam op voor ondermeer Hickory en MGM. Maar er zijn nóg grotere sterren, zoals Hank Snow. De man die van 1949 tot 1980 maar liefst 85 hitnoteringen zou hebben toerde in 1955 met Elvis en zou zelf enkele countryrockers opnemen alvorens toch weer terug te keren naar zijn roots. Niettemin was hij er niet vies van om in 1959 een song op te nemen die geschreven werd door rocker JP “Big Bopper“ Richardson, Begger To A King. Op deze sampler hier is Hank Snow vertegenwoordigd met Poor Little Jimmie (1961) dat knipoogt naar Singin‘ The Blues (Guy Mitchell, Connie Francis, Jerry Lee Lewis). Wie van de ‘50s opnames van onze Maastrichtse Mosam Skiffle Group houdt zal ook I Can’t Do Without You kunnen bekoren. De Maastrichtse hillbilly en skiffle sound is een doordruk van wat je in dit nummer hoort. The Dixieland Drifters namen de song in 1960 op. Veel poppiër klinkt Roy Drusky’s smartlapje The Same Corner (1959). Drusky mocht redelijk verdienstelijk zijn geluk beproeven op labels als Starday, Columbia en Decca, maar dit nummer klinkt erg traag en je valt ervan in slaap. Dat lukt je niet bij de poppy country Crazy Little Lover van Bobby Barnett, rond 1962 opgenomen voor Frank Sinatra’s Reprise label. Curley Money maakte niet zoveel money als zijn naam misschien doet vermoeden, maar had desondanks met zijn Rhythm Ramblers een eigen TV show in de staat Columbia en een eigen platenlabel, Rambler Records. Via dit label nam hij zijn eigen materiaal op en stuurde dat vervolgens naar labels als Starday en Sun! Zijn bijdrage aan deze sampler, Lovers Blues uit 1962, is een aanstekelijke frisse midtempo bluesy country ballad. Het klinkt als een bekende song, maar ik kom niet op de titel. Countryster Faron Young hield van parties, zoals Last Night At A Party getuigt. Het was in 1959 zijn eerste top tien hit in de country charts. Ook Del Reeves zou een hit scoren voor Decca en er eentje schrijven voor Faron Young, A Long Time Ago. De man die ooit de artiestenstal van Capitol bevolkte nam in 1961 de country boogie I Don’t Wonder op. Gestalte zonder gezicht John Dunn is buiten zijn familiekring wellicht alleen maar bij het wereldse publiek bekend van het door Larry Finnegan tot hit getorpedeerde Dear One. Dunn’s versie vormt een kruising tussen country pop en rock ‚n‘ roll maar mist de pit van Larry Finnegan: veel te tam. Ook de vrouwelijke samenzang klinkt naar niks, veel te kil: ze ‘moest‘ meezingen, zo lijkt het wel.
Als we het over hits hebben dan mag hit duo Johnnie & Jack niet ontbreken. Zij openden hun fortuinlijke reeks chartsuccessen in 1951 met Poison Love op RCA, en in 1958 namen ze voor RCA mijn topfavoriet van deze compilatie op: I’ve Seen This Movie Before, wat je ook kan zeggen van de song: dat ritme heb ik toch nóg een keer ergens gehoord, en jawel: I’m Tired van Ray Peterson uit 1960 voor RCA, een geweldig nummer dat een goede beat heeft, gave leadzang en samenzang (Jordanaires en nog een onbekend koortje met vrouwenstemmen), een doo-wop tintje en klasse gitaarwerk, niet verwonderlijk bij klinkende RCA huisband namen als Chet Atkins (producer), Hank Garland (gitaar), Buddy Harman (drums) en Floyd Cramer (piano). Heerlijke countryrocker! In 1961 nam Del Reeves countryboogie Time After Time op, de B-zijde van I Don’t Wonder. Lee Finn, wiens muzikale wapenfeit bestaat uit een handvol singeltjes, nam in 1962 countrypopper Lonesome Road op. Andermaal flitsen The Dixieland Drifters voorbij, nu met You Won’t Fall In Love, een mix uit hillbilly, skiffle en bluegrass. Dan horen mijn oren het zoveelste early 60s countryboogie nummer met dezelfde melodielijn als Heartaches By The Number. Nu heet het in Don Rice’s uitvoering Hideaway Heartaches (1961). Milt Forrester hangt de Jim Reeves-achtige crooner uit in het mierzoete What A Lovely Way To Die (1961). Je staat rechtop in je graftombe bij het horen van deze song. De samenzang doet me denken aan de gesuikerde multivocale voordracht van The Kilima Hawaiians. Daarentegen is Ball Of Fire uit 1962 zoiets als highschool country (als dat al bestaat) met polkaritme, een vrolijke song voor onschuldige tieners, in tegenstelling tot Great Balls Of Fire dat eerder bedoeld is voor alles uit het leven halende jeugdige ontdekkingsreizigers die genieten van hetgeen hun ouders verboden hebben. Smokey Warren is de man achter de stem in dit opvallende nummer met orgeltje en surfsound-achtige samenzang. Hij was als zakenman beduidend verdienstelijker dan als artiest. Eddie Noack is een country artiest die ooit een beetje van de roem mocht snoepen met Have Blues Will Travel, #14 in de country charts. De B-zijde van die hit is de hier aanwezige country standaard The Price Of Love uit 1958. Ronnie Blair zingt het zeer opvallende Part Time Friend (1962) dat klinkt als de twee-eiïge cel van Save The Last Dance For Me, met een sound die we kennen van Indorockbands als ze country spelen maar vooral doet denken aan Electric Johnny & the Skyrockets: een behoorlijke countrypopper met goede zang in de stijl van Marty Robbins. Ernest Ashworth was een bezige bij die songs schreef voor Johnny Horton, Little Jimmy Dickens en Carl Smith, een eigen radio- en TV-show had en opnam voor MGM, Dot en Hickory waar hij in 1961 zijn doorbraak zou beleven alvorens in 1962 King Of The Blues op te nemen dat bleef steken op een zevende plaats in de country charts. Bij het grotere publiek is hij bekend van zijn nummer één hit in 1963 met Talk Back Trembling Lips. Surrat & Smith houden het meer bij traditionele country met Just One Little Kiss uit 1960, in 1961 uitgebracht op King Records. Muzikale tweelingbroer (klinkt letterlijk zo!) van Benny Joy, Kenny Kilgore, perste met een weinig dynamische stem in 1960 That’s All Right uit zijn longen. George Jones behoeft geen introductie: wat van die man gezegd moest worden is reeds gezegd in tal van boeken en op tal van CDs. Hij wordt hier getoond van zijn pure countrykant (hij nam immers ook enkele rockabillies op) met I’m Ragged But I’m Right en You Gotta Be My Baby, beide uit 1956. Margaret Lewis uit de omgeving van Buddy Holly’s Lubbock begon haar zangcarrière rond 1956 en had haar eigen band Margaret Lewis & the Thunderbolts, geïnspireerd door zwarte zangeressen als Ruth Brown en Lavern Baker. Ze begeleidde als achtergrondzangeres Dale Hawkins. In 1961 nam ze countrypopper John DeLee op. Het meest markante aan haar is echter dat ze nog steeds de rechten heeft op de naam Louisiana Hayride! Mocht je interesse hebben in die naam dan weet je met wie je moet onderhandelen. Johnny Collier horen we hier in de wederom early ‘60s countryboogie song Open Up The Town. Voor de rest blijft de man een mysterie. Tommy Blake is de hekkensluiter van deze sampler, een zanger die bij de rockabillies al lang bekend is. Het nummer hier, I Gotta Be Somewhere, is uit 1960, zijn latere countryperiode.
Samenvattend: of dit album beter is dan zijn vier voorgangers is een kwestie van smaak. Het biedt in ieder geval genoeg vertier voor niet-traditionele country liefhebbers. (Henri Smeets)


CRUISIN’ COUNTRY VOLUME 6
Classic Records, CLCD 745

Jimmy North opent met countrypolka Leavin‘ Train uit 1961, een eigen compo van de man die ook op enkele Del Reeves songs van de partij is. Wat een verschil met de veel professioneler geproduceerde The Right Kind Of Love, een early ‘60s countryboogie die zeer sterk lijkt op Heartaches By The Number, mogelijk is deze song een antwoordsong daarop. Verbazingwekkend mag de productie niet zijn, want het was voor het befaamde Liberty Records. Opvallend gitaarwerk trouwens op deze aardige stomper. Frankie Miller scoorde in 1960 een bescheiden hit (#31 in de Cashbox country charts, als we het normaal over de country charts (zonder toevoeging) hebben worden daarmee de toonaangevende Billboard charts bedoeld) op Starday met countrystandaard Reunion. Clyde Arnold is al wat rockiger dan Frankie Miller en meldt zich met Livin‘ For Your Lovin‘ (1961) met veel echo. Het heeft in de verte een Ricky Nelson sfeertje. Countryrocker Blue Moon On The Bayou van Red Le Blanc werd in 1961 opgenomen maar pas in 1962 gereleased. En daar gaan we weer met wederom een Heartaches By The Number kloontje. Wat moet laatstgenoemde song toch een enorme impact hebben gehad op de countrywereld. Alleen al op Cruisin’ Country Volume 5 en 6 komen we pakweg acht songs tegen in dit idioom. Als je het nummer mooi vindt natuurlijk prima. Dit keer is het Slim Whitman die It Sure Looks Lonesome Outside in die stijl zingt. De man behoeft verder geen betoog meer en zong ooit platen vol voor RCA en Imperial. De song stamt uit 1961 voor Imperial en ligt lekker in het gehoor. Een lieflijke Jackie Johnson met The Skeed Family brengen de vrolijke countryboogie Columbia Stockade Blues, een aanstekelijke song met een speciale rol voor de steelguitar en het accordeon. Runnin‘ Wild is weer zo’n nummer dat je als highschool country zou willen betitelen, een fris nummer met rock ‘n’ roll trekjes, en Arv Jenkins legde dit kleinood in 1962 vast voor de rap-generatie, dat ze eens kunnen horen wat ze tegenwoordig missen in de charts. Hank Locklin behoort tot het countrymuseum met zijn onvergetelijke Send Me The Pillow You Dream On en laat zich hier horen met countryrocker Why Don’t You Haul Off And Love Me, een nummer uit 1957 dat opvallend genoeg eens een keer andersom een hit is geweest voor een zwarte artiest, Bull Moose Jackson (#2). Jack Tucker’s promotie werd gedaan door Platters ontdekker Buck Ram en hij nam op voor Starday Records alvorens zijn geluk te beproeven op een sublabel van RCA. Echt scoren heeft Tucker nooit gedaan, desondanks is Just In Time uit zijn nadagen als artiest (1962) een zeer aardige countrypopper. Ray Godfrey is weer een voorbeeld van de klassieke countryschool, ditmaal met de honky tonk Overall Song, de B-zijde van zijn hit The Picture (#8). Een ietwat rockabilly-achtige touch horen we in Jack Derrick’s Black Mail dat sterk doet denken aan Eddie Bond en mid-‘50s Sonny Fisher. Het is opgenomen in 1956 en kwam in 1957 op de markt. Bill Carter gaat weer traditioneel met More Water In The Soup. Carter is vooral bekend als songwriter die songs schreef voor Jim Reeves, Carl Smith, Lynn Anderson, Cowboy Copas, Little Jimmy Dickens en meer. Rusty & Dough zijn evenmin onbekenden: Diggy Liggy Lo is hun evergreen. Iets later, in 1962, namen ze de traditionele country Cheated Too op. Justin Tubb, inderdaad de zoon van, bezingt andermaal een Heartaches By The Number kopie luisterend naar de titel Believing It Yourself, een ronduit aardige song. Justin kon nooit echt in de voetsporen van vader Ernest treden maar had desondanks rond 1955 toch enkele hits voor Decca. De song hier is uit 1960. Traditional country horen we in Homer Horton’s Heart Mending. Ondanks de achternaam is hij geen familie van Johnny en hij heeft al helemaal geen gelijkenis met de grote countryster, noch qua sound noch qua furore. Faron Young horen we nu eens een keer op de rock ‘n’ roll tour met een buitenbeentje op deze compilatie, een goede rocker met rockige zang uit 1958 luisterend naar de titel Rosalie. They Really Don’t Know Me van Jimmie John is een midtempo countryboogie met poppy touch, een aardig nummer. De man zou later meer verdienstelijk 23 jaar lang een burgemeestersrol vertolken. The Edwards Brothers jagen een hartedief achterna in uptempo country standaard Heart Thief, een wat langdradige song. Veel frisser klinkt Jimmie Dickens‘ I’m Little But I’m Loud en dat klopt in deze song uit 1950, de begindagen van de roemrijke carrière van deze zanger. Everybody But Me van Bill Fuller uit 1962 is een country ballad met sterke poppy touch. Ray Godfrey laat ons zijn grote country-hit The Picture (1960) horen. Bob Steele’s countryrocker Nothin‘ To Lose op Starday klinkt als een bekende song waarvan me de titel niet te binnen schiet, maar is wel een cool nummer. Gene Morris zingt op formidabele wijze de countrypopper uit 1962 met de titel Heart Of Stone. Clint Miller bezorgt ons plezier met highschool rocker (met lichte country inslag) A Girl With A Ribbon In Her Hair (1961). Zijn enige succes was het uit 1957 stammende Bertha Lou, #79 in de Billboard pop charts. Webb Pierce op de rock ‘n’roll tour laat horen dat gezongen (in plaats van geschreeuwde) rock ‘n’ roll best aardig kan klinken, iets wat Pat Boone niet bepaald wordt nagezegd. Het klinkt soft, maar niet zoet of gladjes: All My Love is een goede rocker en werd een Top 5 hit in 1962, ook al werd het in 1960 opgenomen. Slim Hyatt maakt zich kenbaar met countrybopper My Baby’s Coming Home Tonight, dat zangmatig en muziekmatig in de stijl van Johnny Cash ligt: goede song. Ook al klinkt de volgende titel bekend, toch is het een andere song dan de bekende There Goes My Baby (Drifters, Ricky Nelson): de song hier van Ralph Hill uit 1961 is pure country. Harold Pope gaat weer op de traditionele countrytour in Tears Falling Down Down Down uit 1961. Carl Smith is een exponent uit de countrypop scene met I Don’t Hurt Now uit 1960, dat een jaar later in de countrycharts zou eindigen op een 29ste plaats en niet voor niets een hit was: dit is een goed nummer.
Resumé: deze sampler is één van de betere compilaties uit de Cruisin’ Country serie voor wat betreft cross over country. (Henri Smeets)

naar boven

27 april 2013

CRYSTAL & RUNNIN’ WILD
Backline, 007

Crystal Dawn: 20 jaar, knap ding, en dochter van Patrick Ouchène van het Brussels rockabilly collectief Runnin’ Wild. Ik ken Patrick al langer dan 20 jaar, ik ken ‘em zelfs al van vòòr ie in bands speelde en zoals iedereen toen (we spreken midden jaren ’80) nog een long haired teddy boy was en pochte dat hij een bandje ging beginnen. Om maar te zeggen: de tijd vliegt, en ik herinner me Crystal nog op de arm van papa Patrick. Fast forward naar 2013 en daar is de debuut-CD van Crystal, een 6 track mini uitgebracht in eigen beheer in samenwerking met hun boekingskantoor Backline. Om direct ter zake te komen: dit is – gelukkig maar – een erg goed debuut. Om te beginnen heeft Crystal een sterke stem die veel volwassener klinkt dan je zou verwachten van een twintigjarige. Daarnaast is de muziek rockabilly, maar hedendaags geïnterpreteerd. Het CD’tje opent met Deadly Day, een compositie van papa en dochter, een nummer waarmee Sin Alley (ook met een zangeres, en ook met Koen Verbeek als drummer) bijna 20 jaar geleden wel weg had geweten: uptempo moderne gitaarrockabilly met roffelende drums en een versnellende contrabas in de solo. Let wel: de stem van Crystal is helemaal anders dan die van Martine Van Hoof van Sin Alley. I’m So Lonely, geschreven door Koen Verbeek, koppelt ingehouden rustige medium tempo rockabilly aan gypsy swing, en de klaaglijke steel gitaar maakt dit nummer tot een droevige meezinger, als zoiets al zou bestaan. Dit nummer doet in de verte denken aan zangeres Dani Klein van Vaya Con Dios, al geldt ook hier dat beide zangeressen een totaal ander timbre hebben. Rock Boppin’ Baby, het Sun nummer van Edwin Bruce dat in female versie werd gedaan door Lorrie Collins, wordt hier zwaarder gezongen en gespeeld, met meer slide en scheur in de gitaar, een zwaardere bas en opnieuw steel. Misschien zou Rock Boppin’ Baby zo klinken op een hedendaagse CD van Wanda Jackson? Free The Demons (ook van de hand van Koen Verbeek) begint op ukelele, heeft Koen op tweede stem, drijft opnieuw op roffelende drums, baadt door de steel in een americana sfeertje maar blijft rocken door de Johnny Cash gitaar, en had niet misstaan in het repertoire van Koen’s vorige band Hètten Dès. Na vier nummers heb je uiteraard al door dat deze CD heel professioneel klinkt met een sound op het scherp van de snee, en dat Crystal’s dictie, uitspraak, intonatie en frasering geen spoor van Frans vertonen, toch haar moedertaal. Integendeel: we menen zelfs een lichte southern drawl op te merken. Het vijfde nummer is dan ook een complete verrassing en kan tellen qua cover: het in smetteloos Frans met veel rollende rrr-en gezongen L’Homme A La Moto van chansonnière Edith Piaf. Nooit gedacht dat Frans kon rocken? Edith “non, je ne regette rien” Piaf altijd al belachelijk gevonden? Think again: L’Homme A La Moto van Piaf uit 1956 is zonder enige twijfel een geweldige song, net als het Amerikaanse origineel van The Cheers uit 1955, nota bene een Leiber-Stoller compositie. Crystal doet het nummer eer aan als roffelende uptempo rocker met rockabilly gitaar en slappende contrabas. Geweldig! Afsluiter The Good Is Gone van Madé J. Putrawan, de Indonesische gitarist die de wereld rondtrekt en Brussel als een van zijn pleisterplaatsen rekent (we zagen hem al bij Runnin’ Wild en Hètten Dès spelen), is opnieuw een uptempo rocker die door de extra countryrock gitaar toch ook weer heel americana klinkt. Al die extra gitaren en steel werden ingespeeld door de mij geheel onbekende Tom Beardslee, blijkbaar een Amerikaans rootsmuzikant die in Brussel woont.
Samenvattend: wij zijn ten zeerste onder de indruk van dit straffe schijfje, durven gewagen van het debuut van dit nog prille jaar, en hopen dat Crystal zal opgepikt worden door een platenfirma die wil gokken op het Imelda May effect.
Info: www.facebook.com/crystalandrunninwild en www.liveconcerten.be (Frantic Franky)


NAIL POLISH, LIES AND GASOLINE/ THE ROCKETS
Rhythm Bomb Records, RBR 5742

Gloednieuw is deze release van The Rockets, een band waarvan we twee jaar geleden hun debuut Space Mission bespraken. Dat album kwam uit op Blue Lake Records, in hun thuisland Zwitserland.
De opvolger Nail Polish, Lies And Gasoline werd ditmaal uitgebracht op het van oorspronkelijk Duitse maar nu in Londen gesitueerde Rhythm Bomb Records. Niet dat dat nu verschil maakt, ook nu zweren The Rockets bij – zoals ik toen al schreef – de essentie van rock ‘n’ roll: eenvoud, enthousiasme, gedrevenheid en een solide back-beat. Dat is op zich al een compliment waard aan de producerstandem Axel Praefcke en Ike Stoye van het Berlijnse Lightning Recorders, want waar andere producers de sound teveel naar zich toetrekken laten deze twee Duitsers de band in hun eigen sound, hun eigen waarde. In dit geval is dat dus rock ‘n’ roll just the way it is. Ook nu doet zanger Swen van Altena, jawel een Nederlander die al heel zijn leven in Zwitserland woont en daarom ook ‘Dutch’ wordt genoemd, ons met weemoed denken aan onze eigen Rogier van The Reno Brothers. Zelfs de sound gaat gedeeltelijk in die richting waarbij de gitaar flinke gelijkenissen vertoond met de Nederlanders met linken naar mannen als Eddie Angel, rockende truckers country en twangy rockabilly, zo horen we in eigen songs als Teardrop Bop, Good Old Rocking Way en I Got A Maybe Baby. Al lopen de vergelijkingen al weer snel mank want de band heeft in veel nummers de sax als belangrijk bestanddeel van hun sound. Check het spontaan klinkende Fruit Mill Boogie, het mooie rustpunt op het album I Love You of de melodieuze jiver Floor It die blijft hangen of je nu wilt of niet. Al de mogelijke vergelijkingen worden trouwens sowieso om zeep geholpen in bijvoorbeeld Rockabilly Baby en Linda Lou als de sax zwaar om de hoek komt blazen of de ritmegitaar een paar octaven lager gaat, waardoor we ons plotsklaps in de white rock van de eind jaren ’50 bevinden. In het booklet van het album vind je de complete songteksten van de songs, maar uiteraard niet van het swingende instrumentale (duh…), authentiek uitgebalanceerd gebrachte Rudy’s Rock van Rudy Pompilli (Comets) dat één van de slechts 2 covers is. Het andere geleende is het welbekende Trouble, en daarmee zijn de andere 13 songs ofwel door Dutch, dan wel sologitarist Walter Thut of contrabassist Mad Max Dolder geschreven waardoor het album een competente uitstraling meekrijgt.
The Rockets = een prima all round rock ‘n’ roll band! Surf naar www.therockets.ch en/ of www.rhythmbomb.com. (Frans van Dongen)


BARFLY/ 49 SPECIAL
Grasshopper, géén cat. nr.

Vierde release sinds 2002 van de in Turnhout wereldberoemde Portugezen, maar pas hun eerste nieuwe werk sinds zeven jaar. Het vijftal uit Porto gaat op deze in België opgenomen en uitgebrachte Barfly helemaal op de countryrock toer met veel twangy gitaarsolo’s en steel gitaar, medium tempo countryrock wordt afgewisseld met rockender uptempo tracks en vermengd met honky tonk en gastbijdrages op fiddle (de Belg Renaud Crols, vroeger al gezien bij Runnin’ Wild) en piano (jazzmens Koen Geudens, pianist op de CD van The Baboons, en da’s dus niet Wim De Busser die live bij The Baboons meedoet). De mandoline en fiddle geven titeltrack en opener Barfly een bluegrass tintje, in Cherokee Squaw wordt het uptempo werk gekoppeld aan indianendrums op het oorlogspad, Return Of The Gunfighter gaat met zijn Mexicaanse trompetjes richting westernballade, terwijl de mondharmonica op Can’t Get You Off My Mind dan weer – tot spijt van wie ’t benijdt – een Bob Dylan sfeertje creëert. Alle twaalf tracks zijn eigen composities uitgezonderd Up To Dallas, verrassend genoeg van de hand van Danny Huybrechts, in Turnhout en omstreken beter bekend als DJ Dax. Huybrechts zou intussen ook al een song “verkocht” hebben aan Paul Ansell! Wellicht te country om bij iederéén in de smaak te vallen, maar voor wie er voor open staat: prima album. Info: www.facebook.com/49special en www.grasshopper.be. (Frantic Franky)


LIVE ‘N‘ LOUD/ ADRIANO BATOLBA ORCHESTRA
Frankie Boy Records, FBR 016

Toen het Keulse rockabillytalent Peggy Sugarhill in september 2009 optrad in keizerstad Aken, net over de grens, met The Backbeat Trio in haar gevolg, ontmoette ik André Tolba alias Adriano Batolba voor het eerst. De Duitse gitaarvirtuoos die enkele jaren in Hilversum heeft gewoond, liet toen reeds ontvallen dat hij aan een eigen project bezig was. Enkele dagen later mocht ik enkele demo opnames horen. Door zijn drukke werk als muzikant heeft het toch nog ‘even’ geduurd voordat het album dan eindelijk is verschenen: bijna 4 jaar later! Batolba geniet een enorme reputatie en dat valt ook te horen aan zijn album. Ooit Dick Brave begeleid als lid van The Backbeats, heeft hij Peggy Sugarhill een podium verschaft en de girlgroup The Silverettes ontdekt (van wie hopelijk ook nog een album gaat verschijnen). Op dit album treedt Batolba in de voetsporen van het Brian Setzer Orchestra. De CD cover is al in die stijl en de muziek eveneens. Voor liefhebbers van een mix van big band sound, neo-swing, rockabilly en instro is het genieten geblazen met dit goede blaasorkest en de formidabele Gretsch verslinder op de voorgrond. De eigen compo Hard Luck Bad Luck ‘N‘ Misery is een vette knipoog naar de Amerikaanse Gretsch grootmeester himself: Setzer zou er jaloers op worden. Gewoon een goed nummer, wat ook niet anders te verwachten is van iemand die al een eeuwigheid in de muziekbizz vertoeft, met een schitterende gitaarsolo en een goede beat. De nummers op dit album zijn overigens allemaal live opnames, waarvan meestal alleen iets te merken is aan het begin en einde van elk nummer. Goede soundkwaliteit, alleen jammer dat men de nummers abrupt laat eindigen en niet doet uitfaden. Al eerder heb ik eens in een recensie geschreven dat het mode is om popnummers te verrocken. Ook Batolba ontkomt niet aan dit modeverschijnsel, zo lijkt het: Seven Nation Army is de Batolba vertolking van deze hit van The White Stripes die inmiddels You’ll Never Walk Alone (in de uitvoering van Gerry & The Pacemakers) in de voetbalstadions heeft verdrongen, ook al wordt alleen het refrein gezongen. Het nummer hier zit goed in elkaar met een stevige rockabillybeat en een heerlijke standup bassolo. Batolba, die jazzgitaar gestudeerd heeft in het Hilversumse, laat zich van die kant zien in de evergreen Harlem Nocturne (instrumentaal), maar ook voor rock ‘n’ roll-liefhebbers is het een aangename song om te horen. Een andere eigen compo, Jean Jean Jeannie, mag als een geslaagde rockabillyswing genoteerd worden. In dit nummer is er ruimte voor een saxofoonsolo. Lekkere stomper! You’re The Boss, origineel van Lavern Baker maar hier in de uitvoering van Elvis & Ann-Margaret, presenteert Ira van The Silverettes op duetzang, een bluesy nummer dat met veel beleving in de zang wordt gebracht. Dit keer is er apart aandacht voor de trompet. Zo geeft Batolba door de songs heen diverse instrumenten een kans zich te profileren en laat daarmee de veelzijgheid van de hier vertoonde muziekmix horen. We grijpen weer in de popmuziekkist, en dit keer toveren we er de traditionele countrypolka Cotton Eyed Joe uit die in de uitvoering van de popband Rednex in 1994 een internationale hit werd. De versie op dit album is een goede partystomper. Eddie Cochran’s Summertime Blues wordt hier met een twangy sound gebracht, een frisse versie die de overbekende interpretatie van The Stray Cats volgt. Als afsluiter (na acht songs is helaas de dolle pret alweer voorbij) volgt een studioversie van album opener Hard Luck Bad Luck ‘N‘ Misery. Op de live versie zit beduidend meer galm, wat het nummer dat beetje extra geeft waardoor ik toch de live versie verkies boven de studioversie. Conclusie: het is niet voor niets geweest dat het enkele jaren geduurd heeft voor dit album uitkwam, want het vakmanschap van alle muzikanten is duidelijk te horen. Soms kan conservatorium rock ‘n’ roll toch aardig klinken, en het Adriano Batolba Orchestra bewijst het! Info: www.adrianobatolbaorchestra.de. (Henri Smeets).


DON’T STOP THE ROCK BOP/ B. & THE BOPS
Rhythm Bomb Records, RBR 5734

Dit jaar op Rockin’ Around Turnhout gezien, live minder goed bevonden als deze CD, maar een concert is natuurlijk altijd slechts een moment, euh, opname. B & the Bops is de “nieuwe” band van Branko Radovancevic van de Kroatische hepcats The Mad Men (bestaan die eigenlijk nog, want de CD is opgedragen aan de in 2011 overleden Mad Men gitarist Darko Grosek), al zijn ze ook weer niet zó nieuw: de band werd in 2007 opgericht als zijprojectje, in 2009 speelden ze op High Rockabilly (E), en in 2010 brachten ze al een vinyl EP uit op het Spaanse label Sleazy Records, waarvan de drie titels hernomen worden op deze CD. Een vierde nummer hier, CA Stroll, kwam uit op een Rhythm Bomb vinyl single, waarvan A-kant Whiskey Ann dan weer niet op deze CD staat. B & the Bops hebben dezelfde muzikale line up als The Mad Men, met naast Radovancevic op zang en akoestische ritmegitaar Damir Dimic op lead, Marko Markoc op contrabas (en deels op elektrische bas zoals we zagen in Turnhout), en Josip Adam op drums. Waar die muzikanten vandaan komen is mij niet bekend (ik vermoed dat ze in Kroatië gewoon plukrijp aan de bomen groeien), maar ze kennen hun job. Ook de stijl is gelijkaardig: gitaargedreven authentieke rockabilly, maar meer 1959 dan 1956, soms wild (Rock You Baby), soms rustig maar daarom niet minder goed (Boppin’ Little Angel, Just A Little Bit), soms met een Johnny Burnette distortie gitaar (Forget About You). De cover You’re The One (Dennis Volk) is meer early sixties, AC Stroll is een surf-achtige gitaar instrumental met drumroffel solos en gastsax door Ike Stoye – de CD werd opgenomen door Stoye en Axel Praefcke in hun Lightning Recorders studio in Berlijn). De CD, op vier songs na allemaal eigen composities, klinkt pittig en bevat catchy songs (Move met Praefcke op tweede gitaar is een schoolvoorbeeld van hoe een song op te bouwen naar een climax), leuke accenten, frisse ideeën en originele invalshoeken. Radovancevic’s stem is zeker niet perfect, superkrachtig of accentloos (de drie tenoren zal hij nooit halen), maar OK en fanatiek genoeg voor dit soort werk. Omwille van de hoge bopfactor aan elkeen aan te raden!
www.rhythmbomb.com (Frantic Franky)


FROM THE BACKWOODS/
THE LONESOME DRIFTERS
Rhythm Bomb Records, RBR 5730

De vergelijking van deze CD met de recent door ons besproken CD van Rhythm River Trio (GB) is onontkoombaar: ook een drumloos trio (uit Duitsland dan), ook een debuut, allebei rockabilly, en wat mij persoonlijk betreft, ook reeds live gezien en goed bevonden: als ik mijn dagboek erbij haal lees ik “fantastisch! Geen drums, maar dat miste je nergens, want dit was waarlijk een onwaarschijnlijke vintage sound: messcherpe leadgitaar die even luid stond tijdens de strofes en refreinen als tijdens de solo’s, en daarbovenop degelijke vocals. Ze brachten de betere onbekende melodieuze rockabilly: Blue Train (Johnny Cash), Lonesome Train (Johnny T Talley), I’ve Changed My Wild Mind (de A-kant van die Lonesome Train), Hypnotized (Terry Noland), Ballin’ Keen (iedereen). Alle Duitsers stonden vooraan, altijd een goed teken. Deze Lonesome Drifters kunnen het nog ver schoppen”. Helaas valt de vergelijking uit in het voordeel van RRT: de Lonesome Drifters CD is op zich okee, maar niet zo pokkegoed zoals die van RRT. De CD bevat enkel covers in verschillende gradatie van onbekendheid, wat op zich niet zo erg is, want je kan pas originals bedenken als je het idioom grondig onder de knie hebt. Het probleem (al is dat een te zwaar woord) zit ‘em enerzijds in de sound van de CD, anderzijds in de stem van Stefan Schmid. Er werd duidelijk een liefdevolle poging ondernomen om authentiek op te nemen (bij het ons onbekende Black Shack Recordings, een mens kan niet alles weten) maar het resultaat klinkt meer als erwtensoep, rommeliger, minder samenhangend en als één geheel, met bijvoorbeeld veel zoem op wat klinkt als plastic akoestische snaren. Schmid heeft een indrukwekkende galmkast van een stem die zeer diep kan gaan (zo diep als Sleepy LaBeef in de jaren ’50), maar klinkt soms geforceerd, wat we wijten aan zijn jonge leeftijd en het zoeken naar een eigen stemgeluid. Op twee songs neemt gitarist Silvio Bantle de zang voor zijn rekening, wat voor variatie zorgt, maar ook in zijn stem hoor je dat het Engels niet zijn moerstaal is. Daarnaast spelen The Lonesome Drifters clichématiger en minder inventief dan RRT, wat we ook weer aan hun jonge leeftijd wijten.
Eindoordeel: zeker niet perfect, maar acceptabel als debuut. Vroeger zouden we dit ongetwijfeld geweldig hebben gevonden en met deze CD een gat in de lucht zijn gesprongen, maar het rock ‘n’ roll leven heeft ons in de loop der jaren te veel verwend.
Info: www.facebook.com/thelonesomedriftersmusic en www.rhythmbomb.com (Frantic Franky)


TEEN ROCKIN’ PARTY VOLUME 7
Classic Records, Classics 742

Wat moet het toch een genot zijn om een CD als Teen Rockin‘ Party Volume 7 samen te stellen. Oude singles van een Amerikaanse zolder plukken, schoonmaken, op de platenspeler leggen en genieten! Maar daarmee niet genoeg! De ware rock ‘n’ roll fan wil ook weten naar wie hij of zij luistert, de stoute belevenissen van die artiest en waar de song over gaat. Tot die categorie retro rockers behoren de rockofielen van het Zweedse label Classic Records. Eindelijk worden verstofte songs toegankelijk gemaakt voor een groter publiek en schallen in zowel veteranen oren als in de oren van youngsters die wel eens graag willen horen naar welke vette muziek hun dinos van grootouders luisterden. Die laatste categorie zal tevergeefs zoeken naar songteksten over drugs, abortus of de schrik voor het kapitalisme in de vorm van de huidige bankencrisis. Gerapt werd toendertijd met muzikale begeleiding vol variatie en creativiteit en de op bewegend beeld getoonde gestes bestonden uit verzinsels van levende creaturen die al dan niet microfoon of gitaar verslonden in plaats van bewegingen vol motorische storingen.
Carl Starr, ondanks zijn naam eerder een clubrocker dan hitlijstrocker, verliet het gangster Chicago om als deejay in Jacksonville, Texas en Shreveport, Louisiana te belanden. In 1960 nam hij een plaat op voor Rego Records, en die sessie met huisgitarist Chet Atkins leverde een antwoord song op Tony Bellus‘ Robbin‘ The Cradle op, Yes I’m Robbin‘ The Cradle. De fameuze Anita Kerr Singers gaven er hun achtergrond flair aan. Het nummer doet me denken aan het repertoire van Simon Crum alias Ferlin Husky, maar dan iets softer in de presentatie. Paul Evans dan. Dat is toch niet die van de 1959 million seller Seven Little Girls? Jawel, dezelfde, een artiest die net als anderen lang heeft moeten wachten op de grote doorbraak. In 1956 begon het nog braaf met What Do You Know (met Mickey Baker op gitaar) voor RCA Victor, dat toen al de hillbilly cat uit Memphis onder contract had. Dat zou ook Evans gaan merken, want de ietwat zoete rocker verdiende meer rockende opvolgers, anders was het gauw gedaan bij RCA, hetgeen ook gebeurde, want hij is nu eenmaal geen hillbilly cat als Elvis. Gelukkig voor Evans kwam in 1957 al de voorbode van wat iets later high school rock zou gaan heten, en uiteindelijk in 1959 dan toch de doorbraak. Daarentegen konden Dick & Roger geen successen vieren, al vielen ze in de categorie Elvis inspired rockers. Het ruige Greatest Girl is een stoere omzwerving van een tedere diamant met paardestaartje, petticoatje en bobbysokjes. Het was het einige wapenfeit rond 1960 van het duo Dick Campbell en Roger Hessling, die ieder solo wel nog actief waren. Don Downing perst er eveneens een rocker uit: I Found Someone To Love. Don Downing, de grotere broer van Big Al Downing, was pianist in Rodney & the Blazers (in 1962 nog in het voorprogramma van Bill Haley & the Comets in Mexico) alvorens hij in 1961 deze pumpin‘ pianorocker opnam. Met zijn zilverkleurige haren en zonnebril was hij een bezienswaardigheid, wat helaas niet gold voor het nummer dat nu vele jaren later pas weer uit grootmoeders dekenkist werd gehaald. Twangy rocker Look Out Heart van Billy Brown (jaargang 1929!) gaat in de richting van Charlie Rich en werd opgenomen voor Gene Autrey’s label in 1961. De lieflijke BG Kay bezondigde zich net als andere rockers als Ferlin Husky en Tommy Steele aan musical geneuzel: Popcorn Peanuts Cracker Jacks And Candy Kisses valt eerder in die categorie dan in het rock ‘n’roll genre, ook al is het thema natuurlijk gericht op lollipop likkende ‘coatjes. Hank Turgeon dacht origineel te zijn met het in suiker gedompelde Don’t Be Cruel klo(o)ntje I've Got To Hand It To You. Het achtergrondkoortje, bestaande uit de virtuele kleindochters van The Jordanaires, zorgt ervoor dat zelfs gepolijste Paul Anka als een ruige rocker klinkt! Alleen Turgeon zelf rockt, de rest erom heen is muzikaal behang uit sprookjesland. Kijk, rock ‘n’ roll laatbloeier Jimmy Bell heeft wel opgelet toen meester Elvis de rock ‘n’ roll leerde aan de kuifjes in den lande, maar het zou tot 1960 duren voordat hij het ook op plaat omzette: een professioneel klinkend Going Down To The River, een opzwepende rocker waar zelfs het strijkorkestje niets aan af kan doen. Niettemin was Jimmy Bell (jaargang 1922!) al een kleine eeuwigheid vóór Elvis actief. Hij had zijn eerste release in 1947, en ten tijde dat de rock ‘n’ roll doorbrak had de oudgediende zwarte artiest al country getint materiaal voor labels als MGM, Hickory en Columbia opgenomen.
Texaan Bobby Doss is de zoveelste virtuele broer van de rock ‘n’ roll grootmeester uit Memphis: Wear My Ring Around Your Neck klinkt door in deze als I’ve Got You in 1960 aan het vinyl toevertrouwde rocker. En…het rockt! The Courts Men is een vocale rock ‘n’roll groep, met ondanks de meerstemmige zang toch geen doo wop maar een pittige rocker met cool gitaarwerk. Het nummer luistert naar de titel Baby I Love You I Do (1960). Mary Petti kon wel eens model hebben gestaan voor de Italiaanse Rita Pavone! Ze klinken als twee zusjes! Just For A Boy (1961) is de weinig verrassende titel van deze goedogende jongedame. Wel opvallend is haar stem, echt rockig. Cooooohooool. De volgende song: uhm, horen we daar Benny Joy? Nee, het zijn z’n twee alter egos luisterend naar de naam The Top Notes, ofwel Derek Ray en Guy Howard uit Philadelphia. Zij laten hier het ultieme origineel van Twist And Shout horen! Phil Spector was de producer, die volgens componist Bert Berns het nummer volledig ver.eukt had. Berns zou ietsje later laten zien en horen hoe het wel moest: hij produceerde de versie van The Isley Brothers die een millionseller werd in 1962. Op de ruwe rock ‘n’ roll versie van The Top Notes werd het orkest gedirigeerd door Teddy Randazzo en speelde sax virtuoso King Curtis mee. Het nummer kenmerkt zich vooral door veel beleving in de zang. Schitterend. Bob Shanz maakt schjans bij de meisjes met Green Light Red Light (niet het nummer van de latere retro jivers The Stargazers uit Engeland), terwijl The Workman Brothers de evenknie vormden van de meer succesvolle Kalin Twins. Aanvankelijk namen de broers in 1957 ook op onder de naam The Workman Twins, in 1959 werd Yes I Do in Kalins stijl opgenomen. Volgende song: I‘m Tired (1960), een nummer dat ik pakweg 15 jaar geleden voor het laatst gedraaid heb (de befaamde Bear Family LP van Ray Peterson) en dat me al bekend in de oren klonk terwijl ik tekstueel nog bezig was met de recensie van het nummer van Jimmy Bell. Aangekomen bij deze song stond er weinig verwonderlijk de naam van good ol‘ Ray bij, een geweldige zanger met een super fifties repertoire als het gaat om gevoelig gebrachte songs, nog voordat Roy Orbison dat in de sixties nóg succesvoller zou gaan doen. Niettemin, geheel onfortuinlijk was Ray Peterson nu ook weer niet. Zijn klankbord is beschreven met titels als The Wonder Of You, Tell Laura I Love Her en een slow versie van Joe Turner’s Corrine Corrina. Hij is voor mij de king van de droevige songs bij RCA. Een tranentrekker was Tommy Sands niet bepaald en al helemaal niet met pianorocker Wrong Side Of Love, door de man die in 1953 al onder de vleugels kwam van Colonel Parker toen Elvis nog rondscheurde in zijn truck. In datzelfde jaar kwam Tommy Sands bij RCA en in 1956 was hij de eerste keer te zien in een film. Later zou hij zich onsterfelijk maken in de rock ‘n’ roll annalen met Teenage Crush, en hij was ook nog enkele jaartjes het teddybeertje van Nancy Sinatra. Billie DeMarco….wie? Out Of My Mind….toepasselijker had de titel uit 1960 niet kunnen zijn, maar het nummer is wel aardig: goeie samenzang met achtergrondkoor, een echte poprocker. Ook The Russell Brothers, net als The Workman Brothers eerder, werden geïnspireerd door The Kalin Twins en dat is vooral goed te horen in het geweldige Chickenhawk uit 1961: soms vraag je je werkelijk af waarom een song nooit een hit is geweest. Spring op de Love Train met Steve Brian, die hier klinkt als een rockende misdienaar met teksten die tegenwoordig als truttig zouden worden ervaren: ‘de liefdestrein gaat van oost naar west en zorg ervoor dat je erin zit als hij voorbijraast, anders blijf je eenzaam achter‘. Tja, menige hedendaagse rapper zou zijn tong dubbel hebben liggen. Het Sid Bass Orchestra zorgt voor het rockende ritme. Jimmy Nall, een spiegelbeeld van Benny Joy, zingt met ruwe stem Red Swim Suit in deze swampige rocker uit 1960, iets helemaal anders dan de lieflijke Teeny Weenie Yellow Polka Dot Bikini van Brian Hyland. Dat Sweet Little Baby Face(s) ook kunnen rocken bewijst Steve Reo in 1959. Dian Erhardt klinkt daarentegen als het lieve huismoedertje in dit eerder musical-achtig dan rockend deuntje. Ze ziet beter uit dan dit nummer klinkt!
Dat songwriters in de schaduw staan van de zangers die hun songs de hitlijsten inzingen is inmiddels bekend. Tot die categorie behoort ook Baker Knight, die onder andere hits voor de jonge Ricky Nelson geschreven heeft. Hier laat hij Dum Dum Diddley Dum (1961, RCA) horen, dat in de verte wat weg heeft van Tweedle Dee (Lavern Baker). Wally Hawkins is een croonerige rocker in de stijl van Jackie Wilson, die in 1960 Hog Tied mocht opnemen. Don Thompson valt eerder in de categorie van Buddy Holly en Bobby Fuller. Hij wordt op Don’t Let Me Go bijgestaan door The Yellow Jackets. Sandra Thompson hangt in You Sure Look Good een misplaatste poging tot rocker uit en mag eerder de plank delen met theaterster Liza Minnelli: wat deze song te zoeken heeft op een rock ‘n’ roll compilatie ontgaat me volledig. Freddy Weller weet tenminste wat rockerhartjes sneller laat kloppen: No One To Love is een countryrocker uit 1961 door de man die als leadgitarist van Billy Joe Royal & the Royals in 1965 een monsterhit zou scoren met Down In The Boondocks. De onbekende leadzangeres van The Venus Christowns Orchestra begroet ons met Helen Shapiro-achtige stem op Walkin‘ And Talkin‘ (1961). Een kinderkoor kom je normaal tegen in musicals, maar ook Bobby Valenti maakt er gebruik van op zijn pianorocker Walkin‘ uit 1960. Danny Dell sluit de deur met Valley Of Sorrow met een lichte Muleskinner Blues touch. Conclusie: een album met overwegend goede rockers en helaas enkele musical missers. Als je bedenkt dat de compilatie bestaat uit 32-3=29 echte rockers, dan weet het spaarvarkentje wel hoe ze moet knorren! (Henri Smeets)


TEEN ROCKIN’ PARTY VOLUME 8
Classic Records, Classics 743

Bo Berglind en Tony Wilkinson, bijgestaan door doorgeknalde rock ‘n’ roll freaks, hebben weer eens de frisse buitenlucht verruild voor stoffige en muffige zolderlucht. Het resultaat telt 32 phonografische pareltjes uit de tijd van de pré-historie van de popmuziek, de rock ‘n’ roll. Ook dinosaurussen houden van rock ‘n’ roll! Niet alleen The Piltdown Men (bekend van ondermeer Brontosaurus Stomp) behoren tot hun idolen. Een hele schare jonge tieners schreeuwde zich in die pionierstijd van de populaire muziek de kelen schor, zowel op het podium als ervoor, in de tijd van de teenage parties. Teen Rockin‘ Party Volume 8 haalt die tijd op een geweldige manier terug.
De party opener is precies wat je van een album met een dergelijke titel mag verwachten: op en top jonge frisse rock ‘n’ roll. Ritchie Paris is er verantwoordelijk voor en I’m Gonna Get My Own Love is de muziek die mijn oren laat dansen. Aanstekelijke stem! Ook nu weer heeft Classic Records de CD voorzien van een boekje vol achtergrondinformatie. Kirby Ladner zingt de uptempo rocker I Don’t Never Wanta Get Married (“wanta” is geen tikfout), een vintage rock ‘n’ roll nummer opgenomen in 1961 toen de rest van de wereld al helemaal in de ban was van de twist. De zingende komedianten The Jaye Bros (Philip Patelmo en Jerry Aiena) brengen de midtempo rocker Goodbye uit 1962 in de typische early sixties poprock stijl. Met castagnettes wordt er nog een Kalin Twins When sfeertje aan meegegeven. Wes Voight zal bij maar weinigen een stevige bel laten rinkelen, maar dat ligt met zijn stagename Chip Taylor wel even anders. Vele succesvolle artiesten zijn ooit begonnen met veel pech, en ondanks de goede rock ‘n’ roll die Voight opnam rond 1959 werd het geen daverend succes. Maar gelukkig zijn de Boppin’Around lezers geen hit-likkers die alleen maar de lollies in de hitparade aflikken, en aldus kun je genieten van de goeie bopper I Want A Lover. De befaamde stergitarist Mickey Baker en drumfenomeen Panama Francis waren van de partij, iets waar Wes Voight trots op mag zijn. Stevige uptempo rock ‘n’ roll is Don’t Believe van Tracy & Carrol uit 1961, geproduceerd door Mickey Gilley en Ray Doggett. Midtempo daarentegen is Pain Reliever van Wayne C. Handy uit 1961. De man mocht ooit zijn kunstjes vertonen in Dick Clark’s American Bandstand, wat niet geldt voor Billy Garner. That’s What I Want To Do, dat klinkt als een verrockt kinderliedje, werd opgenomen op Billy Lee Riley’s Mojo label in 1961. Het origineel is van de flying saucer rocker himself, dat reeds in 1959 werd opgenomen. Er waren heel wat groepen met de naam Sisters of Brothers, al dan niet bestaande uit nep-zusjes of nep-broertjes. Bij het duo The Cary Sisters is helaas het DNA verloren gegaan, dus moeten we maar aannemen dat ze echte zusjes waren, ook al kan ik me niet aan het idee onttrekken dat eentje van beiden een jongensstem heeft. Who cares! Back To You van het duo laat Patience & Prudence in de schaduw staan. Dit rockt tenminste, ook al is het anderzijds slapjes in vergelijking met The Collins Kids, maar die zijn dan ook onverslaanbaar. Pat Boone kloontje Scotty McKay probeert met kunstmatige rauwe stem in bepaalde passages van Pull Down The Sky de wilde rocker uit te hangen, maar alleen de gitaar en saxofoon behalen die classificatie, ook al is het nummer toch een aardige rocker, maar nu eenmaal wat gladjes/te braaf. De man, luisterend naar de werkelijke naam Max Lipscomb, is overigens geen onbekende voor door en door Gene Vincent & the Blue Caps fans zoals jullie redacteur, want Lipscomb maakte in 1957 en 1958 deel uit van The Blue Caps, bijvoorbeeld op de tournee door Canada, alvorens in 1959 solo te gaan. In datzelfde jaar was het de beurt aan het duo The Blackwells om zich te vereeuwigen op vinyl met Here’s The Question. De backing vocals werden verzorgd door Ivan Gregory & the Blue Notes. Het werd een aardige midtempo rocker van Dewayne en Ronald Blackwell met sterke saxofoon. Dat instrument staat ook centraal in Rocking Mountain Dew met Yakety Yak trekjes van The Fabulous Table Toppers uit Kentucky. De blank klinkende zwarte artiest (eens een keer de omgekeerde rock ‘n’ roll wereld) Jimmy Bell alias James Sweeney brengt op uhm-ah-uhm wijze anno 1961 Lunch In A Bucket (wat een rock ‘n’ roll titel! Dat zou het verplichte nummer tijdens elke werkpauze moeten worden). Luister eens naar de lyrics, er werd niet alleen geluncht, en meer verklap ik niet! Danny Hollister slingert op een schandelijk povere wijze Mickey (Baker) & Sylvia’s song Love Is Strange (eveneens bekend in de uitvoering van Buddy Holly) door de ether, erg zoet en erg leeg klinkend, zonder enige vorm van beleving en leven. Dit is Love Is Strange voor pierdooie pieren, maar dan wel doder dan dood : zelfs lijken blijven er stijf van staan. The Genies daarentegen doen hun naam alle eer aan met het genieuze Just Like A Bluebird, een aangename doo wop met calypso ritme die sterk doet denken aan The Diamonds van monsterhit Little Darlin‘. Het goedje werd door de New Yorkers in 1960 opgenomen.
Barbara McNair begint heel lieflijk in Big Shot Nothing Bring, om dan te ontaarden in een echte chick! De goed ogende jongedame was in 1969 te zien als non in Elvis‘ film Change Of Habit. Ruwe rockige stem met veel beleving erin, wat je niet zou zeggen als je de promofoto ziet waarop ze poseert als een diva. Ze nam onder andere op voor Coral en Warner Brothers. Het geluk voor dit soort labels op te mogen nemen was Bob & Shirley niet beschoren, die in 1960 een voortreffelijke versie van Carl Perkins‘ Your True Love opnamen, voor mij zelfs beter en rockiger dan het origineel. Het klinkt jonger, frisser en stompt meer dan het geesteskind van Carl Perkins. Fantoom George Graham meldt zich aan de wereld met enkel een stem : geen fotos , geen informatie, noppes, niente, nada. Jammer, want dit is zeker het meest rockende fantoom dat ik ooit gehoord heb. In Freddie ‘Tallahassee Lassie‘ Cannon stijl en begeleid door orkest The Empalas rockt hij er lustig op los. Wie Head Over Heels In Love (1961) hoort van de lieftallige Jan Moore, hoort Lonely Weekends van Charlie Rich meedeinen, zij het dat dit nummer hier met veel passie wordt gepresenteerd en behoorlijk rockt! Mejuffrouw Moore was ook te bewonderen in een film uit 1964, Forty Acre Feud. Het Tommy Charles Quartet met Playgirl (1959) is een band wier grootste wapenfeiten het begeleiden van Bobby Vinton en Paul Anka zijn. That’s The Way I Feel van Guy Jibbo uit 1961 is een klasse midtempo rocker in habanera ritme, met de achtergrondzang en het gitaarwerk als de slagroom op dit heerlijk toetje. Ook de zang is niet onverdienstelijk. Play It Cool uit 1957 van Paul Hampton op Columbia Records hoort in het rijtje teenyboppers thuis. Haast niet te geloven dat Come Home Baby inderdaad uit 1961 is, want de samenzang lijkt als honderd druppels water op die in de Merseybeat periode! Denny Ezba met onbekende vocal group is verantwoordelijk voor deze opvallende opname, die overigens stevig rockt. Tandarts Randy Starr zal één van de weinige gebitsbrekers zijn geweest voor wie de patiënten niet bang waren. En als dat wel het geval was, speelde hij toch gewoon één van zijn singles en werden de klanten vanzelf verdoofd met goede rock ‘n’ roll. In 1957 kwam er serieus vaart in zijn songwriter carrière met de opname van zijn eigen compo After School, die op een verdienstelijke #32 eindigde. In datzelfde jaar nam hij highschool rocker Sweet Talk And Sugar Kisses (typisch tandarts: als het maar met de mond te maken heeft) op. Hij klinkt als de jonge broer van Pat Boone, met gepolijste tandjes. De B-zijde van dit nummer, The Prettiest Girl In School, werd gecoverd door een jonge acteur met de naam Anthony Perkins. Randy Starr nam onder andere voor Coral, Kapp en Laurie op. Hij probeerde zijn songs te slijten in New York bij de Brill Building, waar heel wat top songwriters zaten, zoals ook Carole King, het liefje van Neil Sedaka (daarvandaan zijn song Oh Carol en Carole King’s antwoordsong Oh Neil) en later de echtgenote van Gerry Goffin met wie ze veel succesvolle nummers schreef. Carole King begon in The Co-Sines (wie bij wiskunde heeft opgelet weet wat deze naam betekent), maar nam in 1959 solo Short Mort op. Het nummer leunt heel duidelijk op Charlie Brown van The Coasters en is een goeie stompin‘ rocker. Johnny Angel heeft een aanstekelijke stem in highschool bopper Baby You Got Soul. Vreemd dat dit nummer nooit een hit is geweest : goed saxofoonwerk, opvallende basgitaar sound en vooral goede vocale kwaliteiten van Johnny Angel. Het nummer heeft iets van de flair van het fantastische Dream Lover van Bobby Darin.
Marvin Blanton zingt er lustig op los in I’m Sailing A Dreamboat (1960), een lekkere uptempo rocker in de stijl van Fats Domino. De man die als hobby het verzamelen van kikkers had (!), Clarence Frogman Henry, zal dan wel tot zijn idolen hebben behoord en Ain’t Got No Home (met blurpende en kaugum kauwende kikker) zijn lievelingssong, haha. Van die hobby zal de tedere Dodie Stevens wel vies zijn geweest, neem ik aan, maar in ieder geval niet van rock ‘n’ roll, wat ze bewijst met Let Me Tell You ‘Bout Johnny (1961). Het nummer klinkt qua samenzang erg als het rockige Kein Auto uit 1959 van Christa Williams (begon haar carrière in de Nederlandse jazz) en Gitta Lind (met TV presentator Peter Frankenfeld als leadzanger). Dodie Stevens’ grootste hit was het bekende Pink Shoe Laces/Coming Of Age, #3 in 1959. The Jags, met Walt Clark die de rauwe leadzang voor zijn rekening neemt, presenteerden zich in 1959 aan het publiek met Hey Little Girl, een nummer dat wel het muzikale tweelingsbroertje (of –zusje, zoals je wil) kon zijn van Do You Wanna Dance van Bobby Freeman uit 1958. Kirby Ladner is een tweede maal aan de beurt op dit album met Tall End Twist, waarmee hij tevergeefs probeerde zijn graantje van de twistrage mee te pikken. Zijn stem is een volledige kloon van de Britse rocker Tommy Bruce. The Sprouts twisten er op los in Twisting On Bandstand. Het duo werd gevormd door Bobby Johnson en Billy Cosby uit Nashville, en ze namen het nummer in 1961 op voor Mercury Records. Mama’s Little Baby van The Scott Bros is een dikke volwaardige tweeling van Bobby Darin’s Dream Lover. Als je Darin’s song een wereldnummer vindt, dan raak je ook op slag verliefd op dit nummer dat opent met meerstemmige ma-ma-ma-mama-mama, jaren voordat er een viertal luisterend naar de letters ABBA werd geboren. Zou de Zweedse groep ooit van dit nummer gehoord hebben toen ze Mama Mia bedachten? Johnny Tillotson! Ik had een Engelsman met die naam vorige week op het werk aan de telefoon en liet me ontvallen dat er ooit een zanger met diezelfde naam Poetry In Motion scoorde, hetgeen hem verleidde tot de uitspraak “That shows your true age!“ Slik, ben ik dan al zo ver gevorderd op de rimpelladder, als de minder fortuinlijke tegenhanger van de carrièreladder? Well I’m Your Man zong Johnny Tillotson in 1958, voordat hij in 1960 zou doorbreken, een toffe highschool rocker.
Resumé: een compilatie die haar titel alle eer aan doet. Dit is een echte record hop aanbeveling! (Henri Smeets)

naar boven

18 april 2013

AFTER DAWN/ THE SLIPMATES
Madame Bo Records 2

Langverwacht is het minste wat je van deze CD kan zeggen: de door Filip Geudens van The Buckshots geproducede opvolger van hun debuut Stranger In My Own World uit 2006 deed er maar liefst zeven jaar over. Slipmates zijn dan ook een bandje dat het rustig aan doet en niet meer zo nodig de wereld hoeft te veroveren: af en toe eens optreden volstaat, dank u. ’t Is ook een bandje dat volstrekt zijn eigen zin doet en niet in hokjes wil denken: ze mogen dan wel allemaal gemazeld en gepokt zijn in de rockabilly, maar ze zijn daar niet in vastgeroest en hebben in de loop der jaren zoveel andere mooie muziekjes leren kennen. Zo gaat dat nu eenmaal in het leven, net zoals je zoveel andere mooie vrouwen leert kennen. Dat betekent niet dat je je eerste liefde zomaar verstoot, maar af en toe wil je wel eens van andere walletjes proeven, en da’s wat Slipmates hier doen. Dat zie en hoor je het duidelijkst met vijfde groepslid Sven Bollen op mondharmonica, nadrukkelijk een niet-rockabilly die begon met als special guest af en toe een paar nummertjes mee te blazen maar dat zoveel jaar later nog steeds en op deze CD op minstens de helft van de nummers doet. Dat betekent ook weer niet dat dit een blues CD is, verre van. Dit is vooral een relaxte CD, maar als ze al eens uptempo gaan is dat ook weer nadrukkelijk niet richting rockabilly. De 15 nummers op After Dawn zijn grosso modo op te delen in drie stijlen: twangy gitaren, Mexicaanse trompetten (Patrick Melis van Del Valentinos zaliger en Bamboo Apple Cutters) en een eenzame mandoline (Jorge Fortunato van 49 Special en Moonshine Reunion) creëren sound- en mindscapes, op andere songs stapt zanger Koen Meeus fluitend en met een slakkegangetje door het leven onderwijl de dingen om hem heen groetend, en tenslotte gaan enkele nummers met Hammond orgel (gitarist Hans Maes) en sax (Patrick Melis) en weerbarstige rhythm ‘n’ blues gitaren fiks jaren ‘60 en nog net geen soul. Links en rechts duikt er een spooky steel gitaar op (Jorge Fortunato), I Ain’t Good For You is country met een bluegrass mandoline, My Love (met een extra vrouwenstem, Karolien Verbeek oftewel Mevrouw Meeus) lonkt naar Leonard Cohen of Nick Cave. Je merkt het ook aan de drie covers op deze CD (Ain’t Got The Time is hillbilly van The Warren Brothers uit 1951, Oh Oh Mojo is rhythm ‘n’ blues van The Volcanos uit 1960, en Subterranean Homesick Blues is Bob Dylan in 1965): Slipmates grasduinen in diverse niet-rock ‘n’ roll genres als waren het kinderen in een speeltuin op een oneindige zomerdag en brouwen zo een roots CD made in de Kempen, maar zonder het belerende vingertje omhoog dat dit soort albums te vaak uitademt. Ik verdenk Slipmates er sterk van onder hun vetkuif en tatouages gewoon een stelletje rock ‘n’ roll hippies te zijn, maar ik vind deze CD best goed, dus misschien ben ik dat zelf ook wel. In elk geval: aan u hen in deze trip te volgen of niet. De CD wordt officieel voorgesteld op zaterdag 4 mei in ’t Onkrooid in Arendonk, alle info op www.slipmates.be (Fantic Franky)


WILD SIDE OF LIFE/ RHYTHM RIVER TRIO
Rhythm Bomb Records, RBR 5724

Rhythm River Trio (GB) heb ik vorig jaar live gezien, en ik was toen onder de indruk. Ik citeer mijn Boppin’ Around notities: “straffe band, uitstekende zanger, prima jonge gitarist, excellente covers, steeds heel uptempo”. Dat geldt evenzeer voor deze CD, ingeblikt en gemastered in de Lightning Recorders Studio van Axel Praefcke en Ike Stoye in Berlijn, want David Short, Bruno Pannone en Morgan Willis leveren hier als drumloos trio voorbeeldig werk af. De stijl is authentieke rurale rockabilly en leidt zich het best af uit het soort covers: How Come It van George Jones, Treat Me Right van Kenny Parchman, I’m Comin’ Home van Johnny Horton, om enkel de bekendste te noemen. Short’s stem klinkt tijdloos fifties (net zoals ie er zelf tijdloos fifties uitziet: noch op zijn stem noch op zijn gezicht kan je een leeftijd plakken) en grolt, gromt, jankt, jodelt en hiccupt in de beste Charlie Feathers traditie, ondersteund door gedegen en solide akoestische ritmegitaar en contrabas, terwijl het inventieve en effectieve gitaarspel van Morgan Willis de zaak met veel chicken picking nog boeiender maakt. Ze spelen de covers ook niet naadloos na, want die gitaar geeft er telkens weer een interessante eigen draai aan. De eigen nummers zijn zonder meer geslaagd (ik daag iedere leek uit het eigen She Said naast Mama’s Little Baby van Junior Thompson te beluisteren en te raden welk het fifties nummer is) en klinken uitermate vlot en vloeiend, wat je vaak hebt op een debuut, omdat die eigen songs dan al jàren hebben kunnen rijpen, terwijl bij een tweede album het eigen materiaal soms minder spontaan klinkt omdat het speciaal voor dat nieuwe album is geschreven. Hebben wij dan niets aan te merken? Nee, vrienden, voor één keer helemaal niets. Dit is pure rockabilly voor en door puristen. Info: www.rhythmbomb.com (Frantic Franky)

naar boven

11 april 2013

RED DIRT HONKY TONK/ SMOKEY & THE BANDITS
Smokey & the Bandits, ST-20131

Smokey & the Bandits komen uit het zuiden des lands, werden opgericht in 2011 en bestaan uit Pascal Snijders (Taildraggers, zang en akoestische ritmegitaar), Harold van Lierop (Pipeline 61, electrische bas), William van Hoof (Kingsize Playboys, pedal steel), Pepijn van Herk (countryband Texas Renegade, telecaster) en Aldwin van der Voort (ook Texas Renegade, drums). Doorgewinterde muzikanten dus die allemaal uit de rockabilly en de country komen, en die muzieken komen samen in de countryrock van Smokey & the Bandits. Nu is countryrock een vies woord: wij prefereren rockende country, en het valt op dat tussen de vier covers hier ook twee recente nummers zitten, You Are Never Nice To Me (BR5-49) en Kansas City Southern (Turnpike Troubadours), en samen met If You Should Come Back (Johnny Paycheck) en Sam’s Place (Buck Owens) weet u dan gelijk hoe de vork aan de steel (gitaar) zit: Smokey & the Bandits handelen in traditionele honky tonk en de zogenaamde west coast country, beter bekend als de Bakersfield sound van Buck Owens, opgewekte uptempo mid jaren ’60 country. Dat het daarbij wel degelijk rockt hoor je zeker in opener You Are Never Nice To Me, dat meer Memphis rockabilly dan Bakersfield klinkt. Eén nummer is van Pascal Snijders zelf, If You’re Leaving, en het misstaat absoluut niet. Snijders’ stem is uitstekend geschikt voor dit werk, een spaarzame tweede stem geeft een mooi resultaat, de instrumenten doen wat ze moeten doen, de twangy leadgitaar friedelt nonstop en de pedal steel glijdt ertussen waar ze maar kan. Het CD’tje klinkt misschien iets te digitaal, maar die opmerking is zuiver geluidstechnisch en doet niets af aan de muzikale kwaliteit die Smokey & the Bandits tentoonspreiden. En die ze ook live waarmaken, zoals we zelf vaststelden op Rockin’ Around Turnhout. Deze 5 tracker is te koop bij optredens voor 5 euro, en je kan de nummers beluisteren op www.smokeybandits.nl. Als je dit kleinood in huis wil hebben stuur je best via die site een mailtje. (Frantic Franky)


SHAKE AROUND WITH/ THE HOUSEROCKERS
Rhythm Bomb Records, RBR 5733

The Houserockers (GB) bestaan inmiddels 17 jaar (even lang als Rob Glazebrook’s vorige band The Playboys heeft bestaan) en dit is hun vijfde album in opnieuw een nieuwe bezetting met contrabassist Nick Hoadley (Bob & the Bearcats, Cordwood Draggers, Arsen Roulette, Lloyd Tripp) en nieuwkomer Nick Simonon die promotie maakt van invaller naar vaste drummer. Niet dat het veel uitmaakt: bij The Houserockers staat de begeleiding steeds ten dienste van Glazebrook’s gitaar. Echt al een veteraan ondertussen, die Rob Glazebrook: als je nagaat dat hij begon bij Rochee & the Sarnos in 1983 dan is ie al langer bezig dan sommigen van jullie ondertussen in de scene zitten! En bovendien gaat hij prat op een onwaarschijnlijk ruim repertoire: ik zag ‘em ooit live de verzoekjes zo uit de mouw schudden op eenvoudig verzoek en à rato van één pint per groepslid. Glazebrook weet dus waar hij mee bezig is, en dat betekent dat deze vijfde Houserockers helemaal in de lijn van zijn voorgangers ligt: 15 voorverpakte plakjes snedige rock ‘n’ roll en rockabilly die ten zeerste authentiek klinken in de stijl van pakweg het Starday label, krachtig en rauw, maar minder wild dan bij hun live concerten. Een paar songs klinken dan weer meer Collector early sixties. Enkele eigen nummers worden afgewisseld met zowel bekende (Please Give Me Something van Bill Allen & the Backbeats, Broken Heart van The Moonlighters, Draggin’ van Curtis Gordon, Crackerjack van Joe Clay, School Of Rock ‘n’ Roll van Gene Summers, let vooral op hun smerige rechtdoorversie van That’s All Right Mama van Elvis, geen idee of dat al eerder werd gedaan of het een arrangement van Glazebrook is) als minder bekende covers. Welke juist de onbekendere covers en de eigen songs zijn is niet helemaal duidelijk, componisten staan nergens vermeld, maar in elk geval de rocker Bye Bye en het melodieuze op doo-wop patronen gebaseerde One Kiss is eigen materiaal. Niks geen opleuken of gastmuzikanten hier, dit zijn gewoon drie instrumenten en één stem zonder overdubs en als er ergens een gat valt in een solo dan moet dat maar. Aangezien dit rock ‘n’ roll met vuile vingernagels is zal dit zeker niet in ieders smaak vallen, maar me likes it. Always did, always will. Info: www.rhythmbomb.com, www.myspace.com/thehouserockers56 en uiteraard zitten ze ook op Facebook. (Frantic Franky)

Single Recensie

naar boven

ROCKIN’ IN THE GRAVEYARD/
THEE GRAVEMEN
Heptown Records HTR988

Dan denk je dat je na 20 jaar Boppin’ Around toch een beetje je vinger op de kloppende rock ‘n’ roll pols hebt en weet wat er reilt en zeilt in het wereldje, blijken er toch nog altijd bands rond te lopen waar je nog nooit van gehoord hebt. Zoals Thee Gravemen, een Brits duo dat sinds drie jaar opereert vanuit Malmö (S) en bestaat uit gitarist Lee Thornton en drummer Darren Ward, en hier via het Zweedse label Heptown na de single Haunted/ All Black And Hairy en de EP My Girlfriend Is A Werewolf hun derde vinyl single voorstelt. De heren hullen zich in lange zwarte jassen en hoge buishoeden en hebben een voorliefde voor monster rock ‘n’ roll, getuige songtitels als My Witch en Diggin’ Graves. Adepten van Screaming Lord Sutch en The Cramps dus, en op deze single is het niet anders: het eigen Rockin’ In The Graveyard begint met spookachtige theremin geluiden en waanzinnig lach (die terugkomen tijdens de solo) als in een oude griezelfilm met Vincent Price, wat na een korte gesproken intro leidt tot Hasil Adkins-achtige rock 'n' roll (zij het minder chaotisch), exact wat je kan verwachten van één gitaar + drums: rechtdoor met garagerock akkoordenwissels. Het nummer lijkt geïnspireerd door Rockin' In The Cemetery van Ronnie Dawson en eindigt merkwaardig genoeg met een surf drumsolo. B-kant Tornado, het vaak gecoverde nummer van The Jiants uit 1959, blijft trouw aan het tempo van het origineel maar wordt net iets rauwer, trashier en primitiever gespeeld en gezongen, terwijl de wind door de bomen huilt. Beide nummers zijn repetitief en vrij eenvoudig gebracht en daardoor ietwat eentonig, maar het geheel kan liefhebbers van dit specifieke themagenre zeker bekoren. Origineel: deze single heeft geen groot “single gat” maar een klein LP gaatje en past dus niet in jukeboxen. Zijn we nog niet vaak tegengekomen! Op 31 oktober (Halloween!) zou hun albumdebuut verschijnen op Dirty Water Records (GB). Info: www.reverbnation.com/theegravemen en www.heptownrecords.com (Frantic Franky)

CD Recensies

naar boven

21 maart 2013

FAST CARS, GUITARS, TATTOOS & SCARS/ VOODOO SWING
Electric Lotus Label, ELL-CD-012VS2L

Zevende album of daaromtrent in 22 jaar (al zit in hun CV een groot hiaat waarin de band een aantal jaar op non-actief stond) van dit trio uit Phoenix wier debuut We’re Usin’ Code Names verscheen in 1993 op Nervous (GB), in 2003 gevolgd door Well Okay Then op Rockhouse (NL). Ondanks de naam heeft hun muziek niets met swing vandoen (en al evenmin met voodoo), want Voodoo Swing ploetert rond in het hardere hedendaagse marktsegment, al gaan ze op CD vaak wat breder. Zo ook op deze nieuwe: Voodoo Swing (anno 2013 Paul “Shorty” Kreutz op gitaar en zang, Lee Aidukaitis alias Leeroy Nelson op drums en Tommy Collins op contrabas) opent met de redelijke medium tempo meezinger Down At The Oak, gevolgd door de schappelijke neo titeltrack. When Death Comes A Callin’ is evenwel een in bluegrass trappelende op banjo en fiddle deinende altcountryrocker, en dat geeft meteen aan waar dit album voor staat: rockers afgewisseld met rootsnummers in alle mogelijke stijlen die ik echter niet steeds geslaagd durf te noemen. Damn I’m Dumb is de verplichte grappig bedoelde countrysong, Cruisin’ With My Baby, If You Ever Want To Come Home en Tell Her Hi For Me zijn op platte clichématige rhythm ‘n’ blues gebaseerd. Nog erger is Lost Yesterdays, uitfreakende bijna psychedelische uit trage Bo Diddley riffs opgetrokken altcountry. Chasin’ The Devil’s Hot Rod is een heropname van een song die eerder al op hun debuutalbum stond. Gastinstrumenten alom: Al Martinez van Moonlight Trio op twee songs op extra gitaar, een steelgitaar voegt een leuke toets toe aan de rockende Seein’ Double Boogie, maar piano en een piepende sax klinken op verschillende songs niet echt mooi of terzake doend. De rockers bevinden zich qua sfeer (niet qua sound) vaker wel dan niet in de schaduw van The Paladins, die vermeld worden in de thank you’s en waarvan Kreutz een hemdje draagt op de hoesfoto. Nog minpunten: de nummers worden nodeloos te lang gerokken (en nog maar eens een keertje blijven hangen in hetzelfde akkoord), de zang kon expressiever, de mix rammelt en klettert en zingt aan alle kanten rond maar is niet bepaald een consistent geheel te noemen. Toch jammer voor een band die live wel degelijk de nodige ass weet te kicken, zoals u deze zomer zelf zal kunnen vaststellen wanneer ze weer uitgebreid door de Benelux gaan optreden. Op het hoesje staat een app code waarmee je niet alleen de teksten (altijd handig als de mix niet denderend is) maar ook een akoestische versie van When Death Comes A Callin’ kan downloaden, maar die optie is helaas niet beschikbaar op onze oude bakelieten telefoon. Info: www.voodooswing.net en www.electriclotuslabel.com (Frantic Franky)

naar boven

7 maart 2013

DRY HOPPING/ GERASENE PIGS
Gerasene Pigs, géén cat. nr.

Nog nooit live gezien, deze Gerasene Pigs uit Hamont-Achel (B), hoewel ze bezig blijken sinds 2007 en reeds de mini Jitterbuggen Mit Der Rudi (2007) en het full album The San Lorenzo Special (2010) uit hebben. Ik zag hen zeker al op affiches staan, maar op een of andere manier associëer ik hen met het hardere werk. Dat blijkt te kloppen: wat de vetkuiven genaamd Dirk Bosmans (zang), Dries Beks (contrabas), Guy Cardeynaels (gitaar) en Innocent Beks (drums) hier presteren heeft absoluut niets te maken met golden oldie jukebox rock ‘n’ roll en daar zijn ze waarschijnlijk fier op. Hun muziek is evenwel geen psychobilly, maar een hypermodern en hyperkinetisch amalgaam van pretpunk, koeiepunk, glam, poprock en vertraagde en daardoor funky Bo Diddley ritmes, op Rabbis In Disguise zelfs doorkruist met een Balkanmelodie, een volstrekt eigen(zinnig) brouwsel dat niettemin samenhangend klinkt. Vergelijkingen zijn moeilijk te maken omdat ik nu eenmaal niks ken van pretpunk, koeiepunk, glam en poprock, maar als het dan toch moet zou ik zeggen Tenpole Tudor in Ted Ain’t Dead mode. Bij momenten voor mij te druk, maar zeker goed uitgevoerd, en inderdaad enkel op zijn plaats op de hardere festivals. U bent gewaarschuwd, en ook daar zijn ze wellicht fier op! Info: www.vi.be/gerasenepigs (Frantic Franky)

naar boven

28 februari 2013

SLAPBACK JOHNNY/ SLAPBACK JOHNNY
Slapback Johnny, géén cat. nr.

Nieuwe bands, laat ze maar komen, en Slapback Johnny, deels bestaand uit voormalige Dice Rebels, komt sinds vorig jaar uit Wijk Bij Duurstede met een bezetting van gitaar (Rex), contrabas + zang (Peter), drums (Richard) en... piano (Thijmen)! Die piano valt uiteraard op omdat er sowieso niet veel bands in de Benelux een piano in de gelederen hebben, en àls ze die hebben gebruiken ze die in oftewel een swing oftewel een Jerry Lee Lewis context, terwijl het in de jaren ’50 gewoon een rock ‘n’ roll instrument was evenwaardig aan gitaar en sax. Slapback Johnny heeft inmiddels een EP’tje uit dat eigenlijk helemaal niet uit is maar verspreid wordt via internet en gratis kan gedownload worden via www.slapbackjohnny.nl, en omdat wij nogal onhandig zijn met computers hebben ze de drie songs speciaal op CD gebrand en naar onze redactie opgestuurd, waarvoor dank. Uit die drie nummers blijkt dat ook Slapback Johnny die piano gebruikt als volwaardig rock ‘n’ roll instrument: de gitaar voert Slapback Johnny aan, de piano legt een fundering stevig genoeg om een huis op te bouwen en zorgt op gezette tijden voor een gezwinde solo, die in End Of The Road (Jerry Lee Lewis) heel barrelhouse klinkt en op Red Hot (geïnspireerd op de Robert Gordon versie) puur rock ‘n’ roll is. Waarmee u meteen weet dat Slapback Johnny in elk geval op deze opnames voor vrij bekende nummers koos, want openen doen ze met Caldonia, verrassend genoeg heel gitaargericht terwijl het eigenlijk een swingnummer is. De afwisseling in de solo’s tussen gitaar en piano zorgt voor afwisseling, en da’s goed, want je kan zelfs in deze drie nummers spreken van een eigen sound: sterke rock ‘n’ roll, gedreven gespeeld en goed gezongen met een beetje brutale stem, en dat alles samen zorgt er voor dat de overbekende nummers Caldonia en Red Hot toch fris overkomen, zoals ook blijkt uit hun videoclip van Caldonia die we onlangs op Boppin’ Around plaatsten. Meer woorden moeten we daar niet aan vuil maken: wij hebben niets dan lof voor Slapback Johnny, dus ga naar www.slapbackjohnny.nl, download die songs en check hun speellijst voor een concert bij u in de buurt, want ze spelen best veel, ook op de grote festivals als Rock ‘n’ Roll Sunday Hoorn, de Rockabilly Roundup in Gemert en Rock ‘n’ Roll Street Terschelling. (Frantic Franky)

naar boven

7 februari 2013

YOU KNOW I KNOW/
JACKSON SLOAN & THE RHYTHMTONES

Shellac Records, geen cat.nr

Nieuwe release van Jackson Sloan, in de herfst van 2012 na onenigheid betreffende zijn solo aktiviteiten opgestapt als zanger bij Oo-Bop-Sh-Bam (GB). Eerder bracht hij al onder eigen naam (with a little help from his friends Ray Gelato op sax en Pete Pritchard op bas) het full album Saturday Clothes uit, ook op Shellac Records (naar wij veronderstellen zijn eigen label), en begin jaren ’80 zat ie al bij Rent Party. Als je al zo lang met muziek bezig bent kan je maar beter goed zijn, en Jackson Sloan wordt in Engeland inderdaad bij de betere jump, jive en rhythm ‘n’ blues frontmannen gerekend. Het doel van deze “DJ promo only” die we toegestuurd kregen is ons onbekend, net als Sloan’s nieuwe band The Rhythmtones, al dachten we dat eigenlijk een andere naam is voor The Hot Tones, de begeleidingsband Jive Aces protégée Lil’ Miss Hayley. Namen van bandleden zijn niet vermeld, maar in de bezetting van The Rhythmtones vonden we ene Pete Cook op sax, mogelijk dezelfde Pete Cook die vroeger bij Mike Sanchez en Blue Harlem zat, maar daar zijn we dus zeker, euh, niet zeker van. Soit, de twee tracks hier (eigen nummers?) zijn meer dan uitstekend. Waar Sloan op Saturday Clothes stijlementen uit rockabilly, gospel, jazz en twist in zijn muziek incorporeerde, is het hier puur rock ‘n’ roll swingen geblazen. You Know I Know is helemaal in de lijn van een Roy Brown of Wynonie Harris, melodieuze medium tempo jive met een meezing refrein, waarbij vooral opvalt hoe goed en zwart en ouderwets Sloan’s stem klinkt. De begeleiding bevat een full band met saxen en piano en die leveren gedegen werk, resulterend in een prima song. Prima, maar niet (period) perfect: de jazzy toetsen op piano geven een te moderne, euh, toets, de solo op baritonsax komt er niet helemaal uit, en het geheel klinkt net iets té gestroomlijnd. Track twee, I Can’t Turn Back, ligt in de lijn van Fats Domino, niet zozeer qua zang of uitvoering, wel inzake het sóórt nummer met rustig voortrockende begeleiding. Hier is de solo voorbehouden voor de gitaar die met kort afgeknepen noten zijn gang mag gaan richting rhythm ‘n’ blues.
Een sterke release, en ook al missen we de warmte van vinyl, het is gesmaakt dansvoer voor mensen die de feestjes opgeluisterd door At’s Crazy Record Hop of Radio Modern frequenteren. Wat treft: Jackson Sloan & the Rhythmtones komen op 10 mei naar Radio Modern in Bergen Op Zoom. Info: www.jacksonsloan.com (Frantic Franky)


HOUSE ON THE HILL/ J. TEX & THE VOLUNTEERS
Heptown Records HTR063

Van J.Tex (echte naam: Jens Einer Sorensen, een Deen geboren in Detroit maar werkzaam vanuit Kopenhagen) bespraken wij in 2009 de CD Misery, een solo-album dat zich bewoog in een rootsuniversum met elementen van bluegrass en stokoude folk als The Carter Family, Woodie Guthrie en medical menagerist Harmonica Frank Floyd tot bijna Bob Dylan. Dat was geen rock ‘n’ roll maar een echte roots-CD die toch niet verveelde. Deze nieuwe (reeds zijn zevende release, zo lezen wij), opgenomen met Tex’ reguliere band The Volunteers, verveelt daarentegen wel. De stijl is grotendeels hetzelfde, zij het gebracht met een breder instrumentarium van contrabas, mandoline, banjo, klarinet, cornet, accordeon, fiddle en piano plus rariteiten als basklarinet, bariton ukelele, mellotron, klokkenspel, cajón, optigan, duimpiano en omnicord, maar de meeste nummers zijn heel rustig en wij missen de humor die ondanks de titel toch in Misery zat. Hier in dit House On the Hill lijkt het alom kommer en kwel in een mix van americana, bluegrass en cajun doorspekt met zigeunerfanfares, circusmuziek en zelfs Frans chanson, en da’s niet wat wij willen horen als we een roots-CD opzetten. Uitstekend uitgevoerd, daar niet van, en wij lazen links en rechts juichende reviews, alleen rockt het nergens. Distributie via Sonic Rendezvous, info: www.hepcat.se en www.jtex.dk (Frantic Franky)

naar boven

24 januari 2013

WOLF/ THE DELTA BOMBERS
Wild Records, géén cat.nr.

Het Howlin’ debuut van The Delta Bombers uit Las Vegas van vier jaar geleden was een prima schijfje (zij het enigszins steeds hetzelfde, maar dat geldt voor àlle Wild CD’s), deze opvolger is dat evenzeer, al klinkt ie toch deels helemaal anders.
Na een field holler op akoestische gitaar barst de CD los in een footstompende bluesbopper die zo goed is dat ie zelfs geen gitaarsolo nodig heeft om de gemoederen op te hitsen. Waarmee meteen het vermaledijde woord “blues” is gevallen! Wie The Delta Bombers al aan het werk zag weet dat ze een sterke bluesy uitstraling hebben zonder een bluesband te zijn, en da’s hier veel meer te horen dan op Howlin’. Het zit ‘em voor een stuk in de repetitieve gitaarrifs van Andrew Himmler, in de Dale Hawkins koeiebelleltjes op de drums, en uiteraard ook in de stem van Chris Moinichen, één brok natuurkracht die grommend en howlend Hurricane Sandy kan weerstaan. En het zit ‘em uiteraard ook in Moinichen’s baard. Verrassender is dat ze duidelijk richting jaren ’60 lonken met nummers met elektrische bas die klinken als een mix van desperate white rock, mid jaren ’60 garagerock, de Britse R ‘n’ B boom, Vietnam en Creedence Clearwater Revival. Ze coveren zelfs The Last Time, en méér Rolling Stones dan Moonshine Reunion (B) dat doet, aan wie ik toch eens moet vragen wat juist de aantrekkingskracht van dat liedje is. Zal ook wel de gitaarrif zijn. De twee andere covers zijn Stumbling Block van Champion Jack Dupree en een zes minuten durende Smokestack Lightnin’ van Howlin’ Wolf. Als u aan dat alles een touw kan vastknopen is de kans groot dat u deze onheilspellende CD net als ik een van de betere van 2012 vindt! Info: www.wildrecordsusa.com (Frantic Franky)


TAKE COVER/ TEXAS STEVE & THE TORNADOS
Wild Records, geen cat.nr.

Een CD met hoes- en binnenfoto in 3D zonder rood-groen brilletje, ja, daar krijgen wij schele hoofdpijn van. Gelukkig niet van de muziek zelf! Texas Steve (voor de burgerlijke stand in niet Texas maar San Francisco gewoon Steve Hosick) kennen we van de Wild CD At Your Door, waarop hij begeleid werd door een andere band, het Git Gone Trio. The Tornados hebben dezelfde line up van gitaar, contrabas en drums maar een compleet andere bezetting waarvan wij enkel gitarist Matt Pavlovcic kennen van bij Arsen Roulette. Ik heb me laten vertellen (maar kan dit niet bevestigen: ik ken de heer Pavlovcic niet persoonlijk) dat hij bij Roulette is weggegaan omdat ie wat steviger wilde spelen, en de muziek op Take Cover is inderdaad van heel andere aard dan de pure semi-akoestische rockabilly van At Your Door, waarbij ik de term semi-akoestisch bezig omwille van de nadruk op de akoestische ritmegitaar. Take Cover klinkt zwaarder met meer twang en distortion op de gitaar, en bevat modernere rock ‘n’ roll en rockabilly. Let wel : dit is geen neo of psycho, verre van. Nee, dit is meer late fifties en zelfs early sixties, met op All Night bijvoorbeeld een vrolijke piano (gastrolletje van Wild studiomuzikant Victor Mendez) en zelfs een female achtergrondkoortje, of de Bo Diddley beat op I’m Man Enough die refereert naar Not Fade Away van Buddy Holly. Voor de rest: strollers, een soms blues-achtige leadgitaar, twee songs op indianenritmes, en de Jiants cover Tornado die wat klinkt als de Tornado van de Belgische Dominos uit 1996, al hadden die er nog wel een orgeltje aan toegevoegd. Texas Steve & the Tornados verdubbelen de gitaarsolo, al maakt dat het nummer niet wezenlijk beter. Van de twee CD’s prefereer ik eigenlijk At Your Door, al valt de vinger moeilijk op de wonde te leggen, want slecht is Take Cover zeker niet. Beide CD’s klinken niet typisch Wild Records in de zin dat ze zich niet in dat licht trashy Wild universum bewegen, maar At Your Door leek me toch niet iets beter qua mix en sound: Take Cover klinkt wat, euh, gecomprimeerder, als u begrijpt wat ik bedoel. Maar voor de rest: geen klagen. Info: www.wildrecordsusa.com en www.texassteveandthetornados.com (Frantic Franky)

naar boven



Lees hier de oudere recensies

Terug naar de voorpagina