(reclame)


Je recente CD, DVD, plaat of boek gerecenseerd op onze website? Stuur deze dan naar de hoofdredactie!
Your recent CD, DVD, record or book reviewed on our website? Send it to our editor-in-chief!

 

Vinyl Recensie

18 december 2014

I LOVE MY BABY/ MARC & THE WILD ONES
Witchcraft International, WCI-112

Twee zelfgepende tracks van She Put A Spell On Me, de bij Black Shack in Calw (D) opgenomen tweede Rhythm Bomb CD van rockabillyband Marc & the Wild Ones (D), waarbij het de bedoeling was voor dansvloervullers te gaan. Even onze oren in een stereohoek van 90 graden spitsen! A-kant I Love My Baby is een twee minuten rechtdoor rocker met extra piano door boogie woogie pianist Sascha Kommer waarbij de eerste solo voor de piano en de tweede voor de gitaar is, door Marc Valentine zo rauw gezongen dat ie bijna zwart lijkt, nog geaccentueerd door Little Richard oooohs, en zeker geschikt voor de snelle jivers onder ons. B-kant Please Don’t Go is een repetitieve bluesbopper volgens het Hot Boogie Chillun boekje (al hadden zij het natuurlijk ook niet zelf uitgevogeld) met ergens halfweg een stiller stuk en mag met drie minuten dan ook wat langer duren. Goed voor de boppers? Jazeker, goed voor de boppers. Missie geslaagd? Jazeker, missie geslaagd voor Marc & the Wild Ones, al hadden ze wat mij betreft van die CD evengoed Be Boppin’ Baby, She Put A Spell On Me, Boppin’ Little Kangaroo of Real Rockin’ Baby op single mogen uitbrengen. Het artwork is van Marcel Bontempi, Witchcraft is het label van DJ Lucky Shooter uit Frankfurt. Info: www.witchcraft-international.de en www.marcandthewildones.de (Frantic Franky)

naar boven

CD Recensies

27 november 2014

REV/ REVEREND HORTON HEAT
Victory Records, VR692-CD

Best merkwaardig dat voor een flink deel van het rockabillypubliek, althans dat deel dat het luidere marktsegment omarmt, het grote idool een kalende introverte inmiddels 55-jarige met een mistroostige gelaatsuitdrukking is. Mààr: James C. Heath alias Reverend Horton Heat alias de Rev maakt al wel meer dan een kwart eeuw lang mee van de opwindendste rock ‘n’ roll sinds Brian Setzer, al wordt soms over het hoofd gezien dat diep verstopt onder al die lagen noise van zijn vingervlugge gitaarspel eigenlijk een heel jazzy techniek schuilgaat.
Dit is zijn 11de studio album (het eerste sinds Laughin’ And Cryin’ uit 2009) met de vaste bezetting Jimbo Wallace op contrabas en Scott Churilla op drums, boordevol rock n’ roll hymnes met hoge meezingfactor maar stilistisch zonder verrassingen, de songs kunnen gewoon opgedeeld worden in snel en supersnel. Ook geen hoempapa hillbilly zoals af en toe op vorige albums, ook niet veel humor, of het zou Let Me Teach You How To Eat moeten zijn, tenzij dat vol seksuele woordspelingen zit die ik niet begrijp. Anderzijds: àlles wat de Rev doet lijkt firmly tongue in cheeck. Victory Lap opent de CD met een stomende surfy instro, het einde van Smell Of Gasoline is een eerbetoon aan Link Wray’s Rumble, Zombie Dumb is instrumentale horror en zo te horen de Rev’s interpretatie van jungle exotica. Dit album bevat misschien wat meer rustpunten die echter steevast dienen als contrapunt voor de op komst zijnde ontlading. Naar het einde toe lijken de songs wat minder sterk, wat niet wegneemt dat hier heel wat instant classic Rev opstaat en dit in Amerika met een 111de plaats in de Billboard 200 zijn hoogst genoteerde album ooit is. Luistertips voor nog niet bekeerde rockabillies zijn My Hat, Mad Mad Heart, Longest Gonest Man en Hardscrabble Woman, de congregatie die reeds het licht zag komt voorlopig weer even toe want de Rev blijft tot nader order de Simon Carmiggelt van de rockabilly, de kleine chroniqueur van korte verhaaltjes en sneetjes uit de wilde doch wonderlijke wereld van de rock ‘n’ roll. Info: www.reverendhortonheat.com en www.victoryrecords.com
(Frantic Franky)


BUZZ BUZZ BUZZ/ ROCKET 75
Rocket 75, géén cat. nr.

Nieuwe bands, laat ze maar komen, ook al hadden wij er nog nooit van gehoord en sturen ze ons uit het niets hun derde album. De reden dat wij nog nooit van dit Bossche trio bestaande uit Hans Jacobs (drums/zang), Fon Versteeg (bas/zang) en Dirk van Veldhoven (zang/gitaar) hadden gehoord is wellicht het feit dat ze in 2008 begonnen als garagerock en die eerste twee albums in dat genre dienen gesitueerd. In 2012 zagen ze middels een uitstapje naar het repertoire van Buddy Holly evenwel het licht: de elektrische bas werd ingeruild voor een contrabas, de Telecaster gitaar voor een hollow body, en er werd plaats ingeruimd voor backing vocals. Naast eigen werk spelen ze covers van onder andere Buddy Holly, Little Richard, Chuck Berry, Johnny Cash en The Sonics, maar dat alles hoor ik niét op deze CD, hoogstens enkele flardjes Buddy Holly melodie of Bo Diddley ritme, want het gekke is dat dit helemaal geen rauwe rock ‘n’ roll is zoals hun motto luidt maar meer te maken heeft met jaren ’80 poprock dan met jaren ’50 rock ‘n’ roll! ’t Is een mix van beide, of correcter: ’t is poprock gespeeld op z’n rock ‘n’ rolls. Voor u zich een hoedje schrikt: met jaren ’80 poprock bedoelen we nummers als Denis van Blondie (een cover van een nummer van Randy & the Rainbows uit 1963) en Breakaway van Tracey Ullman (ook een cover, origineel van Irma Thomas in 1964), de pretpop van Jonathan Richman (USA) misschien, in die hoek dienen de springerige nummers van Rocket 75 gezocht, allemaal pittig, snedig en kort op de bal want ze wurmen 10 (zelfgepende?) songs in net onder 20 minuten. De bewijzen die ik voorleg om mijn boude stelling te staven: de tempowisselingen in en het reggae refreintje van Margot, de backing vocals in Sick Mind of gewoon de melodie van Emmy of Sixty Minutes, maar eigenlijk geldt het voor alle nummers. Er wordt veel in open akkoorden gespeeld en de geluidskwaliteit is typisch die van een eigen productie. De rock ‘n’ roll van Rocket 75 is anders met andere invloeden en alleen al daarom uw aandacht waard, bijvoorbeeld op de CD voorstelling op zondag 18 januari in Plein 79 te ’s-Hertogenbosch, aftrap om 17 uur en gratis inkom. Buzz Buzz Buzz is voor een tientje te koop op hun optredens. Info: www.rocket75.com (Frantic Franky)


TITLE/ MEGHAN TRAINOR
Epic Records, 88875020662

Op vele werkplaatsen is het gebruikelijk de radio aan te hebben staan, zo ook op mijn werk, gewoonlijk een flutzender met hedendaagse pop-tralala en rap-gekwaak. Maar daar was opeens een sixties sounding nummer! Had iemand stiekem aan de kanaalkiezer gedraaid? Nee, toch niet, want het bleef helaas bij dit ene nummer. Sprake is van All About That Bass, een eigen pennevruchtje van de 21 lentes tellende Meghan Trainor (USA) die geplamuurd en wel gemakkelijk de visuele eind-twintig haalt. Ze treedt bijna 50 jaar later in de voetsporen van haar landgenote Lesley Gore die nog het dichtste bij de sound van Meghan Trainor komt. De jonge blondine werd reeds met prille achtien onder contract genomen als songwriter en daarmee treedt ze in de voetsporen van de Brill Building songwriters die merendeels rond die leeftijd waren destijds. Ze is te bewonderen in de videoclip bij de song, die ondanks een low budget productie afwijkt van de moderne visuele prullaria met zinloze effecten. Trainor is zo’n typische rock ‘n’ roll naald in de grote berg geluidsmatige rommel die de hedendaagse media dagelijks over ons uitstorten. Toen ik All About That Bass voor het eerst hoorde kwam jeugdsentiment bovendrijven naar begin jaren ’80 toen ik voor de radio zat en de door de radio DJ vermelde namen fonetisch opschreef om vervolgens naar het warenhuis of de platenzaak te snellen en van mijn paar zakcentjes een muziekcassette, later LP en nog later CD te kopen. Ook nu 35 jaar later wilde ik naar het virtuele online warenhuis snellen, maar de DJ met zijn typisch Hollandse snelprietpraat, een megaslap aftreksel van de praat-k-u-n-s-t van Amerikaanse DJ’s uit de jaren ’50 die megasnel praatten zonder haperen of één keer euh te zeggen, had het bij zijn afkondiging over ‘man trainer‘? Bij de hedendaagse bezopen naamgeving van bands verbaasde me dat niet. Zoekende op Man Trainer kwam ik alles tegen wat ik in mijn jeugd ook deed: spierballetjes laten aanzwellen en in de spiegel elke milimeter groei bewonderen, meestal met vergrootglas, dat wel, na 35 jaar kan ik me gerust outen. Had ik me soms verhoord, misschien was het Man Trailer? Dat leverde kwijlende hondjes op die achter hun baasje aanrenden. Leek me niet dat de blondine daar iets mee van doen kon hebben, behalve misschien dat mannelijke puberale gespierbalde fans kwijlend als hondjes achter haar aan lopen voor een handtekening. Zover wat betreft all about that Meghan Trainor. In haar grote hit van dit moment, All About That Bass waarin de contrabas centraal staat en dat als basis de fifties doo wop heeft met Paul Anka en Lesley Gore doorklinkend, overgoten met een early sixties sausje, zijn de saxofoon en gitaar mooi fifties gehouden en het geheel doet ook denken aan de revival van de early eighties, Rocky Sharpe & the Replays bijvoorbeeld. Het nummer siert de eerste positie in de Amerikaanse Billboard Hot 100 en de Canadese, Australische, Nieuw-Zeelandse, Britse, Ierse, Duitse, Oostenrijkse, Zwitserse, Deense en Poolse single charts. In de Nederlandse Top 40 bleef het nummer steken op de tweede plaats en in België op een vijfde (Vlaanderen) en derde plaats (Wallonië). In Zweden schoot het naar de derde plaats, in Noorwegen naar de tweede plaats, in Finland naar de (slechts) achtste positie, in Italië naar de vijfde plaats en in Spanje naar de tweede plaats. In Frankrijk haalde het nummer slechts de twaalfde positie. Het hier besproken EP album (yes, back tot the roots) bezet een 15de plaats in de Amerikaanse albumcharts. Titelsong Title is een fifties highschool rockertje in early eighties revival style dat zo uit de koker van Neil Sedaka had kunnen stammen. Ook hier weer maakt de saxofoon het mooi af. De letterlijk paar seconden rap (met fifties gitaarsound) zullen we haar maar vergeven, want ze mag gerust als een begenadigd songwriter geclassificeerd worden, ook al mogen we co-writer Kevin Kadish natuurlijk niet tekort doen. De songteksten zijn allemaal opgenomen in het bookletje en zijn van een behoorlijk niveau. Dear Future Husband bleef steken op een 93ste plaats in de Billboard Hot 100, een 61ste plaats in Australië en een 34ste plaats in Denemarken. Deze song begint in forties stijl om verder te gaan in Dion’s begin van Runaround Sue en daarna in early eighties gerevivde sixties stijl te vervolgen, een lekker in het gehoor liggend nummer dat desondanks niet wist aan te knopen aan het succes van All About That Bass. Close Your Eyes is een slowrocker uit het boekje met mierzoet orgeltje en doo wop zang die ons soundmatig terug naar 1962 brengt, alleen jammer van het wah wah effect op de mannenstem, gelukkig maar een enkele keer te horen. Qua instrumentatie valt te zeggen dat het mooi in early sixties stijl is gehouden, zelfs de piano. Wat opvalt aan dit superklasse album, zonder meer een album waarmee ze ook de oude(re) generatie bereikt, is dat het reuze meevalt met de moderne inslag! Daar waar vroeger tienermuziek generaties uiteen dreef (ouders versus kroost) hebben jullie nu eens de gelegenheid samen met jullie kinderen op de bank te genieten van een gemeenschappelijke muzikale smaakmaker genaamd Title, in de woonkamer gebracht door Meghan Trainor. Onthouden die naam, we gaan gegarandeerd meer van haar horen, want hier zit talent in, zowel songwritermatig als zangmatig. De ruwere Imelda May krijgt concurrentie uit de softe hoek. Info: www.meghan-trainor.com (Henri Smeets)


CASH COVER WITH ATTITUDE/
JOHNNY HORSEPOWER
Johnny Horsepower, géén cat. nr.

Johnny Cash is bij den hedendaagschen jonkheid nooit zo populair geweest als nu en elk land heeft wel zijn eigen Cash coverband, live ongetwijfeld dolle pret maar om dat naar geluidsdrager te vertalen moet je al in sterke cowboylaarzen staan. Het in 2009 in Kopenhagen opgerichte Johnny Horsepower is blijkbaar de Deense Cash en bracht eerder al de 6-track CD Cash Cover en de CD Live At Fingerbollet uit.
Ook op deze nieuwe CD staan enkel en alleen Cash covers, 13 in totaal, gekozen uit de maar liefst 52 Cash covers die ze luidens hun website live on stage uit de mouw kunnen schudden. Tricky natuurlijk, want ofwel doe je iets heel anders met dat materiaal, ofwel kopieer je het zo goed mogelijk maar dan gaat elkeen vergelijken met de meester zelve. Johnny Horsepower kopieert Cash inderdaad noot voor noot en Tim Kristensen op contrabas en Morten Metniece Frederiksen op gitaar (+ Mikael Findanis op twee songs op drums) doen dat perfect, zoniet nog perfecter dan de echte Man In Black want zo te horen gebruiken ze op àlles contrabas, in tegenstelling tot Cash en co die vanaf een bepaald moment overschakelden op elektrische bas. Een voorbeeld is I Still Miss Someone waarin bovendien die mierzoete backing vocals én de drums zijn weggelaten. I Got Stripes behoudt dan weer wél zijn (mooie) backing vocals. De originele arrangementen worden dus niet slaafs gevolgd: ik hoor bijvoorbeeld in Wreck Of The Old 97 en All Over Again een overgedubde sologitaar, terwijl Luther Perkins die boogie natuurlijk helemaal alleen speelde. Op de muziek valt dan ook geen sikkepit aan te merken, maar helaas heeft Dennis Greis Lydom’s stem een heel ander timbre dan Johnny Cash. Ze is diep, zeker, en ze heeft elke stembuiging onder de knie, maar ze klinkt niet als Cash maar als eender welke countryzanger die Cash covert, en bovendien zingt Lydom alsof ie een aardappel of een flinke prop kauwgum in zijn mond heeft, wellicht ter compensatie van het ontbreken van een echte drawl, southern drawl, om te citeren uit Big River. Ook ontbreekt zijn stem de scherpte kenmerkend voor de jonge Cash. De songkeuze is een geslaagde mix van de populaire klassiekers (I Walk The Line, Cry Cry Cry), het minder bekende (en vaak ook tragere) werk (I’m Free From The Chain Gang Now, All Over Again, de Hank Williams cover I Heard That Lonesome Whistle Blow) én het jaren ’60 materiaal dat vaak over het hoofd wordt gehoord wegens nu eenmaal countryrock en geen Sun, met uiteraard het ook hier aanwezige Jackson als uitzondering die de regel bevestigt. Het andere jaren ’60 nummer hier, de Bob Dylan cover It Ain’t Me Babe, klinkt schitterend en frisser dan Jackson wegens minder uitgekauwd, mede dankzij zangeres Tamra Rosanes, opnieuw geen kopie van June Carter maar wel beschikkend over een betere stem dan Dennis Greis Lydom. Samengevat: een sympathieke poging, maar wie gaat een imitatie kopen als je probleemloos de echte Cash kan kopen? De echte verzamelaar uiteraard, gewoon om dit te hebben en te vergelijken. Tien van de 13 nummers verschenen op 10-inch op Rydell’s Records (F), zie verderop bij onze vinyl recensies. Info: www.johnnyhorsepower.dk
(Frantic Franky)


JUKEBOX SWING/JACKSON SLOAN
CJRO Records, CJRO-JS45706

DJ Promo Only van de nieuwe single van een van de populairste artiesten in de Britse swingscène. Toch kiest Sloan voor die nieuwe single niet voor de makkelijkste weg, want geen van de twee nummers hier zijn typerende swing zoals bijvoorbeeeld Kickin’ Up The Dust van zijn laatste CD dat wel was. Beide tracks zijn eerder medium tempo, waarbij A-kant Jukebox Swing het snelst in de zin van minst medium tempo van de twee nummers is, met tussen de te verwachten blazers een fiddle, en bovendien geen hillbilly fiddle maar eerder een fiddle die krast en kraakt als speelde ze cajun muziek. Hoor in deze in de strofes ook de accordeon, rustig meedeinend op een bedje van piano. De eerste dubbele solo heeft eerst blazers en daarna die fiddle, de tweede dubbele solo doet het net omgekeerd. Helemààl medium tempo is I Want All That You Got op een lui New Orleans mardi gras ritme dat start met enkel zang en piano alvorens bas en drums en tenslotte pas de blazers invallen. In dit nummer is tijdens de solo de eer weggelegd voor de sax. Zoals gezegd: een gedurfde keuze, maar dat strekt Jackson Sloan tot eer, en bovendien weten de dansers voor wie deze twee nummers ongetwijfeld bedoeld zijn dat het moeilijker dansen is op een traag dan op een snel nummer, maar daarom juist des te mooier. Momenteel enkel uit op CD single, vanaf januari ook op (rood!) vinyl . Info: www.jacksonsloan.com en www.preserversofsound.com (Frantic Franky)

Vinyl Recensie

THE EVIL MERMAID/ EL RAY
Green Cookie Records, GC042

El Ray uit Denemarken is een pure surfband (en heeft qua stijl niets te maken met het fonetisch verwante L(ink) Wray) die traditioneel begon doch in de loop der jaren evolueerde tot hedendaags modern: luid, snel, stevig en met een vleugje punk (en heel occasioneel met een orgeltje) maar toch met respect voor het erfgoed, uitgroeiend tot een surfband die eerder soundscapes dan lollige melodietjes maakte, althans zo horen wij het op hun compilatie Highwave To Hell 2001-2006, waarmee we meteen aangeven dat we sindsdien uitgezonderd het album Chasing Ray uit 2010 niks meer van El Ray hadden gehoord. In elk geval zijn ze nu terug in driekwart van de originele bezetting uitgezonderd de bassist die al eerder in hun bestaan wijzigde.
Deze nieuwe vinyl 10-inch is een synthese van de diverse stijlen die El Ray in het verleden exploreerde met zowel nummers die teruggrijpen naar de oerknal zoals het snelle Those Damn Kids, het wat rustiger Den Shaker of het spooky met horror screams opgevrolijkte Experiment In Terror-achtige Three Kinds Of Meat. De soundscapes horen we terug in The Peep Show, het spatje punk is verwerkt in het gebrulde refrein van het “door The Dead Kennedys geïnspireerde” El Raynia (Uber Alles). Een “dikkere” gelaagdere sound horen we in Justin Case en het loodzware slow grinding Double Penetration (“geïnspireerd door The Pyramids”), het geheel uiteraard doordrenkt met massa’s messcherpe reverb. Wie El Ray vroeger al goed vond komt zeker niet bedrogen uit, en wegens op dit momenteel enkel uit op doorschijnend paars vinyl op amper 300 stuks (+ gratis download) wordt het gegarandeerd een collectors item. Info: www.elray.dk en www.greencookie.gr. Nederlandse verdeling via www.clear-spot.nl
(Frantic Franky)


CASH COVER WITH ATTITUDE/
JOHNNY HORSEPOWER
Rydell’s Records, RR 718

Vinylversie van de gelijknamige CD die dit Deense Johnny Cash cover trio uitbracht in eigen beheer (volgens ons de eerste keer dat Rydell’s materiaal least dat ze niet zelf opnamen) en omdat Rydell’s een Frans label is, is dit vinyl allicht makkelijker te vinden dan de CD omdat de distributie bij releases in eigen beheer vaak harder suckt dan een tandeloze hoer. De 10-inch bevat 10 van de 13 CD-tracks (Daddy Sang Bass, It Ain’t Me Babe en Country Boy staan er niét op) en die keuze lijkt ons willekeurig, het is niet zo dat er bijvoorbeeld enkel voor de snellere songs is gekozen, en daarmee dus zeker representatief voor de CD. Maar: de 10 inch heeft een mooiere hoes, helemaal in de stijl van Cash’s His Top Hits EP 114 op Sun uit 1961 en sindsdien wel meer gebruikt voor compilaties. Aan u de keuze! Wat we van de muziek zelf vinden leest u hierboven in onze CD recensies. Info: www.johnnyhorsepower.dk en www.rocking-all-life-long.com (Frantic Franky)

naar boven

CD Recensies

13 november 2014

BUCKING/ REVERSE COWGIRLS
Off Label Records, OLR38CD

Reverse Cowgirls blijkt niet alleen een sexstandje te zijn waar wij nog nooit van hadden gehoord, maar ook een trio uit Groningen waar wij nog nooit van hadden gehoord. De band bestaat uit Michiel Hoving (van Sixtyniners en in een ver verleden Kitty Hawk Bomber Billies, zang en leadgitaar), Joost Dijkema (zang en akoestische gitaar) en Harry Kingsma (contrabas). De drummer zijn de voeten van Dijkema (snare + cymbaal) en Hoving (basdrum + hi hat)! De muziek is een uptempo rootsy bouillon van Eagles, CCR, folkrock, southern rock, moderne rock ‘n’ roll en singer-songwriter, af en toe verluchtigd met hyperkynetische banjo, twangy gitaar en melancholische Bob Dylan mondharmonica. Samen is dat veel meer dan cowpunk maar makkelijksheidshalve plak ik er graag dat label op zodat het getattoueerde volkje dat ’s middags al dronken voor het Sjock podium staat ook een keertje de moeite doet hier eens naar te luisteren.
Bucking is uitgebracht door Off Label Records (D) waarbij ook The Dinosaur Truckers (D) zitten. Bij de LP krijg je een gratis download. Info: www.reversecowgirls.nl (Frantic Franky)


GOOD A$ GOLD/ RED WEST & HOT RHYTHM
RW Production, RWP06

Zweden heeft een lange rock ‘n’ roll traditie sinds het midden van de jaren ’50 en zeker de latere revival pianorock van Kenneth Swanstrom heeft zich bij de oudere rock ‘n’ roll fans nog in de herinnering genesteld. Van die piano rock ‘n’ roll krijgen we een kostelijk voorproefje in Born To Bop en later nog in Marie Won’t You Dance With Me, Back In Style, Knock Upon My Door en Linda Lou (eighties revival style). Meteen bij het eerste nummer valt op dat de productie van dit album zeer goed is, een stevige sound zonder overmatige compressie. Tot zover de technische prietpraat, arrangementsmatig is het eveneens behoorlijk. De Zweden uit Abba-land die anno 2014 het muzikale alfabet verruimen tot de W van West hebben zichzelf gedoopt tot Red West & Hot Rhythm. Origineel is anders, maar wel een traditionele naam voor een rock ‘n’ roll rockabilly teddyboy band. Opperhoofd is Jörgen Red Westmans die van 2005 tot en met 2008 de snaren betokkelde in rockabillyband The Buckshots, bijgestaan door Zweedse indianen uit het wilde westen van Eland-land luisterend naar de namen Mary West (vrouwlief op zang), Henrik Hellberg (op stabas zoals het in mooi Zweeds heet), Tommy Olsson (trommel) en Thommy Borssén (piano). Het was 2010 toen het vijftal hun debuutalbum opnam, nu vier jaar later presenteert het quintet hun vierde album. Het pittige Good Lovin‘ laat ons kennismaken met de vocale kwaliteiten van Mary in dit cool rock ‘n’ roll nummer geheel in fifties traditie. De fenomenale loungy rocker Love’s Grown Cold met heerlijke gitaarstrikes en een perfect passende stem van Red West straalt de nachtelijke sfeer uit van het onheimlijke ghetto van New York zoals in jaren ’40 gangstermovies te zien. Humphrey Bogart zou er spontaan zijn vingers op ‘snappen‘! Ook de trompet kan bekoren op dit nummer, gewoon een goede song die 55 jaar geleden met gemak de hitlijsten zou hebben gehaald. All Talk laat het echtpaar West van een geheel andere kant horen: lekker ruw met een ritme dat doet denken aan een slakkenversie van Water Boilin‘ Baby. Top nummer! Andermaal lekkere dans rock ‘n’ roll in het uptempo Jump 4 Joy dat zijn titel alle eer aandoet, met een prominente rol voor de saxofoon. Evil Baby hoort thuis in de platenkast van rockabillies en is andermaal een song die laat horen dat het hier niet gaat om een goedkope huismerk band maar om een A topmerk band. Do It met zang van het echtpaar valt weer in de fifties traditie van man/vrouw duo’s en is een lekker lopend rock ‘n’ roll nummer. Ook greasers komen aan hun trekken met de vette kruising tussen teddyboy en rockabilly Ease Up Honey, echt een song om live eens de tent op stelten te zetten. Ook Heartbreak Train met een centrale rol voor Mary is een rockabilly song met voldoende variatie in de instrumentatie en samenzang om dit ritmisch traditioneel nummer toch apart te laten klinken. Het midtempo Let’s Fall In Love valt weer terug op de begin jaren ’80 revival rock ‘n’ roll en is geschikt als dansnummer. Squaw Mary heeft haar veertje in het haar verruild voor een cowboyhoed in de frisse midtempo country ballad Into The River I Cry. Behoorlijke song, zeg, zou zo als titeltrack voor een fifties western gebruikt kunnen worden. Stoere rockabillies gaan spontaan stompen in Don’t Leave Me Hanging Mama en het uptempo Bye Bye Baby klinkt meer als Duitse Baseballs rockabilly. Ook de uptempo country Twice The Lovin‘ rockt aardig, compleet met steelguitar, een instrument dat buiten de country en hawaii in de jaren ‘80 reeds veelvuldig bij Red West’s landgenoten Red Hot Max & his Cats te horen was. Wie dacht dat het album louter rock ‘n’ roll, rockabilly en country zou bevatten moet met verwaterde ogen (zo mooi) constateren dat de mannen en vrouw ook op de surfboards overeind blijven: Oriental Beat is een vet surfnummer dat ondanks de titel niks oriëntaals in zich heeft - in dat opzicht waren de Amsterdamse Treble Spankers oriëntaalser, maar dat maakt verder niet uit. De volgende rockabilly song met doo wop inslag luistert naar de titel Talking About You, weer zo’n song die niet zou misstaan in de Boppin‘ Around top 10. Het swingende Little Boy Blue valt eerder in de categorie van mainstream rock ‘n’ roll maar is zeker niet onaardig. Where Do Love Go met Mary op lead en ritmematig The Paladins klonend is een song die zonder meer in het repertoire van Imelda May zou passen. Mary’s zang is voortreffelijk en past perfect bij dit nummer, met een licht sensuele donkere ondertoon in haar stem. Ze is andermaal te horen in de rockabilly Keep Movin‘… en we gaan moven en hoe! Time To Go (jammer als je na pakweg 50 minuten aankomt bij deze afsluitende song van het 24 tracks tellende album) gaat in de richting gaat van instrumentale bands à la Shadows, ook al is hier geen Burns of Fender sound te horen, en is een goed geplaatste song waarbij je een traantje wegpinkt omdat je dit album moet verlaten, een fenomenaal songwritersalbum van top notch niveau (kijkend naar de doorsnee hoes ben ik zelf verbaasd: you can’t judge an album by looking at it’s cover) waar niet één song op staat die buiten de boot valt of me niet kan bekoren. Vooral de twee nota bene rustige nummers Love’s Grown Cold en Time To Go verdienen meer dan op een scene album te staan, ze horen thuis in de outer scene hitlijsten! Staande ovatie voor dit album dat zijn titel alle eer aandoet van een band die meer populariteit verdient. Info: www.redwest.se (Henri Smeets)


SPACE MAMBO/ THE LIMBOOS
Penniman Records, PENNPR005

The Limboos zijn een kwartet uit Madrid dat naar verluidt enige deining veroorzaakte met hun vinyl debuutsingle Not a Soul Around/ Space Mambo (PENN45021), waarvan die Space Mambo ook op dit albumdebuut staat waarvan inmiddels een tweede single verscheen, Big Chef. Met een bezetting van twee elektrische gitaren, elektrische bas en een dame op drums opent de CD met die Big Chef, een rockende blues maar uptempo en springerig, met een rockabilly gitaar, een rif goed genoeg om een instrumental rond te bouwen en een Bo Diddley solo. Nervous is een medium tempo blues (doch aan de snellere kant van medium tempo) die flirt met mambo ritmes, een groovy orgeltje en sixties invloeden, en verdomd als het niet waar is maar we vinden het goed. What I’m Saying is een uptempo strollende boogie en de rif van Tell Me Pretty Baby (van Screamin’ Joe Neal uit 1959, de enige cover op de hele CD) heeft een lichte Vegas Grind touch. Rockin’ is meer bluesrockin’ dan rockin’ zoals de titel belooft maar heeft wel zwart doo-woppende backing vocals in huis, en Jambalaya Walk heeft meer te maken met That Mellow Saxophone van Roy Montrell dan met de Jambalaya van Hank Williams, wat ons er toe noopt te vermelden dat al die eigen songs veel flardjes melodie van bekende nummers als Early In The Morning (Buddy Holly), Tequila, What’d I Say of Slowdown (Larry Williams) bevatten, zij het dat er geen sprake is van copy/paste, ‘t is wellicht meer refereren dan kopiëren, en een aantal van die melodietjes hangen natuurlijk gewoon in de rock ‘n’ roll lucht klaar om geplukt te worden. Naast dat leentjebuur spelen wordt deze CD gekenmerkt door mambo ritmes, jaren ’60 R ‘n’ B zang en invloeden van The Paladins, haast onvermijdelijk in het bluesrock genre, maar dan gezelliger en minder hard. Op zich vinden wij die ingrediënten niet speciaal spectaculair goed of vernieuwend, maar The Limboos brengen ze wel heel verfrissend en met een rockabilly feel. De volgende keer dat ze hun “exotische rhythm ‘n’ blues” hier ten lande spelen zouden we durven gaan kijken, want dit is zeker een aanrader voor wie zijn Hoodoo bluesrock graag sprankelend geserveerd krijgt. Info: www.thelimboos.com en www.pennimanrecords.com , verdeling via www.sonicrendezvous.com (Frantic Franky)


CUT OUT TO ROCK/ THE BACKSEAT BOOGIE
Rhythm Bomb Records, RBR5797

Rockabilly kwam uit het zuiden van de Verenigde Staten, maar ook de Europeaanse zuiderlingen weten wat rockabilly is! The Backseat Boogie, in 2007 in Milaan begonnen als neo-rockabilly combo, bestaat uit Michele ‘Miko‘ Cantu (zang, leadgitaar, banjo), Pietro ‘Pedro‘ Bredeon (contrabas, piano), Nicola ‘Rick‘ Rizzi (saxofoon, harmonica) en Martino Faedi (drums). Na het bovenmaatse album Original Spirit, een coole mix van neo rockabilly hier en daar aan Hot Boogie Chillun herinnerend en traditionele rockabilly, presenteren de signori di rockabilly nu andermaal een top album, echter ditmaal met een breder scala aan rock ‘n’ roll noten. Ongewoon voor het Duitse kwaliteitslabel Rhytm Bomb is de neo rockabilly sound. Rhythm Bomb is eigenlijk een label van pure fifties sounding rock ‘n’ roll, maar ook zij gaan blijkbaar met de tijd mee. Dat is zeker geslaagd met dit Italiaanse kwartet: Cut Out To Rock geldt zeker voor de band, want op en top rock ‘n’ roll, rockabilly en andere stijlen van haute couture formaat bevinden zich hier vervat in 14 tracks. De opener en titeltrack is meer dan een uptempo rockabilly en toont de klasse van de muzikanten en de vaardigheden van de songwriter: deze ogenschijnlijke mainstream rockabilly wordt met zo’n pep en speelsheid gespeeld dat het mainstream niveau ruimschoots overschreden wordt. Meer Britse fifties rock ‘n’ roll met surfinslag in het samenspel van bas, gitaar en saxofoon weerklinkt in The Worst And The Best, een ronduit vette song! Take a beer, mate! Het snelle jump jive nummer met lichte rockabilly touch Water Out Of Stone zal zeker goed passen in de platenkast van hepcats. In diezelfde lijn, iets steviger en rockiger, ligt ook het coole Young Blonde And Wasted. Iets traditioneler klinkt First To Come (Last To Leave), een rockabilly song met scheurende sax waarin Michele Cantu zijn songwriterkwaliteiten bewijst. Alle songs, behalve Postcard From Zombieville van de hand van Pietro Bredeon, zijn uit zijn digitale pen afkomstig. Fifties styled countryboogie Gone Bald Boogie kon wel voor jullie auteur met blinkende gladde hoofdbedekking geschreven zijn, want de wilde haren hebben plaats gemaakt voor een toverbal (voor de jonkies: dat was vroeger snoepgoed waar je niet genoeg van kon krijgen en waarmee je mond in alle kleuren van de regenboog en ver daarbuiten veranderde), maar ook bald headed rockers weten albums als deze op hun waarde te schatten! In The City is een nummer dat niet zou misstaan in het repertoire van het Brian Setzer Orchestra. Het wijkt wat af van de rest van het album, wat ook geldt ook voor de pure surf van het aardige Postcard From Zombieville. Stomende vette bluesrock wordt gesmeed in Hit The Iron en je vraagt je af welke song je nog mooier moet vinden dan de andere, de heren maken het me aardig moeilijk. Het spectrum wordt verbreed met de western swing I Can’t Take It Anymore in true fifties style. Weer wat jiviger is Hey Beauty, echt een nummer uit Casanova land! En fluit die beauty maar achterna - dat gaat zeker lukken met deze heerlijke uptempo jive, uitblazen kun je bij het loungy jazzy Long And Silent Drive Back Home. Vervolgens mag je wakker schieten in de echte wekker song Money Back, oppeppende rock ‘n’ roll voor vermoeide ogen met walletjes eronder. Waarom dit een bonustrack is, ontgaat me: het had net zo goed als opener kunnen dienen. Sins And Secrets moet je inderdaad helemaal achteraan het album verstoppen, een coole track gereserveerd als bonus voor hen die niet genoeg kunnen krijgen van ophitsende rockabilly. Cut Out To Rock is een klasse album van een band die een groter gekleurd (muzikaal) spectrum bevat dan een toverbal of kameleon en die meer bekendheid verdient. Wie de jongens nog niet gezien heeft moet ze zeker eens een keer gaan bezoeken, ze treden immers regelmatig wel ergens in Europa op. Info: www.thebackseatboogie.com en www.rhythmbomb.com (Henri Smeets)


ALGO SALVAJE: UNTAMED 60’s BEAT AND GARAGE NUGGETS FROM SPAIN Vol. 1
Munster Records, MR CD 314

Nuggets is de naam van een compilatie LP uit 1972 die de aanleiding vormde tot een massa Nuggets verzamelplaten en uiteindelijk zijn naam aan een genre gaf, zo’n beetje als de Desperate Rock ‘n’ Roll reeks later zou doen voor de rock ‘n’ roll maar dan in het garagerock genre, waarbij de term “nuggets” oftewel goudklompjes wellicht voor het tegenovergestelde van “rolling stones” moet staan. Da’s uiteraard niet ons genre, maar wat die Nuggets platen toch interessant maakte was dat er af en toe jaren ’60 nummers opstonden die eigenlijk pure wilde rock ‘n’ roll waren, snel opgepikt door pientere rock ‘n’ roll DJ’s die er in sommige gevallen flink wat furore mee zaaiden in onze scene. Garagerock deed zich wereldwijd voor, ook in Spanje, geen evidentie gezien het toenmalige politieke klimaat aldaar, al dient gezegd dat dictator Franco al in de jaren ’60 de grenzen van zijn land opengooide om toeristen en daarmee geld te lokken. Het Spaanse label Munster Records brengt met deze Algo Salvaje een aantal van deze Spaanse garagerock plaatjes voor het eerst opnieuw (legaal) uit, en dan is onze vraag uiteraard of daartussen ook goeie rock ‘n’ roll zou verscholen zitten?
De Nederlandse verdeler www.sonicrendezvous.com was zo lief ons een exemplaar ter beschikking te stellen en een paar namen daarop klinken in elk geval veelbelovend… maar kunnen onze Boppin’ Around verwachtingen niet helemaal inlossen. Slechts een vijftal van de 28 tracks slagen er in bij ons enige opwinding te veroorzaken, waaronder toevallig drie (eigenlijk twee en een half) van de slechts vijf Engelstalige nummers, de rest is allemaal in het Spaans gezongen. True Fine Mama van Little Richard is gelijk de enige rock ‘n’ roll cover op dit album en de versie van Tony Ronald y sus Kroner’s (1965) is stevige sixties rock ‘n ‘roll met elektrische bas en zang in beat stijl. Best goed gezongen trouwens, en dan is het gekke dat die in 2013 overleden Tony Ronald eigenlijk de in Arnhem geboren Siegfried André Den Boer Kramer was die na zijn legerdienst naar Spanje trok en het nummer in Nederland opnam! Dance The Pulga van Los Brincos (1964) is een luidruchtige sixties rocker op een rock ‘n’ roll schema met veel geschreeuw in het refrein, bevat zinsnedes als “jivin’ and rockin’ to these crazy blues” en klaart de klus in 1 minuut 52 seconden. Yo Te Vi van Los Impala (1965, de band kwam eigenlijk uit Venezuela maar bleef hangen in Spanje) is muzikaal gitaar rock ‘n’ roll (met echos van Louie Louie) maar de zanglijn is wel degelijk beat. Shake Baby Shake van Los 4 Jets (1963), een bekende Spaanse instro band waar Boppin’ Around in het verleden al vaker aandacht aan besteedde, is half om half: een repetitieve instro met gezongen refrein die kan tellen qua bizarre early sixties gitaarinstrumental. Tenslotte vindt ondergetekende ook Ya No Me Importas van Los Buitres (1965) interessant, al is dat geen rock ‘n’ roll maar een afwisseling tussen een soort Mexicaans-achtige westernballade en een typisch Spaanse platte popslow, tezamen het soort song dat een Engelbert Humperdinck tot hit had kunnen zingen. Alle andere tracks zijn inderdaad sixties beat, garage, rock en zelfs pop, zo ook No Lo Verás van Los Rockeros (1967) en Sombras van Los Nivram (1966), namen op basis waarvan je toch rock ‘n’ roll zou verwachten, zeker omdat “sombras” schaduwen oftwel “shadows” betekent! Misschien zijn beide bands wel als rock ‘n’ roll band begonnen maar mee geëvolueerd met de changing times? Vier op 28 is niet veel, maar dat ligt uitsluitend aan ons uitgangspunt, en misschien is de gelijkaardige Munster CD Pippermint Twist met 24 Spaanse instro, twist en exotica tracks 1958-1966 wel boppender spek voor onze bek? De verzamelaar van garagerock komt in elk geval absoluut aan zijn trekken, ook al omdat dit ook uit is op dubbelelpee MR 314. Het 36 pagina’s tellend full colour booklet bevat info, een foto en een afbeelding van het hoesje van elke band + labelshots van elke nummer. Info: www.munster-records.com (Frantic Franky)

naar boven

Vinyl Recensies

30 oktober 2014

STRICTLY INSTRUMENTAL/ RITCHIE VALENS
El Toro Records, ET-15.029

Het enige wat voor de muziekbusiness beter is dan een goedverkopende artiest is een dode goedverkopende artiest, tenminste als er nog genoeg materiaal op de planken ligt, want die dode artiest heeft niks meer in de pap te brokken. En zo kon het gebeuren dat er van Ritchie Valens die toen hij op 3 februari 1959 het loodje legde welgeteld drie singles uithad (waarvan één dan nog onder een pseudoniem, Arvee Allens, waarover later meer) postuum drie LP’s verschenen en zijn officiële catalogus nu pakweg 34 songs telt, goed voor een 60 track 3CD-box waarop geeneens àlle outtakes staan. Een deel van die output zijn instrumentals, en zes daarvan (en dat zijn niet eens àl zijn instrumentals) staan nu op deze 6 track 33 toeren vinyl EP op 45 toeren singleformaat. Probleem bij het inventariseren van Ritchie Valens’ muzikale nalatenschap is dat van een deel van die opnames geen mens weet wat ze eigenlijk zijn. Ideetjes? Probeersels? Of oefeningen om de vingers op te warmen in de studio? Dat weerhield Del-Fi baas Bob Keane er uiteraard niet van die gitaarlijnen over te laten dubben en later uit te brengen als volwaardige Ritchie Valens opnames. From Beyond is er zo eentje die later opdook als zogenaamde live opname, een trage primitieve rechtdoor gitaarboogie enkel bestaande uit twangy tremolo gitaar en drums, in de hoesnota’s trefzeker omschreven als een sinistere stroll wegens eerder het soort werk dat je associeert met Link Wray. Ritchie’s Blues is geen blues maar een ultrakorte speelse gitaarpicking op de snaren van een vlijmscherpe gitaar waaraan postuum contrabas (Carole Kaye) en drums (Earl Palmer) werd toegevoegd. Guitar Instrumental (alleen al de titel wijst er op dat het een demo is) bevat enkel gitaar die een soort Bo Diddley percussieritme uitprobeert en lijkt ons inderdaad zomaar wat aanklooien met studio improvisaties om te experimenteren met ideetjes.
Fast Freight (dat nog bij leven uitkwam onder het pseudoniem Arvee Allens) is het enige nummer hier dat Valens nog zelf afwerkte, ook al is het opvallend kort en is het einde plots, onverwacht en onlogisch, maar geeft toch een idee van wat Valens had kunnen doen met bijvoorbeeld die Ritchie’s Blues of Guitar Instrumental: rock ‘n’ roll die experimenteert met ritmes en sounds uitgevoerd met twee elektrische gitaren, één echoënde leadgitaar en één die het basisritme speelt. Na Fast Freight is Malagueña wellicht het bekendste nummer van de zes. Het bevat enkel gitaar en je zou kunnen stellen dat stellen dat Valens hier zijn Mexicaanse roots verkent, ware het niet dat Malagueña eigenlijk een Cubaans nummer is, hahaha. Rhythm Song tenslotte bevat enkel uptempo ritmegitaar en drums. In zijn totaliteit kunnen we deze single bestempelen als el primitivo rock ‘n’ roll: één afgewerkte track met een onafgewerkt einde en vijf uit de vuilbak geredde demo’s van een artiest van Mexicaanse origine die klinkt als pure white rock. Het geheel geeft een heel andere kijk op Ritchie Valens voor wie hem enkel kent van Donna en La Bamba en Come On Let’s Go, en doet dromen van wat Valens nog had kunnen bewerkstelligen moest hij toen in 1959 voor de eerste keer in zijn leven – aldus de legende – voor de verandering eens niet iets gewonnen hebben, namelijk dat muntje opwerpen voor een zitje in wat een fatale vlucht zou blijken. Info: www.eltororecords.com
(Frantic Franky)


UNISSUED ROCK ‘N’ ROLL ACETATES/
NEIL COFFIN & THE PALLBEARERS
White Lightning Records, WLR 005

Valt er nog onuitgebracht fifties materiaal te ontdekken? Jazeker, of op zijn minst uit 1962: White Lightning Records (F) presenteert hier vier onuitgegeven demo’s van Neil Coffin. Wie? Neil Coffin uit Ohio, een man die nog blijkt te leven en op zijn 73ste zelfs nog optreedt onder de naam Crash Coffin. Ergens rond 1973 bracht hij een psychedelische countryfolk-LP uit en in recentere tijden verscheen een obscure countryrock CD, maar dat zijn zo ongeveer de enige muzikale sporen die Coffin naliet. Hoe White Lightning hem vanuit Frankrijk traceerde weten we niet, maar we veronderstellen dat dat kan gebeurd zijn via Johnny Fay, een andere door White Lightning aan de vergetelheid ontrukte rock ‘n’ roll zanger uit Ohio van begin jaren ’60. Op internet vond ik een liveclipje waarop beide heren samen een beetje janboelen, dus ik neem aan dat ze elkaar kennen, vandaar. In elk geval: in 1962 nam Coffin met zijn toenmalige band The Pallbearers een aantal nummers op die hij vervolgens op een acetaat LP liet graveren, en van die LP komen nu voor de allereerste keer en dus rechtstreeks uit 1962 vier songs naar buiten.
Met een naam als Neil Coffin & the Pallbearers zou je horror rock ‘n’ roll verwachten, maar da’s niet het geval. Wèl krijgen we vier keer white rock aangeboden. Dance is een rechtdoor white rocker met wilde gitaar en roffelende drums die melodiegewijs doet denken aan Good Show But No Go van Chuck Dallis, maar lijdt onder een wat dof geluid. Nog doffer klinkt Don’t You Even Know, uptempo in What’d I Say stijl met wandelende bas en een ronduit valse gitaarsolo. Jacquelin wordt hier omschreven als een eerbetoon aan Jackie Kennedy maar is gewoon een liefdesliedje als alle andere, tenzij Coffin ooit de presidentsvrouwe zou gekust hebben. ’t Is in elk geval een goeie rocker met twee ultrawilde gitaarsolo’s. What I’m Gonna Do sluit de EP af met een stroller.
Grappig is dat je op de foto’s kan zien dat iemand op de acetaatlabels nota’s maakte als “scratches”, “cleaned and remastered”, “checked” en “good sound”, terwijl het geheel toch vooral dof klinkt met soms de stem en altijd de gitaar scherp en op de voorgrond, ook al beweert White Lightning “geen enkele concessie te hebben gedaan op de geluidskwaliteit met alle tracks opgepoetst en ge-remasterd”. De EP daarentegen is heel mooi uitgevoerd en het vinyl zelf is zo dik dat het lijkt alsof ze twee singles op elkaar geplakt hebben. Leuk ding voor de verzamelaar van White Label stuff! Nu nog Neil Coffin overhalen om deze nummers in Europa te komen zingen en de cirkel is rond. Info: www.whitelightningrecords.com. Op deze website staat ook een video teaser!
(Frantic Franky)


TATTOOED LADY/ SKEETS McDONALD
El Toro Records, ET-15.033

Tattooed Lady van Skeets McDonald staat in grote letters op deze EP, maar eigenlijk bevat ie vier tracks van vier artiesten, alle vier geplukt van de El Toro compilatie ET-CD 1045 Tattooed Lady. Diezelfde vier tracks stonden in 1986 al op de Fortune LP 3001 The Original Skeets McDonald's Tattooed Lady Plus Eleven Other Sizzlers (met bovendien exact dezelfde hoes!), die op zich een heruitgave van een LP met dezelfde titel uit 1959 was. Ingewikkeld? Misschien wel, maar het zijn dan ook alleen de hardcore verzamelaars die zich daar druk om maken. Onthoud gewoon dat het thema dubbelzinnige songs is, een genre dat er een beetje uit is nu alles open en bloot op radio en TV mag, kan en moet. Vroeger werd er evenwel flink gegniffeld, met rooie oortjes geluisterd naar en wellicht uit volle borsten meegezongen met riskante liedjes die in alle muziekgenres voorkwamen en via de jukebox de sfeer en daarmee recht evenredig het verbruik in menige bar de hoogte injoegen. Skeets McDonald kennen we als rockabilly zanger van You Ougta See Grandma Rock en Heart-Breakin’ Mama (2 x 1956 met Eddie Cochran op gitaar), maar dat waren slechts zijsprongetjes van een countryzanger. The Tattooed Lady, over een dame over haar hele lichaam een kaart van Amerika getatoeëerd heeft (wat leidt tot een interessante aardrijkskundige reis), is een kalm hillbilly nummer met gitaarpicking en steel. Die “original” en “hit version” op de hoes slaan wellicht op het feit dat dit de originele versie uit 1950 is (denk ik), want McDonald heeft het later nog een keertje opgenomen – beide versies staan op de reeds vermelde gelijknamige various artists CD met in totaal 29 risqué songs. The Tattooed Lady werd recent nog gecoverd door Deke Dickerson. Ook Roy Hall kennen we als rockabilly (Whole Lotta Shakin’ Goin’ On, See You Later Alligator, Diggin’ The Boogie, Three Alley Cats), maar deze Dirty Boogie opgenomen met zijn Cohutta Mountain Boys is boogie woogie hillbilly met de piano als basis instrument en solo’s van fiddle, gitaar én contrabas, en aan die omschrijving te oordelen mag het niet verbazen dat het al uit 1951 stamt. Wat die Dirty Boogie die iedereen doet juist inhoudt wordt niet verteld maar we kunnen ons er wel iets bij voorstellen aangezien hij te koop is.
Ook het laatste van de vier nummers is hillbilly, She Won’t Turn Over For Me van ene Tommy Odim with Floyd Compton & his Western Troubadours, uptempo piano hillbilly met steel gebaseerd op Pistol Packin’ Mama over een auto (versta: vrouw) die maar niet gestart raakt. Het enige niet-hillbilly nummer hier en zo te horen van iets latere datum opent de B zijde: Let Me Play With Your Poodle van de al even onbekende Johnny Buckett & his Cumberland River Boys, een met knarsende bluesstem gezongen zware gitaargrinder overgoten met piano die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat. Radio hits zullen deze vier nummers nooit geweest zijn, jukebox successen des te meer. Drie hillbilly tracks en één niet te catalogeren buitenbeentje: voer voor vinylverzamelaars wegens gegoten in 33 toeren vinyl in psychedelisch appelblauwzeegroen. Info: www.eltororecords.com
(Frantic Franky)


CD Recensies

SURFIN’ NSA/ BANG MUSTANG
Rhythm Bomb Records, RBR 5783

‘t Is moeilijk bescheiden te blijven: “the number one spying group in the world”, zo staat op het hoesje, wat verwijst naar spy surf, een genre met muziekjes en/ of samples die verwijzen naar spionagefilms genre James Bond en Secret Agent Man. Die NSA uit de titel is het National Security Agency, een in 1952 opgerichte en onder het Amerikaanse ministerie van defensie resorterende geheime dienst, maar spy surf hoor ik nauwelijks (okee, een flardje in Russian Roulette), en zelfs de term surf dekt het potje niet helemaal: deze Duitse viermansformatie in klassieke twee gitaren-elektrische bas-drums opstelling met groepsleden die we eerder in Los Twang Marvels, The Messer Chups en de Rob Ryan Roadshow zagen, speelt gitaarrock in een kruising tussen moderne surf en een hedendaagse herinterpretatie van het latere (en door de rock ‘n’ roll liefhebber meestal in één klap van de tafel geveegde) werk van The Shadows. Een titel als Haunted By A Shadow kan op deze CD dan ook geen toeval zijn. De Bang Mustang kenmerken op deze CD, hun tweede na een EP in 2011 en hun full length debuut The Big Twang Theory uit 2012, zijn goed geconstrueerde nummers met veel melodiewissels binnen een en hetzelfde nummer, luide (soms funky) bas die zelf al een melodielijn speelt, en soms een ska ritme op de elektrische ritmegitaar. Charles Bronson en El Dorado zijn de verplichte Mexicaanse western nummertjes en The Adventures Of Mr Knucklehead heeft een Ventures feel, 15 van de 16 tracks zijn eigen composities (de enige cover is I Due Superpiedi Quasi Piatti uit de gelijknamige Terence Hill & Bud Spencer komedie, in 1977 hier in de bioscopen als 2 Door 't Dolle Heen), en alles is netjes uitgevoerd volgens alle regels van de moderne surf. Daarmee is de vraag “is dit goed?” echter niet eenduidig beantwoord, want dit is typisch zo’n CD waarbij het oordeel goed of slecht meer te maken heeft met je eigen smaak dan met de intrinsieke kwaliteit van het gebodene. Het beste advies dat ik surf- en instroliefhebbers kan geven is dan ook hun oren in een stereohoek van 90 graden te draaien en hier zelf onbevooroordeeld naar te luisteren. Info: www.rhythmbomb.com en www.bangmustang.de. Teaser video: http://surfguitar101.com/news/story/982 (Frantic Franky)


IN THE SHADOW OF SUN:
MEMPHIS AREA R ‘n’ B AND ROCK ‘n’ ROLL
Fantastic Voyage, FVTD200

De rol van Sun Records in Memphis in de ontstaansgeschiedenis van de rock ‘n’ roll is inmiddels tot de laatste noot in kaart gebracht, maar juist door dat Sun monopolie is minder bekend dat er in en om Memphis in de schaduw van en wellicht deels onder impuls van Sun nog veel andere labeltjes ontsproten aan de vruchtbare muzikale klei, zoals Starmaker, Moon (kan tellen qua woordspeling op Sun), OJ, Von (eigenlijk net over de staatsgrens in Mississippi), Peak, House Of Sound, Atomic, Jaxon, Sure, Lu, Hill Crest, Hornet, Benton, Sky (ook uit Mississippi), Erwin, Katche, Sure, Back Alley, Kay, Crystal, Cathey, Hut, F&L, het door Billy Lee Riley en Roland Janes opgerichte Rita, Skipper, het door Eddie Bond opgerichte Stomper Time, het door BB King opgerichte Blues Boy Kingdom, Kim en Ardent, en twee labels van de westkust openden zelfs speciaal een afdeling in Memphis, dat voor Modern het bekende Meteor label werd. Deze driedubbele CD exploreert die niet-Sun erfenis waarin rockabilly, rock ‘n’ roll, country en zwarte muziek hand in hand naast elkaar staan, van de New Orleans klinkende Fention Robinson met Tennessee Woman tot spul dat zo op een Sun country-CD had gekund als I’ve Seen It All van Curley Griffin of Act Like You Love Me van Hayden Thompson, die nu eenmaal altijd als Hayden Thompson klinkt. Naast Thompson passeren nog bekende namen de revue, want een beetje slimme artiest in of om Memphis probeerde natuurlijk bij élk label zijn geluk, en zo horen we hier ook Charlie Feathers (Jungle Fever), Eddie Bond (Talking Off The Wall, Love Makes A Fool Every Day), Carl Mann (Gonna Rock ‘n’ Roll Tonight, Rockin’ Love) en zelfs Johnny Burnette, een artiest die je niet meteen met Memphis associeert. Desalniettemin: Burnette’s allereerste single You’re Undecided/ Go Mule Go nog vòòr zijn rockabilly classics op Coral, werd uitgebracht op het piepkleine Von Records en klinkt hier even krassend als alle heruitgaves die wij er al van hoorden – een puntgaaf exemplaar is blijkbaar nog niet gevonden. Dat is dan ook een van de pluspunten van deze 3 CD’s: de aanwezigheid van Sun artiesten als Joe Hill Louis, Little Milton, Malcolm Yelvington (onder het pseudoniem Mac Sales), Jess Hooper, Jody Chastain en Brad Suggs. Tja, niet iedereen bij Sun was even gelukkig met Sam Phillips’ promotionele nadruk op de releases van zijn grote kleppers ten koste van de kleinere artiesten, al kan je hem dat in retrospect niet kwalijk nemen. Het ijzer smeden als het heet is, noemt dat.
Een beetje country, een beetje hillbilly, een beetje boogie woogie billy, een beetje bluegrassbilly, instrumentals, een beetje rhythm ‘n’ blues, een beetje bluesbop, een beetje zwarte rock ‘n’ roll, een enkele keer zelfs zwarte doo-wop maar vooral veel blanke rock ‘n’ roll en rockabilly, ook laat jaren ’50, dat is hier de boodschap, inclusief best wel wilde stuff voor de, euh, tijd van het jaar, tot en met meesterwerkjes inzake desperate white rock als Dateless Night van Allen Page. Altijd geinig voor verzamelaars is thema rock ‘n ‘roll als ruimtevaart (Sputnik Baby van Roosevelt Sykes), treinen (That Long Black Train bestuurd door Franklin Stewart), horror (Dave Gardner met het Frankie Laine-achtige Mad Witch, recent gecoverd door Marcel Bontempi), indianen rock ‘n’ roll (Witchapoo van van Frank Cathey) en Chinese rock ‘n’ roll (China Rock van Curtis Hobock, dezelfde van Tom Dooley Rock ‘n’ Roll dat hier ook op staat), onverwacht daarentegen zijn niet-Sun covers van Sun nummers: Red Headed Woman van Sonny Burgess en Love Is My Business van Cliff Gleaves moeten lokaal best wat impact gehad hebben of op zijn minst door iémand goed genoeg bevonden om te coveren, in casu door Lynn Pratt en Dave Gardner. En wat moet Sam Phillips gedacht hebben van Flying Saucer Rocket, een gitaarinstrumental door ene Ferrell Duncan die gewoon de intro van Flying Saucers Rock ‘n’ Roll jat? Hop Skip And Jump, niet de Collins Kids song maar van Bobby Roberts (dezelfde van Big Sandy dat hier ook op staat) is dan weer een oplijsting van titels van rock ‘n’ roll hits, en het gekke is dat niet alleen grote kleppers als Jailhouse Rock, Blue Suede Shoes, At The Hop en Susie Q vernoemd worden maar evengoed Sun opnames als Ooby Dooby, Rockhouse (Roy Orbison), Matchbox, Give Me Your Comb (Lend Me Your Comb ?), Glad All Over (Carl Perkins) ), Red Headed Woman en Rock ‘n’ Roll Ruby! Nog meer vreemde vogels zijn Tommy Hawk’s Rockin’ At The Zoo over een possum en een stinkdier dat zinsnedes als “rockin’ and stinkin’ “ bevat en de Mop Bop Boogie van Wilburn Steinberg die gewoon een swingende Rag Mop is. Kortom: fun alom, want Memphis moet in de jaren ’50 zo te horen echt wel geweldig geweest zijn, en deze 101 door kenner Dave Penny uitgezochte tracks zijn evenveel ontdekkingen en bewijzen voor die belangrijke positie als muzikale metropool, en dus heus niet alleen op Union Avenue nummer 706. Daarnaast was het gewoon hoog tijd dat iemand nog eens Land Of Promises van Eddie Cash heruitbracht! Sommige tracks bevatten flink wat ruis. Of wist u al dat het Von label later in handen kwam van de familie Lansky en Dale Vaughn’s How Can You Be Mean To Me werd opgenomen in een kleine studio achterin hun beroemde kledingzaak? Voor wie er niet genoeg van krijgt: nog meer niet-Sun Memphis rock ‘n’ roll vindt u op de Fantastic Voyage CD’s Feel Like Rockin: Tennessee Rock ’n’ Roll (FVDD093), Raunchy Sugar: The Pure Essence of Memphis Rock ‘n’ Roll (FVTD119) en After Sun: What The Stars Of The Legendary Sun Record Company Did Next (FVTD165). Info: www.fantasticvoyagemusic.com
(Frantic Franky)


VOODOO VOODOO: FEISTY FIFTIES FEMALES
Fantastic Voyage, FVTD195

Geen thema album rond voodoo en andere vormen van witchcraft (had leuk geweest zo rond Halloween) maar drie CD’s met zwarte female rock ‘n’ roll, of beter gezegd drie CD’s die de frontlijn tussen rock ‘n’ roll en crooner bewandelen, of om het helemààl juist te stellen: die vanuit de croonermuziek méé de voorzet gaven die de rock ‘n’ roll loeihard in doel liet trappen. Dat klinkt misschien gek maar is het niet: swingende uptempo croonermuziek leent zich mits toevoeging van een flinke beat immers bij uitstek om er rock ‘n’ roll van te maken, getuige de 90 tracks van zo’n 75 atomic babies hier verzameld op drie CD’s door kenner Dave Penny. Het swingt dat het een lieve lust is en de arrangementen zijn gewéldig, maar het rock wel degelijk, en vooral: het rollt tegen de sterren op. Dat komt omdat dit niet werd ingeblikt door puisterige tieners die amper wisten hoe ze hun nagelnieuwe tweedehands gitaar moesten vasthouden maar door orkesten en combo’s en zangeressen voor wie muziek de broodwinning was, of ze nu swing of jazz of rhythm ‘n’ blues of rock ‘n’ roll moesten opnemen – voor hen was het verschil subtiel: soms jazzt het, soms swingt het en soms rockt het, maar altijd klinkt het goed. De in de liner notes door Dave Penny gestelde vraag wat nu de allereerste rock ‘n’ roll plaat ooit was doet hier weinig ter zake, pertinenter is misschien de vraag in hoeverre Elvis niet zozeer beïnvloed was door zwarte muziek maar door zangeressen (volgens Penny zouden Elvis’ Fool Fool Fool en Money Honey meer op Kay Starr en Ella Mae Morse lijken dan op zwarte vocal harmony groepen), en in een breder perspectief in hoeverre zwarte en blanke muziek elkaar beïnvloed hebben. Op het eerste gehoor lijken de drie CD’s namelijk helemaal te bestaan uit zwarte zangeressen, maar als je luistert hoor je hier en daar een blanke stem, en artiestes als Kay Starr, Peggy Lee en Ella Mae Morse waren uiteraard gewoon blank. Soms hoor je dus vocaal een verschil tussen die zwarte en blanke stemmen, maar muzikaal hoor je totaal geen verschil! Het materiaal lijkt te gaan van stokoude blues tot rockende begin jaren ’60 soul maar blijkt toch netjes in de tijdspanne 1949-1959 te vallen, en de grote hoop van de nummers kan je probleemloos rock ‘n’ roll noemen, zwarte rock ‘n ‘roll met flink wat blazers die een stevige drive geven zoals tegenwoordig bijna alleen Ray Collins’ Hot-Club (D) die nog kan leveren. Daarnaast krijgen we verrassend veel risqué songs genre “ik rij graag dus heb ik een man nodig die zijn cadillac eens flink in mijn garage wil parkeren”, wat Woojamacooja en Pig Latin, Don’t Forget van ene Lady Nell dat stapels titels van rock ‘n’ roll hits oplijst mét (en da’s zeldzaam) de originele artiesten van Elvis’ Don’t Be Cruel tot Pat Boone’s Love Letters In The Sand erbij vermeld (en erin slaagt Ain’t That A Shame te doen rijmen op Love Letters In The Sand), alsmede de occasionele onverwachte cover zoals You Played On My Piano door Helen Humes oftewel een zwarte cover van een blank countrynummer, of Etta James’ Market Place (ook origineel blank), terwijl Beverly Wright’s Shake Till I’m Shook geschreven blijkt door rockabilly Ronnie Self! Wat deze driedubbelaar interessant maakt is – naast de muziek zelf uiteraard – dat je van “usual suspects” als Big Maybelle, Ruth Brown, Varetta Dillard, Faye Adams, Etta James, LaVern Baker, Little Sylvia (de helft van Mickey & Sylvia), Big Mama Thornton en Little Esther (dezelfde van de disco hit What A Difference A Day Makes uit 1975) eens wat minder bekende maar minstens even goeie opnames hoort, plus de aanwezigheid van zangeressen als Ella Johnson, Dinah Washington, Ella Mae Morse, Kay Starr en Peggy Lee die volgens de gangbare opvatting geen rock ‘n’ roll mama’s maar jazz of pop zijn. Sommige tracks bevatten heel wat ruis. Het booklet geeft flink wat info betreffende de artiestes. Liefhebbers van vinyl kunnen terecht op de gelijknamige dubbel-LP FVDV195 die 32 “clubvriendelijke” tracks bevat. Luister hier eens naar, modern Radio Modern volkje, en weet dat ze in de jaren ’50 ook al modern waren. Info: www.fantasticvoyagemusic.com (Frantic Franky)

naar boven

16 oktober 2014

CHERRY SINGS HI-NO-LOVE/
CHERRY CASINO & THE GAMBLERS

Rhythm Bomb Records, RBR-CD 5771

Na Let’s Play Around en Fat Mama’s Daughter is dit derde CD van Cherry Casino & the Gamblers (D), sinds 2001 het rhythm ‘n’ blues alter ego van The Round Up Boys, huisorkest van hun eigen Lightning Recorders studio in Berlijn, en dan weet wie zijn CD-zaakjes voor elkaar heeft of weleens een festival bezoekt wat hij of zij mag verwachten: geen rhythm ‘n’ blues maar zwarte late fifties/ early sixties rock ‘n’ roll. Axel Praefcke (zang + leadgitaar), Ike Stoye (tenorsax + gitaar) en Michael Kirscht (bas + gitaar), hier aangevuld met Gregor Gast (drums), Carsten Harbeck (bas) en Roland Ploog (ritmegitaar), kennen hun shit inside out en het mag dan ook geen verbazing wekken dat deze CD een waardige aanvulling van hun eerdere werk is: het tegendeel zou ons pas een wenkbrauw hebben doen optrekken. De stijl is dus zwarte rock ‘n’ roll vermengd met teen rock, spelend met backing vocals en stoelend op sax en rhythm ‘n’ blues gitaar die vaak samen een front vormen om de beat en de melodie te accentueren, het geheel uitgevoerd in kleine combo versie. Een mooi voorbeeld is de titeltrack in de trend van de “Chinese” Ling Ting Tong rock ‘n’ roll songs uit de jaren ’50. Als u zich bij deze stijl niets kan voorstellen: Bloodshot Eyes van Wynonie Harris, dat is het sfeertje van deze CD. Als u zich ook bij Bloodshot Eyes evenmin iets kan voorstellen, weet dan dat dit uiterst uiterst jive-baar is in een rock ‘n’ roll genre dat heden ten dage niet zo vaak meer beoefend wordt, maar Cherry Casino & co doen het bijzonder fris en ongedwongen. Alle 12 tracks zijn eigen composities van Axel Praefcke. Minstens zes van de 12 tracks verschenen ook op de vinyl single Let’s Have A Crazy Ball/ Happy Daddy (RBR 45-5) en de 4 track vinyl EP Cherry Sings (RBR 45-11), en de hele CD zou ook uit zijn als LP (RBR-LP 5772). Info: www.rhythmbomb.com en www.cherry-casino.de (Frantic Franky)


ON THE GREAT RIVER ROAD/ CHRIS ALMOADA
Tessy Records, RBR 5796

Te gek: letterlijk jàrenlang niks meer gehoord van Tessy Records (D) en nu op korte tijd twee nieuwe Tessy CD’s, van Nelson Carrera (P) en deze tweede van Chris Almoada, maar wel met bestelnummers van Rhythm Bomb Records (D) en verdeeld via Rhythm Bomb. Vast een of andere deal waarbij Rhythm Bomb eigenlijk alles doet maar de CD’s officieel uitgebracht worden door Tessy. Maakt ons overigens totaal niks uit, zolang het maar goeie CD’s oplevert. Almoada bracht in 2010 al de geslaagde CD Come To New Orleans uit, dit is de opvolger. De Franse zanger-gitarist is hier ten lande nog niet zo bekend, al heeft ie al een paar keer opgetreden in Nederland en België, maar heeft zijn rock ‘n’ roll sporen zeker verdiend: hij speelt al sinds eind jaren ’70 en was ten tijde van zijn solodebuut onder eigen naam leadgitarist van Easy Lazy C & his Silver Slippers (F). Op basis van het mooie artwork (Don De Vil) en de titel van deze On The Great River Road verwacht je hillbilly, maar niets is minder waar: dit is wel degelijk rockabilly en aanverwanten. Zo zijn pakweg de eerste zeven van de 17 (en allemaal zelfgepende) tracks tot en met de pianoballad Palmyra Love pure Sun rockabilly, en ze klinken verbazingwekkend Sun: dit werd opgenomen met grotendeels dezelfde muzikanten als die vorige CD (Pascal Freyche op contrabas, Gaël Pétetin op drums en JP Cardot op piano, aangevuld met Pascal Guimbard op steel, ooit nog gitarist bij de Britse band Red Hot ‘n’ Blue) in de Rydell’s Studio in Frankrijk, een studio van wie ik al heel goed klinkende zaken heb gehoord, maar dit spant qua Sun werkelijk alles want het Hayden Thompson sfeertje dat hieruit opstijgt is méér dan authentiek. Die echo op de stem, die scherpe gitaar! Verbazingwekkend, tenzij studiobaas Steve Rydell er in geslaagd is op zijn mengpaneel een Sun sound knop uit te vinden. Toch is niet de hele CD in die Sun stijl. Andere songs laten andere invloeden horen, en wel degelijk invloeden, geen copy paste: The Falcon herinnert met zijn rechtdoor gitaar en piano aan late fifties Gene Vincent, Paducah Sue lijkt een kruising tussen Larry Collins en early sixties Carl Perkins, (de heropname van) Come To New Orleans klinkt als Carl Perkins op Sun, terwijl Oh Ste Genevieve dan weer old timey honky tonk boogie is. Maiden Rock is indianenrock, en zo valt hier nog veel meer moois te ontdekken. Op basis van dit alles kunnen wij niet anders dan concluderen dat dit een sterk album gedomineerd door Almoada’s uitmuntend gitaarspel is, van een artiest die in onze contreien nog steeds ten onrechte te onbekend en daardoor te onbemind is. En daar dient dringend verandering in te komen, zo zeg ik u! Verdeling via www.rhythmbomb.com, info: www.facebook.com/chris.almoada.official en www.tessyrecords.de (Frantic Franky)


THE MAN WHO RODE THE MULE AROUND THE WORLD/ JOHN SCHOOLEY
Voodoo Rhythm Records, VRCD83

Voodoo Rhythm = weirdo shit, en dat is hier niet anders. John Schooley (USA, vroeger zat ie in de punkbands The Revelators en The Hard Feelings) gaat door het leven als one-man-band maar heeft op deze CD alles ingevuld via het eenvoudigere multitracking: we kunnen ons onmogelijk voorstellen dat ie tegelijkertijd zingt en gitaar, bas, banjo, drums én mondharmonica speelt. Het standaardprocedé is Schooley die vertrekkend vanuit bluegrass rustig begint op klauwhamer banjo of op als een dobro klinkende gitaar of gewoon op akoestische gitaar, al dan niet aangevuld met mondharmonica, alvorens de hel losbreekt en een hoop modern lawaai invalt: heavy gitaren, luide trancedrums, vervormde vocalen, massa’s feedback. Enkele nummers zijn gebaseerd op bluegrass traditionals, het eigen Doubleneck Drag is een slidegitaar instrumental helemaal opgehangen aan de intro van Cinderella van The Sonics. Twee rock ‘n’ roll klassiekers uit de jaren ’50 worden compleet door de trashmangel gehaald: Boo Hoo van Marvin Rainwater & Link Wray, en Look Out Mabel van GL Crockett. Rockabillies zullen gruwen van deze hypermoderne interpretatie van old time music, maar t‘ is misschien wel een aardigheidje voor de aanhangers van cowpunk. Ook uit als vinyl LP (inclusief gratis cd versie) VR1283, info: www.voodoorhythm.com en www.johnschooley.com (Frantic Franky)

naar boven

9 oktober 2014

SWEET TEMPTATION/ FOXY & HER RAVENS
She Fox Records, géén cat. nr.

De enige Foxy die wij tot nu kenden was Foxy Foxtrot met zijn elastieke benen (u kent ‘em wel, hij wil elke avond naar een dancing toe), nu kennen we ook Stephanie Vos, de nieuwste rockabilly zangeres in Nederland. Tot nu toe zagen we haar enkel als gaste bij The Rhumba Kings, band waarin haar boyfriend Michael Warlich (some guys have all the luck) toen gitaar speelde, en hier is al erg snel haar eerste eigen 5 track CD met haar eigen band, bestaande uit uiteraard Michael Warlich, Huib Moor (Ragtime Wranglers) op contrabas en Aeilko van der Wagen (Reno Brothers) op drums. Muzikaal zit dit dan ook helemaal snor in een krachtige hedendaagse rockabilly stijl, doch beheerst opgenomen. Stephanie’s stem is zwoel, een beetje diep, en doet wat denken aan Imelda May: vage vocale gelijkenissen, een gelijkaardige manier van zingen, en dezelfde fuck you attitude in de zang. Twee van de vijf nummers zijn bekende covers, maar het mooie aan All I Can Do Is Cry en Lonesome Train (On A Lonesome Track) is dat de zanglijn een beetje veranderd is zodat het geheel helemaal fris en onverwacht klinkt. Twee tracks zijn wat rustiger: een geslaagd Summertime en Why Don’t You Do Right, een female classic uit de jaren ’30 onder meer uitgevoerd door Peggy Lee, Ella Fitzgerald en Julie London (en zelfs in 1988 door tekenfilm pin up Jessica Rabbit in Who Framed Roger Rabbit), maar ook recenter door… Imelda May! Foxy brengt het tegen een Stray Cat Strut achtergrond. Het enige eigen nummer, titeltrack Sweet Temptation, is een eigentijdse rock ‘n’ roll song zoals Imelda May ze al drie CD’s lang (en 300 keer chiquer geproduceerd) aflevert: let op die ho ho’s in het refrein.
Nederland is een nieuw female fronted rockabilly band rijker en dat kunnen wij enkel toejuichen, want als doorgewinterde muzikanten de krachten bundelen met een zangeres die duidelijk heel wat in haar mars heeft, hangt er vuurwerk in de lucht. En geef toe, ’t is toch leuk op een steenworp afstand onze eigen Imelda May te hebben! Gaat dat zien, gaat dat zien, en geef haar uit onze naam een dikke smakkerd. Info: www.facebook.com/foxyandherravens (Frantic Franky)


SANITY/ JOHN LEWIS & HIS TRIO
Atomic Cowboy Records, ACR004

John Lewis is uiteraard frontman van The Rimshots (GB) en zal dat ten eeuwigen dage blijven, alleen al door zijn specifieke stemgeluid, ook al treedt hij sinds enkele jaren op met een wisselende begeleidingsband (wie beschikbaar is, waarschijnlijk) onder de monniker John Lewis & his Trio, terwijl we de drie andere Rimshots in september nog zagen als Bill Fadden’s Rhythmbusters. Dit moet zo ongeveer Lewis’ 17de album zijn (de meeste met The Rimshots maar ook als Johnny Bach & the Moonshine Boozers en Smirs Hot Pussy Hunters) doch pas zijn tweede Trio CD – de eerste verscheen drie jaar geleden als The Billy Banks Sessions. Het grootste verschil met The Rimshots is de afwezigheid van steel en de aanwezigheid op zowat alle nummers van piano, een instrument dat bij The Rimshots niet aan de orde was, bespeeld door Stuart McIlroy, hoewel Lewis zelf ook een aardig poepje kan rammen op de 88 toetsen. Op deze Sanity neemt John Lewis uiteraard de gitaar voor zijn rekening, de andere muzikanten zijn Paul “Woody” Woodmansey (contrabas bij Rudy La Crioux) en Billy “Duval” Roberts (drums), samen met McIlroy ook te horen op The Billy Bank Sessions. Ondanks die piano hadden de meeste songs hier evenwel rechtstreeks van The Rimshots kunnen zijn, en de beste nummers zijn wat mij betreft dan ook de stilistische buitenbeentjes, om de eenvoudige reden dat ze eens een andere kant van John Lewis laten zien: de naar het schijnt Welsche traditional Sosban Fach met hoog When Johnny Comes Marching Home gehalte die een vlotte instrumental wordt (eerst fingerpickend in casatjok stijl, dan surf en eindigend met een orgeltje), en titeltrack Sanity wordt door de enige echte Jets van doo-wa-di-wa-di-doo-woppende backings voorzien zoals enkel The Jets dat kunnen! Alle 13 nummers zijn zelfgeschreven, uitgezonderd die traditional en de Hank Williams demo Please Don’t Let Me Love You, hier omgeturnd tot een Carl Mann rocker.
De CD-inlay is een fotocollage van backstage pasjes (hilarisch om de foto’s op zijn oude Brean en Weymouth pasjes te zien) en daartussen staan ook een sticker en een consumptiebon van de Cruise Inn en polsbandjes van Sjock (B) en Rockin’ Around Turnhout te blinken. Opvallend: het artwork is van Mighty Sam (B)! Goeie CD? Goeie CD, jazeker, wegens Rimshots rockabilly à volonté, van een goeie kerel met wie het goed pinten drinken is. Iechyd da, John! Flat Top Cat en She’s Gone verschenen op vinyl single op Migraine Records (D) in een beperkte oplage van 500 met de hand genummerde exemplaren, en nog dit jaar zou er een akoestisch John Lewis album getiteld Waltz Around The Kitchen uitkomen met een gastbijdrage van Imelday May. Info: www.therealjohnlewis.com. Nu zondagmiddag 12 oktober staat John Lewis met zijn Trio in de Wilhelmina in Eindhoven! (Frantic Franky)

naar boven

2 oktober 2014

FANNIE BROWN/ FIVE GUYS NAMED JOE
Five Guys Named Joe, FGNJ 1401

Na een demo in 2012/2013 met vijf eigen nummers en een personeelswissel op de contrabas is dit de eerste officiële release van onze vijf Joe’s, en eens te meer dringt de conclusie zich op dat Nederland onwaarschijnlijk veel goeie bands heeft in dit relatief kleine kikkerlandje. Five Guys Named Joe grossieren evenwel niet in rock ‘n ‘roll maar in het aanverwante swing of jumpblues of jumping jive. Zelf noemen ze’t swingblues maar die naam doet hun muziek oneer aan, want dat woordje “blues” heeft soms een negatieve bijklank van ellenlange gitaarsolo’s en daar is hier geen sprake van. Integendeel: de gitaar geeft voornamelijk accenten, sax en vooral piano delen de hoofdrol en doen het zaakje vooral rrrrollen met rollende -r. Die piano doet mooie, vaak jazzy dingen, en ondersteund door de onderkoelde drums en contrabas levert dat fijne muziekjes op waar het speelplezier vanaf vonkt, nog benadrukt door de zang: die stem klinkt behoorlijk, ja onwaarschijnlijk zwart en authentiek en grappend en grollend en in songs als Salt Pork West Virginia of Have You Got The Gumption vrolijk ad libbend! De muziekjes zelf manoeuvreren tussen ingehouden traditioneel (Reconversion Blues, No Sale) en Cab Calloway uitbundig (Oil Well Texas), maar of het nu piano boogie (het eigen Joe’s Jam On Toast) of jazz is, het resultaat is steevast de moeite, opgenomen met een mooi vol, warm geluid, in een stijl die het midden houdt tussen pakweg Louis Jordan en Roy Brown, óók qua aanstekelijk enthousiasme. Gek genoeg vind ik juist de twee nummers die het meest rock ‘n’ roll zijn net wat minder, met name Bim Bam van Sam Butera & the Witnesses en Fannie Brown Got Married van Roy Bown, omdat juist in die twee de saxofoon ondanks de saxsolo in Fannie Brown Got Married weinig meer doet dan meeblazen, terwijl ik ze net daar helemaal loos wil horen gaan, zoals het inventieve saxwerk in de meeste andere nummers. Maar da’s dan ook mijn enige opmerking, want de vijf heren in maatpak slagen er moeiteloos in om Choo Choo Ch’Boogie dat ik al ongeveer 11 miljoen keer heb gehoord opnieuw fris en spontaan en ongedwongen te doen klinken, een prestatie die hen wat mij betreft een maatpakstreepje voor geeft! Dit sprankelende werkstuk zou Five Guys Named Joe dan ook een rechtstreeks ticket richting Rhythm Riot (GB) moeten bezorgen. Ik heb gesproken!
De band bracht deze CD helemaal zelf uit, dus de beste manier om ‘m aan te schaffen is Five Guys Named Joe live gaan kijken. Check hun speellijst op www.fiveguysnamedjoe.com (Frantic Franky)


SUGAR SUGAR BABY/ PETER KRAUS
Music Tales, 8061970

Eind jaren ’50 en begin jaren ‘60 waren diverse Duitse tieneridolen in Nederland vooral bekend als schlagerzangers, zoals Peter Kraus, Rex Gildo en Connie Froboess. Alle drie hebben ze echter ook rock ‘n’ roll opgenomen! De bekendste van de drie was Peter Kraus. Lange tijd moest je bij Bear Family Records (D) aankloppen om een album met originele opnames van Peter Kraus of andere Duitse rockers te bemachtigen, maar tegenwoordig vindt je voor een prikje een dubbel-CD met maar liefst 50 tracks met de originele opnames uit de periode 1956-1961. De jaartallen zijn netjes bij alle songs vermeld, wat ik een ultieme plicht vind bij een album met nostalgisch materiaal maar dat met name bij low budget CD’s vaak achterwege blijft, jammer. Tussen haakjes zijn hier in deze recensie overal de hitposities (staan niet op het CD inlegvel) vermeld. Natuurlijk horen we krakers als Schwarze Rose Rosemarie (5), Mit Siebzehn (6) en Sugar Baby (2) die eerder in het schlager idioom thuishoren, ook Sugar Baby! Luister maar naar het ritme, ik heb nooit kunnen begrijpen dat men dit rock ‘n’ roll noemt. Rock ‘n’ roll is echter ruimschoots aanwezig op dit dubbelalbum, wat je niet anders verwacht van de man die de officiële titel van Duitse Elvis draagt. Kitty Cat behoort absoluut tot zijn beste rockers en bleef in 1959 steken op een zevende plaats in de Duitse hitlijst. Een cover als Diana gaf Peter Kraus door de fans van de echte Duitse Elvis, Ted Herold, de bijnaam Milchgesichtrocker (melkgezichtrocker). Het was overigens Conny Froboes die met dit nummer Diana een hit scoorde, niet Peter Kraus! Tot de categorie rock ‘n’ roll ‘krakers‘ behoort ook Kraus’ versie van Little Richard’s Tutti Frutti, al is het door Die Rockies (het Erwin Halletz Orchester van middelbare leeftijd) van alle wilde franjes ontdaan en vertoont het gelijkenis met Pat Boone’s babypoederversie. Havanna Love is een ballad die zowel in het rock ‘n’ roll idioom als in de schlagerwereld zijn plaats zou kunnen hebben. De man die in tal van speelfilms acte de presence gaf ging zelfs op de Italiaanse toer met Wunderbar Wie Du (14). Italianen zijn geniaal als het gaat om schitterende (rock)ballades en in de jaren 1958-1963 hebben ze er een overdosis van opgenomen, de ene nog mooier dan de andere. Niet verwonderlijk dat deze Wunderbar Wie Du uitgerekend in 1959 werd opgenomen, toen de Italo rage internationaal hoogtij vierde, niet alleen muziekmatig maar ook vakantiematig. In Nederland hadden we Ria Valk die de jeugd bekend maakte met cowboyliedjes, in Duitsland waren het de Deense Gitte en… Peter Kraus samen met de Oostenrijker Jörg-Maria Berg als The James Brothers. Cowboy Billy (6) is daar een voorbeeld van. Niet alleen Diana werd uit Paul Anka’s repertoire geplukt, ook Ich Bin Ja So Allein oftewel Lonely Boy (12). Tot Kraus’ rockiger songs behoort ongetwijfeld de Fabian cover Tiger (8). Susi Sagt Es Gaby (21) is meer swing dan rock, maar Doll-Doll-Dolly is absoluut zijn ruigste rocker, een klasse song en zonder meer zijn beste nummer dat zich volledig kan meten met de ruige rockers van Ted Herold en de Britse Duitser Billy Sanders! Buddy Holly had de weg geplaveid voor poppy rock ‘n’ roll met strijkorkesten en ook Peter Kraus had een dergelijk nummer in zijn repertoire, Alle Mädchen Wollen Küssen (15), naar de gelijknamige Oostenrijkse speelfilm met The Blue Diamonds. Een prachtige rockballad is absoluut Wenn Sie Dich Allein Lässt uit 1960. Ich Denk An Dich is een jazzy ballade. Samen met de internationaal befaamde danstweeling Die Kessler Zwillinge alias Alice & Ellen Kessler nam hij het schlagerrock nummer Ich Kann Dir Was Erzählen op, hier gevolgd door de kraker en rockballade Wenn Teenager Träumen (11). Dat Elvis als inspiratie heeft gediend voor de Duitse king of rock ‘n’ roll moge niet verwonderlijk zijn en Mach Dich Schön oftewel Treat Me Nice (6) is daar een voorbeeld van. Ook Charlie Gracie klonk in 1957 Duits: Liebelei is zijn Butterfly (21). In het vakje cowboyschlager valt Wundervoll, de in 1958 met Jörg-Maria Berg als The James Brothers opgenomen Kalin Twins cover Wenn (6) is daarentegen zeker rock ‘n’ roll. Wegdromen kan bij een andere prachtige rockballade, Blue Melodie uit 1961 (7). Teddybär is andermaal een Elvis cover, Kraus’ enige nummer met een klasse rockgitaarsolo maar desondanks toch geen hit, in tegensteling tot Mondschein Und Liebe (17) samen met de zussen Kessler.
De tweede CD opent met Schau Keinen Anderen Mann An, een rockig nummer dat gezien de tekst uiteraard geen hit is geworden: meisjes voorhouden dat ze niet naar een andere man mogen kijken is nou niet bepaald een song waar meiden warm van worden, lijkt me. Teenager Melodie (samen met Mickey Main, omdat filmpartner Conny Froboess contractueel niet met Peter Kraus mocht zingen op plaat, wel in de film) was wel succesvol (15), een lekker rockig nummer waarop Mickey Main als twee druppels water klinkt als Conny Froboess. Nog meer hitpotentieel bleek het zoete doch aardige Hula Baby (2) te hebben, een typisch Wirtschaftswunder (economiewonder) song opgenomen in 1958, een tijd waarin het voor de Duitsers mogelijk was om een eigen huis, een eigen auto en een vakantie in Italië te hebben, terwijl we hier nog op een houtje zaten te bijten. Jedes Mädchen Auf Erden (19) kennen we als Adam And Eve van Paul Anka, maar Ich Will Nicht Wissen mogen we gerust schlagerrock noemen. In Hafen Rock (Jailhouse Rock) gaat Kraus weer eens de Elvis uithangen maar zonder succes, ondanks de galm op de zang, wat voor die tijd relatief nieuw was in Europa. Paul Anka’s I Love You Baby is ook weer zo’n song waarvan ik me afvraag waarom ze tot de rock ‘n’ roll wordt gerekend. Ook dit nummer werd net als Diana tevens door Conny Froboess opgenomen en wederom ging zij met de eer strijken en ‘ging Kraus leer aus‘ (had Peter Kraus het nakijken). Ook een andere song die jonkheer Kraus samen met mejuffrouw Froboess in de film in duet gezongen heeft werd om contractuele redenen met Mickey Main op plaat gezet, de slowrocker Ich Möcht‘ Mit Dir Träumen (8). Rocken doet Kraus in het nummer Ten O’Clock Rock, een compositie van Erwin Halletz/ Hans Bradtke, het duo dat je menigmaal op Duitse rockplaten tegenkomt (zeg maar de Mort Shuman & Doc Pomus van Duitsland), net als Werner Scharfenberger die de goeie rocker Du Gehörst Mir pende die ook op dit album staat. Countryschlager Von Paris Bis Hawaii (27) zou Freddy Quinn niet misstaan hebben. Tangorocker Caprifischer leverde zelfs succes op en haalde de 33ste plaats in de hitlijst. De Duitse Elvis scoorde evenwel niet met Oh Wie Gut (Don’t Be Cruel), wellicht omdat zijn versie meer klonk als de parodie van Simon Crum (het alter ego van Ferlin Husky) dan als Elvis. Jackie Wilson’s Reet Petite was in de jaren ‘80 nog een hit in Nederland, echter niet voor Peter Kraus in 1958 als Rosmarie, maar het blijft een swingend rock ‘n’ roll nummer dat ik steeds weer graag mag horen, ook in de versie van Peter Kraus. Sag Mir Was Du Denkst (21) kon in 1960 wèl door Peter en Conny samen op plaat worden opgenomen. Misschien had meneer Kraus zich beter tot de Duitse Paul Anka kunnen laten kronen (maar dat was qua stijl dan weer Detlef Engel), want Du Sollst Mein Schicksal Sein alias You Are My Destiny is andermaal een cover van de Canadees die groot werd in Amerika. Dat dit nummer in de uitvoering van Peter Kraus niet bepaald in de herinnering van vele ouderen is blijven hangen komt wellicht doordat hij de allergrootste moeite had met deze song. Hij moet zijn uiterste best doen niet uit de toon te zingen, een afknapper voor de grote ster die hij toen al was. Paul Anka zal zich in het vuistje hebben gelachen. The James Brothers zullen met Die Jungen Jahre gezien de tekst niet gescoord hebben bij het jonge publiek, maar blijkbaar wel bij de ouderen: dit werd een hit die op positie 10 bleef steken. Italiaanse sfeer valt weer te proeven in Va Bene, een schlagerniemendalletje dat desondanks goed aansloeg, getuige piekpositie 6. Schlagerrocker Hey Du Bist Okay klinkt aardig. The James Brothers namen zowel schlagers, rock ‘n’ roll als country op, en Wenn Du Heut‘ Ausgehst (11) is een combinatie van die drie genres. Honey Baby klinkt als een wat verrockte versie van Charlie Gracie’s Butterfly en werd in 1959 opgenomen samen met schlager/ rock ‘n’ roll zangeres Dany Mann (die ook in het Nederlands opnam) waarbij Mann pakkender klinkt dan Kraus. De man-vrouw rol lijkt hier verwisseld! Ook Kraus zelf nam trouwens in het Nederlands op, maar die nummers vinden we hier niet terug. Countryschlagerballad Lass‘ Mich Bitte Nie Allein werd door het publiek wel alleen gelaten, wat ook gold voor het Charlie Gracie’s Butterfly-achtige Es Fing So Wunderbar An, Tab Hunter’s Ninety Nine Ways. Susi-Rock (Gene Vincent’s Bluejean Bop) is daarentegen pure rock ‘n’ roll en was in 1956 de allereerste hit voor de versbakken rocker: nummer 9 in de hitlijst. Wenn Die Elisabeth tot slot is gewoon dixieland in schlagerstijl.
Conclusie: een dubbel-CD vol herinneringen aan de tijd dat nationale Elvissen (net als bijvoorbeeld ook Johnny Hallyday in Frankrijk en Adriano Celentano in Italië) succes hadden met rock ‘n’ roll in hun eigen taal, met een aardige mix van songs voor hen die ook een beetje schlager en country kunnen verdragen, maar vooral een CD voor zij die nog eens graag de muziek willen horen van de man die begin jaren ‘60 menige uitgave van het Nederlandse tienermagazine Muziekparade sierde en zelfs diverse malen op onze vaderlandse televisie in bewegend beeld kon worden aanschouwd. Info: www.spectre-media.com (Henri Smeets)


HOOSIER DADDY:
MAR-VEL’ AND THE BIRTH OF INDIANA ROCKABILLY
Fantastic Voyage, FVTD204

Aan de ene kant van het re-issue spectrum heb je de grote spelers als Bear Family (D) en Ace (GB) en aan de andere kant zitten de duistere firmaatjes die het out-of-copyright werk geheel uit context op low budget CD’s zwieren, maar daartussenin zitten net onder de radar een aantal firma’s die mooie maar te vaak tussen de mazen van het net glippende releases produceren. Fantastic Voyage is zo’n Brits label dat heel onopvallend heel mooie dingen doet met muziek uit lang vervlogen tijden. Deze driedubbelaar is bijvoorbeeld opgehangen aan de rockabilly scene in en om Indiana, toch niet meteen de opvallendste muzikale hotspot in de jaren ’50. En toch: de staalindustrie aan de grens tussen Indiana en Illinois was net als Memphis of Chicago een magneet waar velen naartoe trokken op zoek naar werk, en in hun kielzog kwamen de bars en nachtclubs en honky tonks en de muzikanten die liever speelden dan werkten (let op het verschil), en in hun kielzog doken uiteraard weer de handige jongens op die in deze een mogelijkheid zagen om snel geld te verdienen aan al die zuurverdiende centen. De belangrijkste Handige Harry in Indiana was de in 1989 overleden Harry Glenn die tussen 1949 en 1966 minstens 140 singles en minstens, euh, één LP (Harry Glenn Presents Music Country Style uit 1962) uitbracht op zijn Mar-Vel’ en Glenn labels. De rockendste daarvan werden door rock ‘n’ roll kenner Dave Penny geselecteerd en op een 24 paginas tellend boekje van tekst en uitleg voorzien op deze driedubbele cd aangevuld met opnames van andere labels uit in en om Indiana zoals Emerald, Glee, Blank, Ski, Solid Gold, Nabor, Yolk, KC, KW, Tyme, Amp, Eunice, Jet, Whispering Pines, Delta, ACTS, Bluegrass, Skyline, Note, Falcon, Poor Boy, Claudra, Pearl, RCT, Harvest, Midwest en Hem Records. De cd titel dekt de lading niet helemaal, of misschien juist wel, dat hangt er maar vanaf hoe je het bekijkt: dat woordje “rockabilly” trekt uiteraard alle aandacht naar zich toe, maar op CD 1 staat ondanks de aanwezigheid van enkele rockabilly klassiekers als Tall Dark And Handsome Man en Go Go Go van Bobby Sisco (een Mar-Vel’ artiest uitgeleend aan Chess Recors) vooral pré-rockabilly, hillbilly, country boogie of welke naam je dat beestje ook wil geven. In die zin klopt de titel “the birth of rockabilly” dus wel degelijk. Tussen die hillbilly staat zelfs bluegrass en straight country. Vooral tussen die paar trage country nummers zitten enkele onwaarschijnlijk slecht gezongen en/of opgenomen draken, anderzijds is bijvoorbeeld Honky Tonkin’ Rhythm van Bobby Sisco uit 1956 een perfect voorbeeld van de overgang van hillbilly naar rockabilly, evenals Jump Baby Jump en Rhythm In My Soul uit 1956 met rockabilly gitaar én accordeon, tenzij die Harry Carter het alleen maar bedoeld had om te lachen, al heeft ie in dat geval wel met een stalen gezicht twee prima rockers neergezet. Opvallend is ook dat enkele tracks mijns inziens duidelijk de invloed van Les Paul’s tovertechnieken op de gitaar vertonen. Ook op CD 2 is rockabilly in de minderheid, want hier horen we vooral monter rondwandelende medium tempo rockers die eerder laat jaren ’50 dan rockabilly klinken. CD 3 tenslotte bevat rockabilly en aanverwanten in alle geuren, kleuren, soorten, maten en smaken.
Het Mar-Vel’ materiaal mag als vrij bekend worden beschouwd omdat Harry Glenn al in de tweede helft van de jaren ’70 werd herontdekt en zijn spul dan ook vrij snel legaal werd heruitgebracht, maar onder meer de aanwezigheid van bona fide classics als Don’t You Hear Me Calling Baby van Ronnie Haig, het verknipte Bee Bop Baby van Webb Foley, Speed Limit van Tommy Lam, Hard Up Blues van The Blankenship Brothers en Tornado van The Jiants (al hebt u er wellicht andere favorieten tussen zitten), Jeanie van Eddie Smalling dat klinkt alsof er 20 man staat mee in de handen te klappen en met de voeten te stampen, de onduidelijke Ricky Nelson tribute Oh Ricky van The Gaye Sisters (een naam waar je heden ten dage niet meer mee zou moeten afkomen, later in exact dezelfde uitvoering heruitgebracht als The Beverly Sisters én als The Secretaries), de twee versies van Billy Hall’s Move Over Rover uit 1957 en 1962, de twee versies van Chuck Dallis’ Come On Let’s Go uit 1961 en 1962, de twee versies van Feets Too Big van Skip Cody uit 1957 en 1958, twee verschillende uitvoeringen van de Moon Twist (Chuck Dallis én Billy Nix), het opnamedebuut van Jackie DeShannon onder de naam Sherry Lee (voor de volledigheid zullen we maar zeggen, want haar Baby Honey en I’m Crazy Darling uit 1956 zijn zo’n countryballads die pijn doen aan je oren), een gitaarinstrumental van mindervalide rocker Wade Curtiss onder zijn echte naam Ted Russell, een cover van de Britse skifflehit Don’t You Rock Me Daddy-O, alsmede de waanzinnige adrenalinebom Herbie Duncan (Hot Lips Baby! Little Angel!) maken van deze 105 tracks een ware grot van Ali Baba voor de rock ‘n’ roll fanaat. En voor de vinyl fetisjist verschenen onder dezelfde titel 32 van deze tracks op de Fantastic Voyage dubbel-LP FVDV204!
Info: www.fantasticvoyagemusic.com (Frantic Franky)

naar boven

11 september 2014

BLUE BEAT:
THE ORIGINAL SOUND OF SKA AND JAMAICAN R&B
Music Digital, 60422

Blue beat is een niet-Amerikaanse rock ‘n’ roll stijl die niet bepaald op voorhand al een aha kreet ontlokt bij menige Boppin‘ Around lezer(es). Ska en reggae daarentegen kunnen we al eerder in het muzikale spectrum plaatsen. Laat die blue beat uit de jaren 1959-1964 nu toevallig de directe voorloper van de ska en de indirecte voorganger van de reggae zijn! In een tijd dat geen enkele vetkuif zich kon voorstellen dat die glimmende vettige hoofdbedekking enkele jaren later zou plaatsmaken voor een rastakapsel vol uitgedroogde lange slierten werd de basis gelegd voor Jamaica als land met internationale muziekallure. Een eiland quasi voor de kust van Cuba met een zonnig imago (hetgeen ook terug te horen is in de vrolijke muziek), tot 1962 een Britse kolonie, dus mag het niet verbazen dat de rock ‘n’ roll ook in Jamaica te horen was. De blue beat is een stijl die zeer sterk geïnspireerd is door de jumpblues (zelfs de jive van Louis Prima als je erover nadenkt), door de midtempo pumping piano rhythm ‘n’ blues van Fats Domino en door de zwarte doo-wop, hier en daar vermengd met calypso à la Love Is Strange van Mickey & Sylvia, ook bekend van Buddy Holly. Liefhebbers van voornoemde rock ‘n’ roll stijlen zullen dus niet alleen hun vingers aflikken, maar zelfs afzuigen! De twee succesvolste vertegenwoordigers van het genre zijn pionier Lauren Aitken en ‘Little‘ Millie Small, de laatste blue beat telg die in 1964 de internationale megahit My Boy Lollipop scoorde. Het is moeilijk om solo albums te vinden van de blue beat artiesten, niet in de laatste plaats omdat de meeste acts slechts een enkele single hebben opgenomen. Daarom zijn de twee albums van Lauren Aitken (You Got Me Rockin‘, Pressure Drop PDROP CD-9 met 28 opnames uit 1960-1964) en Millie (The Story Of, Jump-O-Rama JUMP 1022 met 32 songs uit de periode 1963-1966 met de nadruk op 1963-1964) ronduit aanbevelenswaardig. Blue beat werd voornamelijk in Engeland opgenomen, maar ook in Kingston, de hoofdstad van Jamaica. De oorsprong van de naam is de blues beat, de aanvankelijke aanduiding van Jamaicaanse rhythm ‘n’ blues in Engeland, waarnaar het eerste Britse label dat de muziek oppikte en groot maakte in Engeland en daarna in de rest van de wereld, werd vernoemd: Blue Beat Records, een sublabel van Melodisc. Ten onrechte staat her en der vermeld dat ska blue beat werd genoemd, maar dat klopt niet. Evenmin klopt de titel van dit album: het is niet de originele sound van de Jamaicaanse rhythm ‘n’ blues, maar de Britse aanduiding ervan. Van een low budget label als Musical Digital (GB), met inlegvel zonder enige achtergrondinformatie (maar daarvoor hebben jullie de Boppin‘ Around redacteuren), moet je geen correcte weergave van de muziekgeschiedenis verwachten, maar het gaat uiteindelijk om de 75 (!) songs die de 3 CD-set telt. Normaliter laat ik in mijn recensies alle songs van een album de revue passeren, maar dat zou bij een dergelijk aantal een martelgang voor mijn vingers zijn. Geenszins een martelgang is de muziek, vrolijke opgewekte rock ‘n’ roll! Niet voor niets mag pionier Laurel Aitken, begeleid door The Boogie Cats, het spits afbijten met de ruwe pumping rocker Boogie Rock. Klasse song! Aitken, die vanaf 1957 calypso en mento opnam, zou in 1959 met begeleiding van The Blue Beats de eerste blue beat opnemen met het nummer Mary Lee: Fats Domino groet u, ook al is de zang oppeppend. Hij maakte een geweldige en zeer geslaagde overstap van de Caraïbische ritmes van de calypso en de mento naar de zwarte Amerikaanse rock ‘n’ roll en nam op voor typische blue beat labels als Kalypso, Duke, Dice en Blue Beat, allemaal Melodisc sublabels. Maar liefst 22 singles dragen zijn muzikale handtekening! Overigens staan enkele van zijn songs, met name Boogie Rock, Jeannie Is Back, Judgement Day en More Whiskey, niet op voornoemd album You Got Me Rockin‘. In de tijd dat de hele wereld lag te schreeuwen om The Beatles nam meneer prinsheerlijk Jamaicaanse rhythm ‘n’ blues in 50s style op! Ook de tweede naam op dit album, Byron Lee & the Dragonaires, is vermeldenswaardig: Byron Lee nam in 1968 samen met Mighty Sparrow het album Sparrow Meets The Dragon op, dat ondanks het productiejaartal toch een puur begin jaren ’60 sfeer uitstraalt. Only A Fool Breaks His Own Heart van dat album zou dat jaar een grote hit in Nederland en tien jaar later zelfs een internationale hit worden voor Mighty Sparrow. De song van Byron en de zijnen hier, Dumplins, is een instro. Vertegenwoordigers op dit album van de zwarte doo-wop zijn onder andere Higgs & Wilson (Manny Oh, wat een pracht doo-wopper), The Jiving Juniors (Lollipop Girl, My Heart’s Desire), Keith & Enid (Worried Over You dat zelfs verbazingwekkenderwijs een sterke countryballad ondertoon heeft en erg doet denken aan man/vrouw country duo’s), The Wiggans (Rock Baby), The Folks Brothers & the Count Ossie Afro Combo (Carolina), Aubrey Adams & his Dudroppers (Du Du Wap), The Charmers (Lonely Boy, niet het nummer van Paul Anka), The Magic Notes (Rosabel), The Blues Busters (Donna, niet het nummer van Ritchie Valens), en Chuck & Dobby (Oh Fanny). Tot de categorie calypso rockers behoren Derrick Morgan (Fat Man, niet het Fats Domino nummer), The Magic Notes (Album Of My Memory), Keith & Enid with Trenton Spence & his Group (Send Me, niet het Sam Cooke nummer, waarop het duo klinkt als een pure Mickey & Sylvia kloon), Chuck & Darby (Til The End Of Time), The Mellow Larks (No More Wedding), Lascelles Perkins (Creation), Girl Satchmo (Darling) en The Mello-Cat & Count Ossie & his Warickers (Another Moses). Pumping piano rockers worden ten gehore gebracht door Owen Gray (Cutest Little Woman), Derrick Morgan & The Ebonies (Don’t Cry en Lover Boy dat klinkt als een tweelingbroer van Fats Domino), Clue J & his Blues Blasters (de toffe rocker Easy Snappin‘), The Blue Beats (Baby What You Done Me Wrong met doo-wop touch, yeehaaaawwwww, cool cool cool), Chuck & Darby (Cool School), Duke Reid (de instro Duke’s Cookies), Prince Buster & his Torch Lighters (My Sound That Goes Around waarop Buster klinkt als een jonge blanke countryzanger!), Errol Dixon with The Blue Beats (Midnight Train), Byron Lee & the Dragonaires (Mash Mr Lee, dit keer een pumpende gitaar in plaats van piano), Theophilus Beckford (Jack And Jill Shuffle, Georgie And The Old Shoe dat het ultieme kenmerk van de blue beat vertoont, de leadrol voor de piano afgewisseld met saxofoonsolo’s met deels ‘blaasorkest‘ achtergrond, net als bij de jumpblues, Little Richard en Fats Domino. Niettemin is er in de doo-wop nummers een meer prominente rol voor de piano, saxofoon en gitaar). Verder hebben we nog in de categorie pumping pianorockers Derrick Morgan (Leave Earth, Shake A Leg), The Jiving Juniors (Over The River, vroege ska met doo-wop inslag), Neville Esson (Lover’s Jive), Bobby Kingdom (Honey Please), Errol Dixon & the Back Beats (Mama Shut Your Door), Martin & Derrick (Times Are A-Going), C. Byrd (Ba Ba Black Sheep), Eric Humpty Dumpty Morris & his Drumbago Allstars (Humpty Dumpty), Rico Rodriguez (Luke Lane Shuffle), Derrick Morgan & Patsy (het Johnny Preston nummer Feel So Fine en de Shirley & Lee cover Let The Good Times Roll, beide overgoten met een blue beat saus), Roland Alphonso (Blackberry Brandy), Monty & Roy (In And Out The Window, vroege ska met doo-wop-achtige leadzang), Sir Dee’s Group (Hey Diddle Diddle), Basil Cabbidon & Buster’s Group (Warpaint Baby), Shenley & Annette (Million Dollar Baby), Eric Morris (My Forty Five) en Owen Gray with the Jets (Rockin’ In My Feet, desondanks een slowrocker). Hier zij nog vermeld dat Tonk Game Jamaica’s antwoord op Bill Doggett‘s Honky Tonk Part 2 was, uit de saxofoonkoker van Hank Marr, uiteraard vergezeld van een zwoel orgeltje, net als op het Amerikaanse origineel. Ook al zijn helaas geen jaartallen vermeld, toch zijn alle opnames overduidelijk uit de early ‘60s, al is het maar omdat de rechtenloze public domain songs volgens de Britse auteurswet allemaal vóór 1964 moeten zijn opgenomen wil je ze als (very) low budget kunnen uitbrengen! Alleen al de namen en de songtitels zijn een waar genot op zich. Rock ‘n’ roll op zijn Jamaicaans, een absolute must voor elke zichzelf respecterende liefhebber van zwarte pumping piano rock ‘n’ roll, jumpblues en zwarte doo-wop. Verruim je horizon, want er was meer dan Little Richard, Fats Domino, Huey Smith, Esquerita, The Flamingos, The Orioles, The Moonglows en The Coasters: zelfs Jamaica had zijn eigen meer dan geslaagde interpretaties van de Amerikaanse originelen. Zoals de Mexicaanse rock ‘n’ roll spetterender en frisser klinkt dan de originele Amerikaanse rock ‘n’ roll, zo is ook de Jamaicaanse vertolking beduidend frisser en opgewekter. Pure black rock ‘n’ roll! De 3 CD set is een aanrader met HOOFDLETTERS. Info: www.deltaleisuregroup.co.uk (Henri Smeets)


THE BEACH BOYS AND THE RISE OF THE SURF MOVEMENT
Xtra, 26712

Jaren geleden moest je zoeken om goedkope LP’s te vinden met originele opnames uit de ‘50s en early ‘60s. Meestal stonden op low budget albums de latere heropnames en waren de LP’s met de originele versies een stuk duurder. In het CD tijdperk ligt dat evenwel anders. In Engeland zijn de opnamerechten voor alles tot en met 1964 verlopen en dus kunnen we zelfs obscuurder materiaal nu voor een prikje op de kop tikken. Wat een weelde! De CD titel suggereert dat dit louter Beach Boys songs bevat maar had net zo goed Beach Boys And Friends kunnen heten, sinds er meerdere interessante surfacts bij elkaar gebracht zijn. De verzamelaar is ondanks de lage prijs toch opgezet met het oog juist ook de doorweekte rock ‘n’ roll fan te plezieren. Niet alleen is er een inlegvel met achtergrondinformatie, maar heeft men eens de minder bekende songs van de grote(re) acts verzameld. De debuut-LP van The Beach Boys, Surfin‘ Safari uit 1962, is volledig aanwezig, zowel bekende songs als Surfin‘ Safari, Ten Little Indians, 409 en Surfin‘ als onbekende nummers als County Fair, Chug-A-Lug, Little Girl (‘50s styled doo-wop), Heads You Win Tails I Lose, een Everly Brothers-achtig Summertime Blues, Cuckoo Clock, de instrumental Moon Dawg, The Shift en Luau, een album vol surfrock met ROCK groot geschreven, waarin men nog de ‘50s rock ‘n’ roll hoort doorschijnen en zonder de hoge falsetto stemmen. De King Of Surf, Dick Dale, hier vertegenwoordigd met Surf Beat uit 1962, mag uiteraard niet ontbreken als we het over ‘the rise of the surf movement‘ hebben: als iemand voor die populariteit van de surf heeft gezorgd dan is hij het wel, ook al was hij niet de eerste. Dat waren The Bel-Airs die hier hun wereldberoemde Mr Moto uit 1961 laten horen, in Nederland in 1962 op LP en in 1963 op single gezet door The Black Arrows. Vòòr The Bel-Airs, echter niet als surfband, waren er al Ray Vernon & the Raymen alias Link Wray en de zijnen. Ook al waren ze onder die naam reeds in 1958 begonnen, Hold It stamt uit 1962 en valt onder de noemer ‘straaljagerrock puur‘. De titel van dit cool nummer had beter Can’t Hold It geweest... Een andere band die een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de surfbeweging is ongetwijfeld The Ventures, ook al waren ze aan de kusten van Japan populairder dan aan de stranden van Californië. Hun The 2.000 Pound Bee mag als een revolutionair nummer gelden voor de tijd waarin het werd opgenomen, 1962, want de distortion (vervorming) die het zoemen van een zware bij moet imiteren zou pas gemeengoed worden vanaf eind jaren ‘60. The Ramrods laten ons verkneukelen bij Ghost Riders In The Sky uit 1960 dat in 1961 op de 30ste plaats in de Billboard Hot 100 zou blijven steken. Ook Jan & Dean waren reeds in de ‘50s actief voor ze doorbraken in de surfgolf. Stemmatig de concurrenten van The Beach Boys horen we ze hier echter met een mashed potatoe song uit 1961, Baggy Pants. Volgens de liner notes had men blijkbaar Heart And Soul gepland, maar liever deze obscuriteit dan een bekende song. Crying Guitar alias Surfer’s Lament uit 1962 wordt gepresenteerd door een minder bekende doch steengoeie surfband luisterend naar de naam The Lively Ones. De song klinkt erg opvallend Europees zoals de giga vele gitaarbands die we aan deze kant van de oceaan hebben gehad. Voor The Fireballs is niet voor niets gekozen voor één van hun grote hits, Bulldog, wellicht hun enige nummer dat je (met wat fantasie erbij) als surfrock zou kunnen classificeren. Dat geldt ook voor Johnny & the Hurricanes die evenmin een surfgroep waren, maar High Voltage uit 1961 kunnen we er nog net mee door laten gaan. Bruce Johnston, beter bekend als bassist van The Beach Boys en op To Know Him Is To Love Him van The Teddy Bears, zingt een nummer dat eerder in de twist categorie van Joey Dee & the Starliters thuishoort dan op een surfalbum, ook al luistert het cool nummer naar de titel Do The Surfer’s Stomp Part 1 & 2. Wel pure surfrock is het heel bekend in de oren klinkende Church Key uit 1960, een heerlijke supergave surf instro van The Revels met Barbara Adkins wier enige vocale bijdrage het lachen is. De CD wordt uitgeschreeuwd door Ralph Nielsen & the Chancellors met het wilde Screamin‘ dat goed zou staan bij een horror movie. Het gitaarwerk heeft wél iets surfachtigs. Conclusie: niet alleen liefhebbers van surfmuziek komen aan hun trekken met deze 25 tracks tellende compilatie, ook andere vintage rock ‘n’ roll fans zullen er dolle pret aan beleven. Info: www.deltaleisuregroup.co.uk (Henri Smeets)


ROCK ‘N’ ROLL REBELS
Performance, 38391

Andermaal een low budget dubbelalbum van Britse makelij, op het eerste gezicht een weinig verheffende compilatie want het betreft zo onderhand wel de 1000ste verzamelaar met Carl Perkins, Eddie Cochran, Gene Vincent, Jerry Lee Lewis, Elvis Presley, Buddy Holly, Chuck Berry, Little Richard, Johnny Cash, Roy Orbison (& the Teen Kings), Larry Williams… met hun geijkte hits, aangevuld met chartmatige subtoppers als Charlie Feathers, Janis Martin, Wanda Jackson, Johnny Burnette Rock ‘n‘ Roll Trio, Jo-Ann Campbell, Hayden Thompson, Eddie Bond, Billy Lee Riley, Sonny Burgess, Joe Clay, Warren Smith en Gene Summers. Toch is het een interessant album. Niet alleen is het natuurlijk voor een echte rocker cool om de goeie ouwe rockers uit de jaren 1955-1958 van voornoemde grootheden tot vervelens toe te horen, maar het watertandende zit ‘m vooral in de songs van de volgende artiesten, ook al zijn enkele inmiddels op diverse pré-Elvis rock ‘n’ roll en rootscompilaties verschenen: Rocket 88 van Jackie Brenston dat de rock ‘n’ roll wereld per se de eerste rock ‘n’ roll song wil vinden, Mystery Train van Junior Parker, That’s Alright Mama van Arthur Crudup, Feel So Bad van Junior Parker (waar heeft Chuck Berry ritmematig zijn inspiratie vandaan?) en My Baby Left Me, “zwarte rockabilly“ van Arthur Crudup. Wat te denken van Zeb Turner (Jersey Rock, lekkere jivey jumpblues), never heard before Ruckus Tyler (Rock Town Rock, de stijl die we kennen van de Britten Tony Crombie & his Rockets en de vroege Tommy Steele & the Steelmen), Bill Flagg (I’m So Lonely, countrybopper), Roy Hall (See You Later Alligator, coole rocker met country touch), Moon Mullican (Seven Nights To Rock, houserock), en Bill Mack (Fat Woman, rockabilly). Opvallend is de keus voor Gene Vincent’s interpretatie van Chuck Berry’s Maybelline boven het meer voor de hand liggende Be-Bop-A-Lula, Bill Flagg (Go Cat Go, hillbilly), Maddox Brothers And Rose (The Death Of Rock ‘n‘ Roll), Zeb Turner (Travelin‘ Boogie, boogie woogie) en Roy Hall (Three Alley Cats, rockabilly). Overbodig te vermelden dat alle songs originele ‘50s opnames zijn! Maar liefst 50 rockers liggen op je te wachten om in de ether geslingerd te worden. Voor de prijs hoef je het niet te laten: zelfs een mager speenspaarvarken is nog vet genoeg. Info: www.deltaleisuregroup.co.uk (Henri Smeets)

naar boven

4 september 2014

SOMETHIN’ ELSE/ ROBERT GORDON
Victrola, LMP-1256-02

Afdeling jeugdsentiment: een nieuwe CD van Robert Gordon, de man die in 1978 onze prille rock ‘n’ roll harten verblijdde door geflankeerd door fifties gitaarlegende Link Wray een hit te scoren met zijn cover van Red Hot, 11 weken in de Nederlandse Top 40 met nummer 7 als hoogste notering, flinke artikels met paginagrote kleurenfoto’s in alle Nederlandse muziekbladen, en Robert Gordon & Link Wray gewoon te zien in Toppop, destijds het enige popprogramma op de Nederlandse televisie, uitgezonderd Sjefke van Oekel’s Discohoek, hahahaha. Over hahaha gesproken, in 1978 lachte de toekomst Gordon tegemoet, maar hij kon zijn momentum niet behouden: opvolger Sea Cruise haalde de Top 40 al niet meer en Gordon wordt in de officiële muziekgeschiedenis dan ook beschouwd als een one hit wonder. Het door Bruce Springsteen aan Gordon cadeau gegeven Fire, waarvan de originele versie op de LP Robert Gordon With Link Wray (1978) stond, wordt een jaar later een megahit in de coverversie van The Pointer Sisters. Na twee LP’s op Private Stock tekent Gordon eind 1978 bij RCA maar de drie RCA LP’s Rock Billy Boogie (1979, met Chris Spedding op gitaar), Bad Boy (1980, met Chris Spedding) en Are You Gonna Be The One (1981, met Danny Gatton op gitaar) leveren niet het verhoopte succes. Vanaf dan wordt Gordon’s verhaal duister: de releases worden minder frequent en zijn discografie een web van obscure studio albums, live platen van dubieuze herkomst en semilegale bootlegs. Wat was zijn laatste echte studio album? De Elvis coverplaat It’s Now Or Never uit 2007? Gek genoeg verschijnen er nu twéé tegelijk, namelijk I’m Coming Home op Lanark Records (USA) en deze Somethin’ Else op Victrola, voor zover wij weten een Frans label dat al eerder een hoop Robert Gordon uit de archieven opdiepte en dus misschien aan hem gelieerd is, al lijkt deze release ons ook weer niet echt 100 % wat het moet zijn, maar daarover later meer.
Somethin’ Else is een dubbel-CD met een live registratie uit de archieven en nieuwe opnames zo’n twee jaar geleden gemaakt in Zweden met naar wij aannemen Zweedse studiomuzikanten wier naam niet vermeld staat, een – zo lezen wij – uit de hand gelopen sessie origineel bedoeld om één track op te nemen voor een compilatie. En daar wringt het schoentje: deze opnames klinken onaf. Gordon’s baritonstem varieert in kwaliteit van de ene track tegenover de andere maar lijkt minder krachtig dan in zijn gloriejaren, alsof ie wat korter van adem is, of zoals het in de hoesnota’s eufemistisch omschreven wordt: “het is duidelijk dat het geen gemakkelijke rit is geweest voor Robert Gordon. Hij klinkt ouder en soms wat wereldmoe”. Echt, zo staat het er, maar dan uiteraard in het Engels. De mix is discutabel, met soms de stem en soms de gitaar te veel in de achtergrond. Naast de 14 officiële tracks staan op CD 1 ook repetities van vijf van die nummers, wat dat gevoel van onafgewerkte opnames nog versterkt: soms zijn dat complete versies, sommige zo te horen probeersels waarbij het nummer een keertje wordt doorgenomen. Ook het bluesje I’ll Make It Right dat gewoon tussen de reguliere tracks staat wordt halfweg afgebroken omdat de muzikanten foutief naar de strofe in plaat van naar de brug gaan. Anderzijds is het best wel interessant een vlieg op de studiomuur te zijn en eens een keertje te horen hoe CD’s eigenlijk worden opgenomen en hoe niet alles van de eerste keer een meesterwerk is. Gordon is duidelijk in charge en geeft in Don’t Let Go bijvoorbeeld aan waar de overgangen en de solo’s komen, terwijl ze bij Hot Rod het begin niet goed krijgen. Het songmateriaal zelf is net als in Gordon’s gloriejaren vooral bekende covers zoals een vrij traag Lucille, en al even trage rechtdoor Be Bop A Lula, Johnny Kidd’s op het einde op gitaar flink uitfreakende Please Don’t Touch en Eddie Cochran’s Somethin’ Else, met een verrassing als Tell Him No van Travis & Bob, in Nederland bekend als Zeg Niet Nee van The Fouryo’s, al excelleert Gordon al evenzeer net als vroeger vooral in de ballads zoals Please Don’t en Ral Donner’s You Don’t Know What You’ve Got. Kortom: sterke songs (want vergis u niet: I’ve Had It van The Bell Notes uit 1959, in 1964 gecoverd door The Rivieras en door Lonnie Mack, en Ricky Nelson’s Believe What You Say zijn hele sterke songs) met mooie melodieën en minimalistische arrangementen. Ook de instrumentatie grijpt terug naar vroeger, met elektrische bas en een gitaar die meer rock dan rock ‘n’ roll klinkt, maar zo klonk Gordon nu eenmaal altijd, en de pubrock Hot Rod met slidegitaar of een prima rock-achtig nummer als Why (dat klinkt als iets Brits tussen rock ‘n’ roll en beat in, maar we kennen het niet en hier staan nergens componisten vermeld) vallen dan ook totaal niet uit de toon.
Maar u kan zelf vergelijken, want CD 2 bevat een liveconcert van Robert Gordon en gitaargod Link Wray opgenomen op 20 januari 1978 in The Exit in… Rotterdam (al stammen de live foto’s in de CD blijkbaar uit Canada) dat destijds deels zou zijn uitgezonden op de Nederlandse radio (zou, want wij vinden van dat concert geen spoor terug in onze archieven, wat niks wil zeggen aangezien die één puinhoop zijn) en sindsdien de bootleg ronde doet. Dit is de eerste officiële release van het complete concert (en van een compleet Robert Gordon & Link Wray concert tout court), inclusief vier solo tracks van de Linkster, waarvan bij ons weten het de eerste keer is dat er een live versie van Lawdy Miss Clawdy door Link Wray verschijnt. De andere drie zijn een powerversie van zijn instrumentale klassieker Rumble, een stevig Baby What You Want Me To Do (de twee nummers die hij in die dagen standaard deed met Gordon), en een stomende versie van zijn eigen dreigende instrumental Rawhide met funky bassolo’s. Gordon’s nummers zijn zowat alle uptempo songs van die eerste twee platen en vooral van die tweede LP - aan de introducties te horen vond dit concert plaats kort voor die tweede plaat in Nederland verscheen. De vier nummers die niét op die platen stonden zijn net als het merendeel van die platen en conform de tijdsgeest covers van bekende songs: Jody Reynolds’ Endless Sleep, I Got A Woman in het Elvis arrangement, en Baby Let’s Play House en Mystery Train, wellicht niet geheel toevallig, want de pas overleden Elvis was zoals bekend doch niet voor de hand liggend de favoriete artiest van Link Wray. Wat betreft die klassiekers: Eddie Cochran wordt bij de aankondiging van Summertime Blues door Wray “a real good, a really close friend of mine” genoemd. De live registratie is “freshly mixed and mastered from the original multitrack mastertapes” wat niet wegneemt dat er bij momenten flink wat feedback te horen is op Wray’s gepeperde gitaar, maar het geheel klinkt na al die jaren nog steeds geweldig met enkel rockdrums, Wray’s snijdende gitaar, een elektrische bas die bijna de speakers doet exploderen, en Robert Gordon in bloedvorm voor een enthousiast publiek. (Frantic Franky)


GAME DAY (DELUXE EDITION)/ THE BASEBALLS
Warner Brothers, 5054196-1072-2-2

In mijn jeugd begin jaren ‘80 gold voor de toenmalige ‘oudere’ rock ‘n’ roll generatie dat Stray Cats, Matchbox, Shakin‘ Stevens etc. kitsch was, en toch ben ik door die ‘plastic‘ rock ‘n’ roll helemaal in de ban geraakt van de ‘50s originelen en sindsdien de muziek trouw gebleven. The Baseballs uit Duitsland ondergaan door de ogen van de rock ‘n’ roll liefhebbers uit mijn generatie nu hetzelfde lot als de bands destijds. Natuurlijk, het is even slikken om popsongs van tegenwoordig te horen die overgoten zijn met popabilly, zoals het denigrerend aangeduid wordt door mijn leeftijdgenoten. Wat na de reeds eerder gerecenseerde albums Strike en Strings ‘n‘ Stripes in ieder geval meteen opvalt aan het derde album van The Baseballs is dat her en der de sound van Boss Hoss (D) zijn sporen heeft nagelaten: het geluid is ruwer dan bij die voorgaande albums. Met deze CD lijkt de band het watjes imago van een popabilly band voor gillende meisjes te willen afschudden, want nu lijkt het meer voor meiden en stoer(der)e kerels.
Daar waar de vorige albums nog vol stonden met verrockte popsongs heeft men nu eindelijk ingezien dat die succesformule geen lang leven beschoren is en komt er eigen werk. Let It Go is een promosong over de band zelf, een ronduit stevig rock ‘n’ roll nummer met ‘scene rockabilly‘ inslag. Mo Hotta Mo Betta heeft in de verte wat weg van de latere Elvis, het nummer is niet verkeerd maar klinkt erg overgeproduceerd. Toch heeft de band met deze song meegedaan aan de voorronden voor de Duitse afvaardiging naar het Eurovisie Songsfestival, al hebben ze dat niet gered. Goodbye Peggy Sue daarentegen is zeer behoorlijk, de hedendaagse generatie rockabilly, zeg maar, een goeie song , zeer zeker ook genietbaar voor mijn leeftijdgenoten. Dat geldt gelukkig niet alleen voor dit nummer, maar voor het merendeel van het album, een meevaller. Royals is qua stijl een duidelijke knipoog naar de eerdere albums en gewoon goed. Het early ‘60s styled My Baby Left Me For A DJ heeft een I Hate The Disco (Johnny & the Roccos) gehalte, haha, een afzetting tegen de hedendaagse platenscratchers. Retrospect met een Chuck Berry intro is andermaal een early ‘60s revival, gecombineerd met hedendaagse rockabilly. #Flashback is wederom in de Baseballs’ ‘flashback stijl‘ van voorgaande jaren, aardig. In die lijn blijven we met Bull’s Eye, één van de betere nummers van het album, vanuit de optiek van een rock ‘n’ roll liefhebber van de oude school. Wat countrypoppy-er is On My Way, een kwestie van smaak. De term oldschool zou je ook mogen gebruiken voor het ijzersterke Video Games. Lucky Guy put uit de commerciële ‘80s rockabilly en doo-wop, en wordt gevolgd door calypso rock op zijn eigentijds met What You Want dat klinkt als een boygroup voor chicks, haha.
Deze Deluxe Edition bevat vijf bonussongs en wat mij betreft hadden juist deze vijf songs als eerste ‘pick‘ mogen dienen en andere songs de bonusstatus verdiend. Waarom dit helemaal naar achter verstopt is ontgaat me, want Diamonds is coole vette rockabilly. De titel en de sound passen niet echt bij elkaar, geen romantische zever dus maar een song met pep! Je voelt je echt King Kong in de behoorlijke gelijknamige twangy song die eerder in het rijtje van surf/rockabilly cocktails thuis hoort. Sun On A Black Sky moeten we zeker interpreteren als een ode aan de ‘50s doo-wop en is andermaal een bevestiging dat de bonussongs beter zijn dan de rest van het album. Push Another Button laat weer de tijd van begin jaren ’60 herleven, vermengd met eigentijdse rockabilly, en doet denken aan het rock ‘n’ roll album Set The Clock On Rock van René Shuman. Ook afsluiter United State Of Mine heeft een duidelijke mid ‘60s touch in een eigentijds jasje.
Conclusie: een album waarmee sceptici wellicht overgehaald zouden kunnen worden om toch eens een gokje te wagen en kennis te maken met de hedendaagse commerciële vintage styled rockabilly/rock ‘n’ roll acts . Voor wie de voorgaande twee albums heeft is dit album even wennen. Ik mis op deze CD in dat opzicht dan ook sterke nummers als Bleeding Love, Angels, Chasing Cars, Poker Face, Monday Morning of hun vertolking van Umbrella of Love In This Club. Tot slot valt op dat dit album geen normaal bestelnummer maar alleen een barcode heeft. Is dit een nieuwe trend of de maatstaf voor de toekomst? Op zaterdag 27 september spelen The Baseballs in de 013 in Tilburg. Info: www.thebaseballs.com (Henri Smeets)


MORE HOUSE ROCKIN’/ THE SULTANS
Ektro Records, ektro-108

Hupakee, zomaar een CD in de bus uit het verre Finland van de ons totaal onbekende Sultans, te oordelen aan dat “more” in de titel minstens hun tweede CD, en bovendien een compilatie van materiaal dat tussen 1995 en 2009 verscheen op vinyl singles, single sided vinyl singles, een LP en een split live-CD (wat niet veel verschil uitmaakt aangezien ze live krek hetzelfde klinken als in de studio), voor de goede orde aangevuld met onuitgegeven tracks. Ideaal om een band te leren kennen, zeker omdat de term houserock vele ladingen kan dekken. The Sultans blijken een bluesduo bestaande uit twee broers met enkel gitaar en drums (op slechts vier nummers doet ook een basgitaar mee) en daarenboven nog eens een instrumentààl bluesduo. Bovendien is dit geeneens bluesbop: alle nummers zijn eigenlijk beperkt tot één enkel akkoord met slechts minimale veranderingen waarin ze gewoon een heel nummer lang blijven hangen. Het enige verschil is het tempo dat varieert tussen traag en medium, en de helft van de nummers draagt dan ook het woordje “blues” dan wel “boogie” in de titel. Pas vanaf de tiende track, het toepasselijk getitelde Rock On, komt er een beetje schot in de zaak en wordt het tempo links en rechts wat opgetrokken, zij het dat het stramien steevast hetzelfde blijft. De geluidskwaliteit is primitief alsof dit gewoon in het repetitiehonk werd opgenomen. Deze CD doet dan ook nog het meest denken aan jamsessies van oude bluesknakkers uit de jaren ’60. Het rock ‘n’ roll gehalte is nihil, en met 23 tracks en een speelduur van 80 minuten wordt dit een lange rit waarbij menigeen zal afhaken. Zoals ik in een andere recensie las: deze CD is nog het leukst als je zelf je eigen teksten begint te verzinnen en meezingt. Liefhebbers van rauwe blues, begeve u naar www.ektrorecords.com (Frantic Franky)


GET RHYTHM: THE BEST OF/ DR. FEELGOOD
Salvo/Stiff, MDCD38

Na 30 jaar verschijnt een jubileumcompilatie van de Britse band Dr. Feelgood met opnames uit de periode 1984-1987. Ik ken de band alleen van een optreden op de Duitse TV ergens in de jaren ‘90. Toen vond ik enkele nummers wel aardig, kan ik me vaag herinneren, maar over het geheel gezien verder niet de moeite waard. Wat ik nu pas besef na het beluisteren van dit album met opnames uit de jaren ’80 is dat ze anno jaren ’90 al behoorlijk commercieel waren en niet meer die goeie ouwe rock ‘n’ roll en rhythm & blues uit de jaren ’80 speelden. Het rock ‘n’ roll spectrum was breed in die jaren, van poppy rockbands als Rockpile en Racey die al lang en breed op TV te zien waren tot en met bands die het clubcircuit verruilden voor het grote geld zoals Matchbox en The Stray Cats. Zelfs de steengoeie Blue Cats werden commercieel, aaargh. Die tijd leverde ook een nieuwe generatie revival rockers op die mij en met mij heel wat andere leeftijdsgenoten de disco links heeft laten liggen en ons via “de nieuwe Elvis“ Shakin’ Stevens, Rocky Sharpe & the Replays and the likes kennis liet maken met de originelen uit de ‘50s. Langzaam maar zeker leerde ik ook eigentijdse bands uit de Britse rockabilly scene kennen zoals The Deltas, The Jets, Restless, The Polecats en The Shakin‘ Pyramids, uiteraard ook The Stargazers, Darts of teddyboy bands als Crazy Cavan & the Rhythm Rockers, The Flying Saucers, Rock Island Line etc. We hadden op dat moment ook al van die merkwaardige bands als Normaal (in navolging van Long Tall Ernie & the Shakers in de ‘70s) en The Spider Murphy Gang die de onhebbelijkheid hadden true ‘50s styled nummers of songs waarin de ‘50s doorschenen te combineren met ‘hedendaagse‘ rock uit die tijd. Tot die laatste categorie behoort helaas ook Dr. Feelgood, een band die via Stiff Records het grote publiek in Europa en Down Under wist te bereiken en te boeien. In 1984 waren ze al tien jaar actief, weliswaar met slechts één lid van de originele bezetting, en bestaande uit oprichter Lee Brilleaux (vocals, slide gitaar en mondharp), Gordon Russell (gitaar), Phil Mitchell (basgitaar) en Kevin Morris (drums). Met die nieuwe bezetting namen ze in amper drie jaar songs op die het spectrum bestreken van rockabilly met Status Quo-achtige rocktouch, mainstream ‘80s revival rock ‘n’ roll à la Shakin’ Stevens, teddyboy rock ‘n’ roll, blues en stevige rhythm ‘n’ blues tot en met popmuziek en disco (de laatste twaalf songs van de ze dubbel-CD met 44 opnames). De band was dus eigenlijk een crossover van de Britse rockabilly- en teddyboy bands naar de commerciële 80s mainstream rock ’n’ roll. Ze staan echter maar op één album met kuiven afgebeeld, namelijk op het album Classic, waarop helaas juist ook popmuziek en disco stond om hits te kunnen scoren. De opnames zijn deels covers (merendeels uit de jumpblues periode) en deels eigen compos. Ik beperk me uitsluitend tot de rock ‘n’ roll songs die in het beeld van Boppin‘ Around passen.
Close But No Cigar doet sterk denken aan Matchbox toen ze commerciëlere rockabilly gingen opnemen, een prima rock ‘n’ roll nummer met duidelijke neo-rockabilly en teddyboy elementen en zelfs een beetje rhythm ‘n’ blues, een unieke combinatie. So Long is stevige rock ‘n’ roll die al meer de strakheid heeft zoals we die uit de zeventiger jaren rock kennen, typisch de rock ‘n’ roll van chartsbands uit die tijd. You Don’t Love Me is heerlijke bluesrock met hoog revival jumpblues gehalte. Neighbour Neighbour is een bluesy rocker en niet verkeerd. Liefhebbers van slide gitaar (we hebben ze ooit ook in de rockabilly en met name bij The Bellhops gehoord) komen aan hun trekken in Hit Git And Split, typische mainstream rock ‘n’ roll uit die tijd met cool slidewerk. Nog meer slide horen we in I Can’t Be Satisfied met een uptempo High Heel Sneakers gehalte dat teddyboy-achtig aandoet : het is te horen dat de band uit dezelfde contreien kwam als de Britse rockabilly- en teddyboy bands. Saturday Night Fish Fry is gewoon goeie rock ‘n’ roll van het jumpblues origineel van Louis Jordan, en It Ain’t Right heeft het typische Chuck Berry Maybelline ritme. In de achtergrondzang horen we onder meer Rocky Sharpe! She’s In The Middle valt weer in de categorie ‘80s mainstream rock ‘n’ roll en is best aardig, terwijl Dangerous gewoon bikerrock is. I Love You So You’re Mine daarentegen is strakke ‘80s mainstream rock ‘n’ roll. In diezelfde lijn ligt ook weer Big Enough, gevold door een ongelofelijke top rock ‘n’ roll versie van Johnny Cash’s Get Rhythm! Zou niet misstaan op een teddyboy festival! Come Over Here is gewoon goeie scenerock ‘n’ roll. Op CD 1 staan helaas acht nummers die niks met rock ‘n’ roll van doen hebben. Ook See You later Alligator is meer voor ruimhartige rockers: het is rock ‘n’ roll maar nou eenmaal met ‘80s touch.
CD 2 begint met de bluesrock Dust My Broom met de nodige slide erin, een cool nummer. Dimples van John Lee Hooker dat model heeft gestaan voor Dale Hawkins‘ Susie Q is een gave bluesrock. Weer zo’n klassieker, de jumpblues Tore Down, is gewoon ‘vet‘, om maar hedendaags jeugdjargon te gebruiken. Mad Man Blues (vocals via gitaarversterker en daardoor ‘40s sounding) is echt iets voor hepcats. Top, en een totaal ander nummer dan de rest, echt roots. Als je niet beter wist dan zou je na het horen van My Babe (precies, het bekende nummer dat tig maal gecoverd is door jan en alleman) denken dat Dr. Feelgood een teddyboy band is. Ongelofelijk gaaf nummer! Can’t Find The Lady is overduidelijk beïnvloed door Chuck Berry maar toch gewoon ‘80s mainstream rock ‘n’ roll. Don’t Start Me Talking tenslotte is vette bluesy rock ‘n’ roll.
Conclusie: van de 44 songs vallen er helaas 20 af. De resterende 24 zullen zeker de (ruimhartige) rock ‘n’ roll liefhebbers uit mijn generatie terugbrengen naar hun jeugd in de jaren ‘80, zeker als je Spider Murphy Gang (het rock ‘n’ roll gedeelte, niet de neue deutsche welle, zeg popmuziek) goed vond. Info: www.unionsquaremusic.co.uk (Henri Smeets)

naar boven

Boek Recensie

31 juli 2014

WIJ PRESENTEREN U:
DE ROK EN ROL, 1960-1965/ HENRI SMEETS
Uitgeverij Mijnbestseller.nl, 656 pagina’s
Nederlandstalig
ISBN 9789462546233

Onze hoogsteigen redacteur Henri Smeets slaat weer toe: na de boeken Rock ‘n’ Roll Rond De Wereld (2001), Van Koempelrock Tot Klompenrock (2011) en Film, Popcorn En Rock ‘n’ Roll (2013) laat hij zijn nieuwste project op de nietsvermoedende verzamelaar annex fanaticus los, en da’s bepaald pionierswerk geworden. Het onderwerp is namelijk zo voor de hand liggend dat nog niemand erop kwam: een boek over de geschiedenis van de Nederlandse rock ‘n’ roll artiesten op de Nederlandse televisie. Of juist niét voor de hand liggend, want wat is Nederlandse rock ‘n’ roll op de Nederlandse televisie? The Tielman Brothers die live de definitieve rock ‘n’ roll show neerzetten, André van Duin die bekkentrekkend als een gek rondhuppelt op Surfin’ Bird van The Trashmen, en dat is het zowat, toch? Nee dus, er was in de pionierstijd van de vaderlandse televisie in tienerprogramma’s als Nieuwe Oogst, Rooster, Cabaret Der Onbekenden, Tiener Magazine en Top Of Flop en in TV-magneten als de Rudi Carrell Show, Avro's Weekendshow en Pas Geperst heel wat meer te zien, en het rock ‘n’ roll talent van eigen bodem, hoe verguisd die nieuwe muziek in den beginne ook was (“Is rock ‘n’ roll zo schokkend nieuw? Is het niet gewoon een vlugge blues met een stotter in de stem? Een boogie woogie met vetpuistjes? Een kruising tussen de schichtige merrie Volkslied (ook vol herhalingen) en de stampende ezel Fabriekslawaai?”), kreeg de kans zich in de kijker te spelen. Ik zou dan denken dat de archieven van de omroepen uitpuilende schatkamers zijn en het volstaat even de omroepen aan te schrijven, maar zo makkelijk is dat helaas niet: je moet passeren via het Nederlands Instituut Voor Beeld En Geluid die op hun beurt toestemming vragen bij de omroepen om die oude programma’s te mogen bekijken (tegen betaling van best pittige auteursrechten nota bene, en soms krijg je zonder opgave van reden géén toestemming), waarbij zich het probleem stelt dat je niet even bibliotheekgewijs in de catalogus kan kijken en kiezen. Zo’n lijst bestònd gewoon niet, tot Smeets ‘em nu met dit boek heeft gemaakt. Smeets is een gedreven speurneus, dat weten we uit zijn vorige boeken, en als een ware rock ‘n’ roll Sherlock Holmes heeft hij zich op De Zaak Van De Verloren TV Programma’s gestort, een tijdrovende research op basis van oude krantenknipsels en tienerbladen, bandbiografieën en interviews met de muzikanten zelf. Extra moeilijkheid: veel oude programma’s zijn allang vergeten of bestaan eenvoudigweg niet meer. Het resultaat van Smeets’ speurtocht vind je terug op de 656 pagina’s van Wij Presenteren U: De Rok En Rol. Na inleidende hoofdstukken over de opkomst van de televisie in Nederland en de bloei van de rock ‘n’ roll in Nederland volgt een gedetailleerde studie van maar liefst een kleine 50 bewaard gebleven programma’s met Nederlandse rock ‘n’ roll waarvan de auteur er 44 met toestemming heeft kunnen bemachtigen. Die gedetailleerde beschrijving is trouwens best wel nodig, want er steekt helaas gèèn DVD bij het boek, dus moet Smeets de bewegende TV beelden in tekst bevatten, maar om die taak te vergemakkelijk is het doek verlucht met zo maar eventjes 1385 snapshots rechtstreeks genomen van de kleine kijkbuis, uiteraard allemaal in zwart/wit, aangevuld met 40 afbeeldingen uit kranten en dergelijke. Voor het criterium rock ‘n’ roll is de auteur uitgegaan van uptempo rock ‘n’ roll, twist en ballads, maar geen tienermuziek, dixieland, beat, folk, country, blues, jazz of swing, voor de puristen voor wie de rock ‘n’ roll na 1959 eindigt wellicht te uitgebreid, voor zij die Beatles, Rolling Stones en wat erna nog allemaal is bijgekomen ook tot de rock ‘n’ roll rekenen wellicht te beperkt. De artiesten gaan via bekende “sterren van de grammofoonplaat” als Peter & zijn Rockets, The Blue Diamonds (enkel hun rock ‘n’ roll, met name hun eerste TV-optreden uit 1960), het Rob Hoeke (nog zonder baard!) Quartet, Ria Valk (de Jodel Twist!), ZZ & de Maskers (met Chubby Checker!), Johnny Lion & the Jumping Jewels (in Circus Boltini!) en Rob de Nijs & the Lords over subtoppers als The Crazy Rockers, The Fouryo’s, The Hurricane Strings, Johnny & his Cellar Rockers en John Lamers & Cees & the Skyliners tot en met compleet vergeten acts als The Hartung Sounds, De Rosalientjes (een Nederlandstalige Da Doo Ron Ron), The White Comets, Ray Aldo & the Hot Fighters, Brigitte & the Firestrings, Anthony & the Skylarks, Wanda Aubrey, Joyce & Bert & the Flintstones en De Bibits, en misschien nóg interessanter zijn de rariteiten als de in zwart leder gestoken Johnny Kraaijkamp Sr. met een parodie op Vince Taylor, ex-tafeltenniskampioen Paul Gimbel, accordeonist Mat Mathews (die nog op True Love van Bing Crosby & Grace Kelly speelde) met een twistversie van het kinderliedje Kaatje Ben Je Boven, en rock ‘n’ roll nummers door Willeke Alberti (een Nederlandstalige versie van Let It Be Me van The Everly Brothers), Eddie Christiani, het Cocktail Trio (met Grote Beer, een Nederlandstalige versie van Running Bear van Johnny Preston) en het vooral wegens hun tango’s bekende Malando Orkest, dat alles aangekleed met primitieve decors, een gedateerd publiek en bekakte juryleden, en vergezeld van uitzenddatum, omroep, tijdsduur, uitzendfrequentie, uitzendlocatie, presentator, regisseur, decorontwerper, meewerkenden, welke acts met welke songs meededen en achtergrondinformatie over de artiesten en uitzendingen zelf. Alles kortom, behalve de optredens zelf, want zoals reeds aangehaald zit hier geen DVD bij, en die zal er ook niet snel komen: waar Amerikaanse oldies clips hier voor weggeefprijzen in de DVD bakken liggen of bijvoorbeeld Duitsland massa’s TV-materiaal van eigen makelij uit de jaren ’50 en ’60 op DVD uitbrengt, gebeurt dat in Nederland mondjesmaat. Je hebt bijna letterlijk aan twee handen genoeg om het aantal DVD’s te tellen met oud Nederlands TV-materiaal uit die tijd. En voor u denkt even snel naar Smeets zelf te schrijven: hij stelt klaar en duidelijk dat hij de opnames niet vertoont, ruilt, uitleent, verkoopt of anderszins ter beschikking stelt. Titanenwerk is dit. Moesten wij een hoed dragen, we zouden hem afzetten om Smeets eer te betuigen. Info: www.mijnbestseller.nl, http://film.rockinhenri.com en http://members.home.nl/hjr.smeets (Frantic Franky)

CD Recensies

I ITCH/ JOHNNY LEGEND
Bluelight Records, BLR 33173 2

Vandaag in de afdeling rock ‘n’ roll legendes: Johnny Legend, de met zijn langer dan ZZ Top baard zelfverklaarde Rockabilly Rasputin en op zijn zachtst gezegd een cultfiguur binnen de rock ‘n’ roll. Legend (echte naam: Martin Margulies) vormde zijn eerste band The Seeds Of Time in 1966 maar gezien het tijdsgewricht mag die groep binnen de psychedelica worden gesitueerd, en in de jaren ’70 was hij actief in het porno wereldje, als componist en manusje van alles, niet als acteur, laat dat vooral duidelijk zijn. Eind jaren’ 70 verschijnt hij ten tonele in de Rollin’ Rock scene, en zelfs in die bonte bende was hij een kleurrijk personage, niet alleen door die vader grijzenbaard maar ook door het kostuum van generaal van de geconfedereerde staten dat hij graag aantrok op het podium – The South Will Rise Again was dan ook een van zijn opnames uit die periode, niet het Jesse James nummer uit de jaren ’50, wel een cover van een obscuur liedje uit de obscure horrorfilm 2000 Maniacs (1964), geschreven en in die film gezongen door de regisseur zelf, Herschell Gordon Lewis, wat ons meteen bij Legend’s tweede claim to fame brengt: hij is naast wrestling promotor en filmfigurant (Bride Of Re-Animator, Children Of The Corn III, om de, euh, bekendste te noemen) vooral bekend als filmarchivaris van opnieuw obscure horror, rock ‘n’ roll en andere exploitatie films die hij vroeger op video en tegenwoordig op DVD stanst. Maar de muziek, dat is wat ons hier interesseert, en het feit dat Legend amper kan zingen heeft hem er niet van weerhouden een bescheiden doch gefragmenteerde discografie bij elkaar te krijgen. Songtitels als Soakin’ The Bone, Teenage Caveman, Man Walks Among Us, The Naked Die Young, Take Some Ludes And Get Funky, Rockabilly Bastard, Psycho Rock en Guess Who Ain’t Gettin’ Laid Tonight wijzen er al op: sleaze en schlock, trash en exploitatie zijn de weerkerende thema’s in Legend’s muzikale vat vol dubbelzinnigheden, maar steevast overgoten met een overdosis zwarte humor, alsof de man die er prat op gaat zich voort te bewegen door de goten van de grootstad (Fifth And Main) het laatst lacht. Een nieuw Johnny Legend album is al zo lang geleden dat wij ons geeneens kunnen herinneren wanneer er nog eens iets van hem verscheen (heeft ie echt niks nieuws meer gedaan sinds Bitchin' uit 1998???), maar plots staat hij er weer met deze I Itch (met minstens twee heropnames van eigen songs, Mexican Love en 3-D Daddy), opgenomen in Finland met Finse muzikanten, gitarist Sami Roine (Stringbeans), contrabassist Mila Railo (Phantom 409, Boppin’ Pete) en drummer Jarmo “Jami” Haapanen (Slippers). Het resultaat klinkt harder dan we van Legend gewend zijn, maar die Rollin’ Rock sound was nu eenmaal krakkemikkig en niemand zal ontkennen dat de tijden intussen verhard zijn. De muziek omvat zowel rock ‘n’ roll (I’m Loaded + de allersnelste Witch Doctor ooit waarbij Legend zelf met zijn gewone stem alle smurfenstemmetjes van het origineel doet) als rockabilly maar evengoed een trashy bluesje zoals The Cramps die pleegden (My Baby Ditched Me), een western song (Scarecrow, afkomstig uit een Disney TV film uit 1963 en gecomponeerd door Terry Gilkyson die ook The Bare Necessities oftewel ik Ben Baloe De Bruine Beer schreef voor Jungle Book) en dramatische over the top ballades als Wild Love van Joey Castle. Hey, alles wat Legend aanraakt begint een beetje vreemd te klinken, inclusief Sad Story van Jack Scott. Zelfs een rocknummer als One Way Or Another van Blondie uit 1978 laat hij, euh, goed klinken. Hoogtepunten genoeg, bijvoorbeeld het opgewekte levensmotto I’d Rather Be A Bum (net als een aantal andere songs van de hand van ene Pete Cicero, in de jaren ’70 Legend’s gitarist en voor de rest geen flauw idee wie die Cicero is of wat hij doet) of titelnummer I Itch, een instant Johnny Legend klassieker. Down these mean streets a man must go, en ’t is een goeie zaak dat daar af en toe een malloot als Johnny Legend tussen zit die in feite verdomd goed weet waar hij mee bezig is. 66 jaar is hij ondertussen, maar nog steeds zijn eigen vrolijke ongegeneerde zelf. Moge hij eeuwig zijn ding blijven doen! Ook uit als LP BLR 33173 1. (Frantic Franky)


WAIT A MINUTE BABY/ FOUR STAR COMBO
Man-O-Man Records, Man-O-Man 1001

Nadat de revival rockabilly in de jaren ‘70 hoogtij vierde bij ons hier in Europa en vooral Finland het epicentrum van een ware muzikale aardbeving werd, leerden we begin jaren ‘80 Amerikaanse bands kennen zoals Levi & the Rockats, Buzz & the Flyers, Ray Campi & his Rockabilly Rebels, Johnny Legend & the Skullcaps, Jimmy Lee Maslon & the Wildcats, Ravenna & the Magnetics, The Whyos, The Wanktones en de iconen bij uitstek The Blasters. Onder aanvoering van label eigenaar Ronny Weiser die tot dat moment naar eigen zeggen geen plaat kon slijten in de USA en in Europa daarentegen de platen niet kon aanslepen, zoveel vraag was ernaar, overspoelde de Amerikaanse scene het oude continent na de jaren ‘50 voor een tweede maal. In het kielzog hiervan waren het eind jaren ‘80 begin jaren ‘90 met name The Paladins (de Amerikaanse, niet de Canadese, die eveneens het management in Californië hadden zitten!), Big Sandy & his Fly-Rite Boys, Billy Bacon & the Forbidden Pigs, Kim Lenz & the Jaguars, Reverend Horton Heat, Rosie Flores, High Noon en lotsa more die lieten horen waar de originele rockabilly werkelijk vandaan komt: de U-S-A, meer specifiek The South! Sindsdien is het geen vette kers op de rockabillytaart meer om Amerikaanse bands op de flyers te hebben staan. De normaalste zaak van de wereld tegenwoordig, de USA ligt immers slechts binnen enkele luttele uurtjes van Europa. Vandaar komen nu overgevlogen The Four Star Combo, en de sterren uit de omgeving van Washington DC schitteren bij de glans van hun namen als Ron Scott (zang, gitaar, harmonica), Eric Hurtt (sologitaar), Donovan Stokes (contrabas, zang) en Drake Sorey (drums). Met achtergronden in verschillende uithoeken van het muzikale spectrum als blues, jazz, punk, psychobilly, trash en wat het oor nog meer niet verdragen kan gooien ze het met dit album en in deze samenstelling over een pure rockabillyboeg. Standaards en eigen creatieve inbreng wisselen elkaar af op dit 12 nummers tellende album met songs die variëren van amper twee minuten tot kleine levenswerkjes van bijna vier minuten. Titelsong en ‘s bands eigen song Wait A Minute Baby is pure fifties styled rockabilly en ademt precies die begin jaren ‘80 neo-rockabilly sfeer uit. Dat het viertal al enkele decennia lang de podia ritmisch laat schudden is goed te horen: de sound is behoorlijk, alleen de zang vind ik te vlak. Klassieker A Hole In My Pocket is een erg tamme versie, een rockabilly cat zonder snijtanden, met de zang monotoon en aan de limiet van zijn kunnen. Conscience To The Wind is de buurman van Guy Mitchell’s Hearteaches By The Number, een lekker countryrock nummer met ook een wat aangenamere zang. Dat de grijze cellen van Ron Scott en mister mystery man Spencer ook uptempo gedachtensprongetjes hebben bewijst Beehive Baby, een behoorlijke rocker met jumpblues touch, hot aangekleed met een rockabilly jack. Wat je toch allemaal tegenkomt Down In The Alley, zeg! Horen we daar niet vanuit een bar on saturday night een midtempo bluesy billy met catchy refrein schallen …down in the alley, down in the alley… doet me denken aan een Johnny Legend & the Skullcaps song… welke? Are You Hep To It soms? Down in the alley is na het horen van deze song the place to be! Voor cats die niet van lyrics houden maar hun oren verkneuteren aan alles wat tokkelt, vervormt en twangt hebben de heren Buzzsaw in petto, een steengoede instro die zo van The Ventures of The Challengers had kunnen zijn geweest, een keertje geen billy maar een snufje surf. Snuiftabak aan de kant, want hier komt echte zware shag: Croc-O-Doll, niks voor filtersigarettenfreaks want hier proef je de nicotine tot in de achterste gewelven van de mondholte, die aldaar wordt getransformeerd tot bedwelmende muziek die in de laatste uithoeken van de gehoorgangen zijn weerklank vindt. Je wordt er helemaal poëtisch van, zelfs een rookloze rocker als de schrijver van deze opeengehoopte verzameling letters. Blade in je kontzak en allemaal terugtrekken, want de gang The Lovers is in aantocht met hun anthem Lover Not A Fighter, coole rockabilly met bluesharp. High Heel Sneakers was vast en zeker de leermeester van Lover Not A Fighter. Eric Hurrt mag het als zanger proberen op Slipping Out And Slipping In (tikfout op album?) dat bekend in de oren klinkt als Slipping Out And Sneaking In van Joey Clay met exact dezelfde lyrics, maar de song is nog softer dan de watten in de oren van Joey Clay, jammer. Of rockabilly cats ook rhythm ‘n’ blues freaks zijn is een Freudiaans gevecht tussen het Ich en Überich van iedere cat. Ja, Boppin‘ Around gaat academisch! Ik ben bang dat het Ich gaat winnen en ondanks de voortreffelijke kwaliteit van It‘s Love Baby (24 Hours A Day) de titel liever in de praktijk brengt dan zich ermee te laten bedwelmen. Een cat is nu eenmaal een cat, basta! Jeepster is wat eigentijdser, een mix van vintage en neo. Of het geslaagd is laat ik ter beoordeling aan de koper van het goedje. Aangezien op hun site een Zweed ruimschoots bedankt wordt voor het bestellen van twéé exemplaren loop je een redelijk risico ook wereldfaam te behalen met het aanschaffen van dit album. Voor rockabilly exhibitionisten een hebbedingetje dus! Het beste nummer van het album, het swingende Blue Tricks, is een song waar we elf nummers lang op hebben moeten wachten, maar het beste laat je nu eenmaal tot het laatste. Het lijkt iets op het achterneefje van Joe Bennett & the Sparkletones‘ Black Slacks maar dan met slabbertje om. Of de band ons doorgewinterde rockers kan trucen/ tricken met dit dozijn goed opgenomen, behoorlijk geproduceerde en vakkundig gespeelde songs is desondanks de vraag, het lijkt me eerder een aardigheid voor liefhebbers van geijkte rockabilly en nieuwelingen in de scene die er zeker hun dolle pret aan zullen beleven. Info: www.fourstarcombo.com (Henri Smeets).


THAT’S LOVE/ JOHNNY TROUBLE
Bonneville Records, BR003

Toen wij Johnny Trouble (D) live zagen speelde hij volop de Johnny Cash troefkaart, wat niet mag verwonderen aangezien zijn stem een gelijkaardig timbre heeft. Op dit vierde album sinds 2008 wijkt hij van die live koers af: minder Cash, meer eind ’50 begin ’60 countrybilly met mooie melodieën en beheerste instrumentatie (enkel gitaar, akoestische gitaar, contrabas en minimalistische drums, heel af en toe aangevuld met piano, mandoline en mondharmonica), waarbij nummers als Blue Guitar of House Rent Blues met uitgesprokener contrabas en twangy gitaar meer richting rockabilly gaan, en uiteraard worden die twee ook gecombineerd zoals in Days Like This. Een uitschieter als Big Black Train met zijn relaxte melodie, mandoline en pianoriedel die door je hoofd blijft spoken is dan weer thematisch en tekstueel pure Smokestack Lightnin’. Zo staat hier nog meer schitterends op, zoals Long Distance Romance: prachtsong, toch? Het geheel wordt aangevuld met vier covers in opnieuw opvallend mooie arrangementen: Me And My New Baby (Eddie Noack), Don’t Tell Me Your Troubles (Don Gibson), It’s Gotta Be That Way (Dave Dudley) en Miller’s Cave (iedereen van Hank Snow tot Louis Armstrong, Johnny Cash incluis). Trouble heeft een mooie stem met een zweem van accent die in al haar lijzigheid niettemin uitstekend geschikt is voor dit soort materiaal. Extra bonus: de mannelijke en vrouwelijke achtergrondkoortjes op Miller’s Cave klinken periodeperfect zoals de begin ’60 Columbia opnames van Johnny Cash vlak nadat hij bij Sun was weggegaan: onwaarschijnlijk hoe sfeervol Trouble en co hier The Anita Kerr Singers gechanneld hebben. De poëtische teksten behandelen het universele thema van de liefde en haar inherente dualistische rol als bron van pijn en verdriet maar ook van levenskracht. Singer-songwriter rockabilly voor de liefhebber van early sixties country, met als resultaat een CD voor wie het eens gewoon – het adjectief viel hier al vaak – mooi mag zijn! Bonneville is het label van Johnny Trouble drummer en Hangar Rockin’ (CH) organisator Paul Burkhalter. Info: www.johnnytrouble.de (Frantic Franky)


FULL CUSTOM BOOGIE/ SHORTY K
Electric Lotus Label, ELL-CD-014SK1L

Shorty Kreutz is de zanger-gitarist van Voodoo Swing, het Amerikaanse powerbilly trio dat er dit jaar mee stopt wegens (voorlopig?) genoeg geweest na 20 jaar en 7 albums en dat afscheid vierde met hun negende Europese tour. Maar dat betekent niet dat Kreutz er mee stopt, nee hoor, hij besloot vanaf nu blues in plaats van rockabilly te gaan spelen, en de koe bij de horens vattend bracht hij nog vòòr de laatste passage van Voodoo Swing dit debuut onder eigen naam uit, opgenomen met een aantal bevriende bluesmuzikanten waarvan de bekendste naam voor ons Brian Fahey van The Paladins op drums is. Westcoast blues noemde hij het geloof ik, maar ik ben niet zo thuis in de onderverdeling van de blues dus kan ik niet instaan voor de correctheid van die omschrijving. Feit is dat de helft van de 10 songs op deze Full Custom Boogie inderdaad uptempo blues is gekenmerkt door uitfreakende bluesgitaar, funky bass en godbetert zelfs B3 Hammond orgel. Sinner Hopin’ To Be Saved is akoestische slideblues, en slechts vier nummers passen enigszins in het Voodoo Swing straatje: It’s Alright With Me is uptempo bluesabilly zijnde rockabilly met mondharmonica en een muzikale knipoog naar That’s Alright Mama, de lang aangehouden groove van Rich Man’s Blues gaat richting Paladins, Up To The Skies is voortkabbelende rockabilly met bluesy inslag, en Nursery Rhyme Boogie is een met swingende trompet opgevrolijkte retrobilly bopper waarop het goed jiven is. Op die twee laatste nummers speelt Tommy Collins van Voodoo Swing trouwens contrabas. ’t Is maar dat u Voodoo Swing fan zijnde geen kat in een zak koopt! Info: www.electriclotuslabel.com (Frantic Franky)


naar boven

17 juli 2014

SODA POP BABIES Vol. 4
Classic Records, Classics 753

Wie het aangename met het noodzakelijke (wat rock ‘n’ roll immers is voor onze soul) wil combineren komt volledig aan zijn trekken bij een album vol smaakmakende aantrekkelijke jongedames in de gloriejaren van hun schoonheid. Niet alleen hielden de gezichtspieren de plooien nog mooi gestrekt en kregen rimpels daardoor geen kans om te ontplooien, ook de stembanden (eigenlijk heet het correct stemlippen) vertoonden een uitzonderlijke schoonheid, audiomatig dan, want via een endoscoop zien die dingen er minder fraai uit. Daar waar zangeressen als Wanda Jackson, Janis Martin, Laura Lee Perkins, Barbara Pittman en Brenda Lee de vrouw met testosteron in de stem uithingen, waren er ook een hele schare schonen die de hormoontjes met vrouwelijke charme lieten trillen en daarbij verrukkelijke luchttrillingen in de mondholte voortbrachten. Connie Francis, wellicht de allerbeste vertegenwoordigster uit ‘dat muzikale kippenhok‘, kreeg uiterlijk eind jaren ‚50 begin jaren ‚60 veel gezelschap. Gale Storm, Laverne Baker en Georgia Gibbs behoorden nog tot de dames van middelbare leeftijd, maar Linda Scott, Lesley Gore, Connie Stevens, Jo-Ann Campbell, Lucille Starr (als wederhelft van Bob), Helen Shapiro (GB) en Valerie Mountain (GB) waren vocale en visuele hartensmelters voor de jongens. Parallel daaraan waren ook de meidentrios in ontwikkeling, van rockige DeCastro Sisters en McGuire Sisters als oudere jongedames via The Bobbettes, The Ponytails of The Paris Sisters en meer tot en met de echte girl group sound, meidengroepen als The Chantels, The Ronettes, The Crystals en nog een hele schare vrouwelijke Phil Spector Wall Of Sound vertegenwoordigsters. Dit album is een ode aan de rock ’n‘ roll chicks uit de periode 1959-1962. Margie Hobbie bijt de spits af met haar stralend witte tanden en zachte lippen en haar Choo Choo Safari. Al is het jaartal niet vermeld, de sound doet vermoeden dat het begin jaren ‚60 moet zijn geweest als voorloper op de wall of sound midden jaren ‚60, vanaf 1963 zowat. Veronica Bennett, zusje Estelle Bennett en nichtje Nedra Talley laten wellicht geen lampje branden om je geheugen te verlichten, maar het trio dat via een omweg als The Darling Sisters (1957), tijdelijk aangevuld met nog een meiske en een jongen, uiteindelijk de wereld zou veroveren als The Ronettes, laat eerder bellen rinkelen. Veronica zou mevrouw Spector worden en pas in 1963 zou de groep haar eerste millionseller hebben met Be My Baby. Het mooie van Classics is dat ze zich juist richten op die obscure opnames zoals I’m Gonna Quit While I’m Ahead uit 1962, een lekker twistnummer dat The Ronettes laat horen voor ze het grote geld gingen verdienen: jong, onstuimig en fris. That’s rock ‘n’ roll, geen gelikt gedoe, wel een vingeraflikker. De weinig sprankelende afgezaagde titel So In Love (With You) uit 1961 komt uit de keel van Kathy Linden en doet sterk doet denken aan de verrockte versie van een Amerikaans volksliedje, met enkele bijzondere humane ingrediënten luisterend naar de namen Bob Moore en Boots Randolph. Ook het duo The Kittens mocht rekenen op mensen van naam en faam tijdens hun sessies. Ze waren de background singers op Neil Sedaka’s Oh Carol en op Carole King’s Oh Neil, en in 1959 waren ze begonnen als het trio Angel LaPrete, Vickie Cevetello en Virginia Verga onder de naam The Carmelettes. Zonder Virginia nam het overgebleven duo in 1960 Dark Dark Sunglasses op, een sterke song met een pakkend ritme. Beiden verlieten op 18-jarige leeftijd weer de showbizz. Jammer, want de vocale kwaliteiten waren steengoed. Summertime Love van Kay Robinson begeleid door The Rick-O-Shays is een echte uitgeklede teenybopper, geen opgepepte franjes maar gewoon lekker stripped back to the bone. Van een andere planeet is Signals From Saturn van Rose DuBats, mee vereeuwigd in het rijtje artiesten die ooit de studio deelden met Grady Martin, Floyd Cramer en leden van The Jordanaires en Anita Kerr Singers. Een fenomenaal nummer! Antwoordsongs zijn van alle tijden: als Elvis in 1962 Return To Sender zingt kan het niet uitblijven dat er tegendraadse chicks zijn die dan Don’t Want Your Letters zingen. In dit geval was er slechts eentje, luisterend naar de naam Gerri Granger, begeleid door een stel zeer muzikale jonge geiten. Uiteraard volgt de melodielijn Elvis‘ hit, een geslaagd nummer. Good looking Patsy Ann Noble droomde van een Good Looking Boy, en de Australische scoorde diverse kleine hits in haar thuisland alvorens in 1963 te verkassen naar Engeland. De song is geschreven door niemand minder dan Johnny Devlin, de Elvis voor rockende kangoeroes. Patsy Ann Noble zou met het nummer in 1961 haar eerste hit scoren down under. The Ronettes een tweede maal, nu met I’m On The Wagon, een frisse mid tempo twist. Dee & Di’s Dream uit 1960 ontleent zijn sound als twee druppels water aan Robin Luke’s Susie Darlin‘ maar klinkt voller en echt teeny. Jammer dat antwoordsongs zelden scoren, dus ook deze niet. Er zijn van die stemmen waar je op slag verliefd op wordt als je ze hoort. Voor mij is dat Connie Francis, maar ik ga een keertje vreemd, een beetje cheaten. De jongedame van mijn vocale begeerte heet Judy Parsons en haar zang laat mijn oorharen flauwvallen om de weg vrij te maken voor de trillingen van haar stem die mijn grijze cellen vreugdesprongetjes laat maken. Haar Cheatin‘ Cheatin‘ Cheatin‘ is een heerlijke rocker met lichte early sixties countrypop touch in de samenzang en cool gitaarwerk, weer zo’n nummer dat aan de schare struisvogelrockers voorbij is gegaan. Hadden ze hun hoofden niet in de grond gestoken, dan hadden ze geweten wat ze gemist hadden! Foei! Aaaaaaahhhhh, de Parijse zusjes uit Californië op de rockige toer met All Through The Night dat klinkt als de waarachtige drielingzusjes van mijn favoriete meidengroep The Ponytails in een bombastisch nummer met veel galm en lollipopstemmetjes, maar laat je niet misleiden: dit is echte coole rock ‘n’ roll. Albeth, Sherrell en Priscilla Paris scoorden er in 1961 een nummer 2 mee nadat ze reeds vruchteloos platen hadden opgenomen gedurende 1954-1958! Merlene Garner zingt hier met een dijk van een stem en begeleid door grootheden als Floyd Cramer, Grady Martin, Buddy Harman en de Anita Kerr Singers het uit 1961 stammende I’m Never Understood (in het boekje verkeerd getiteld als I’ll Never Understood), gewoon een gave highschool rocker. Nog veel beter is Baby Wait For Me van The Wagnon Sisters als een tweevoudige vrouwelijke kloon van Neil Sedaka met een overdosis galm. Ann en Rebecca Wagnon, destijds in de Ed Sullivan Show te zien, namen dit meer dan geslaagde eigen pennevruchtje in 1959 op. Typisch Britse rock ‘n’ roll horen we in Priscilla Lee’s I Wanna uit 1959, ook al is de jongedame uit Los Angeles. Lucy Campo klaagt in haar mid tempo rocker over de presentjes die ze kreeg van haar stille aanbidder: op He Sends Me Presents klinkt ze als de Amerikaanse versie van de Italiaanse Rita Pavone met veel kracht in haar stem. Waar een man zwak van wordt: You Don’t Know van Helen Shapiro. Wat een stem! Mijn oorharen krijgen knikkende knietjes. Ik lig languit voor het bureau. Op dit nummer klinkt ze eens een keer echt vrouwelijk, hetgeen niet bepaald van al haar songs gezegd kan worden. We mogen van haar jeugdige schoonheid genieten in muziekfilms als Play It Cool (1962) en It’s Trad Dad (1962). Een andere schone laat me week worden en luistert naar de naam Kari Lynn. De yummie yummie blondine voelt zich een Yo Yo, een coole uptempo rocker. Wederom een song die in dezelfde lade heeft gelegen als Susie Darlin‘ van Robin Luke werd in 1962 uit de lade getrokken en door Jan Lawhon als A Lot To Learn About Love op plaat gezongen. Amerika is het land van de 1000 dansen, dus mag het niet verbazen dat uitgerekend Pat Molittieri, danseres in Dick Clark’s American Bandstand, een rock ‘n’ roll dansnummer opnam, The USA, wat een titel… Ze had een eigen fanclub en was te zien in de bekende film Where The Boys Are (1960) aan de zijde van Connie Francis en de bloedmooie Dolores Hart, de actrice naast Elvis in Loving You (1957) en King Creole (1958) die tot teleurstelling van haar verloofde Don Robinson koos voor een kloosterleven. Dat teenagers in de jaren ‘50 geschoolde stemmen hadden mag niemand verbazen als je weet dat de meesten in kerkkoren zongen of hadden gezongen. Zo’n geschoolde stem horen we ook bij Goldie Coates in Nobody But You waarin ze het vrouwelijke pendant is van Frankie Lymon. Katherine Laverne Starks, de zangeres met Indiaanse wortels, zal menigeen bekender in de oren klinken als Kay Starr. Wij rockers zullen haar het meest in herinnering hebben van Rock ‘n’ Roll Waltz, maar de geweldige countryrocker hier die we kennen van Buck Owens, Foolin‘ Around, mag er meer dan zijn! Een lady (want ze was toen al 40 jaar jong) die rockt: de stem spreekt boekdelen, dit is pure professionaliteit. Marci King, met eveneens een klasse stem, zal wel een paar jaartjes minder op de kalender hebben gehad toen ze I’ll Come Back Again opnam, een bekende melodielijn in de stijl van Ronnie Hawkins. Ze klinkt ook als zijn evenknie met strikjes in de haren! You Tear Me Up van Rio Trio klinkt als gerevivede Kalin Twins anno 1962, een pittig nummer met volle sound, catchy gitaarwerk en goeie background vocals. Dat ook strijkorkesten kunnen rocken bewijst Bobby’s Girl van Marcie Blane, op deze CD in de coverversie van de Britse Susan Maughan, tig malen gecoverd aan deze kant van de Noordzee. Susan Maughan had er een nummer 3 hit mee in de Britse charts en dat betekende haar doorbraak, wat niet gold voor Terry & Perry: het mierzoet kinderlijk gezongen Silly Dilly Willy klinkt als Brian Hyland die in zijn ballen geknepen wordt. Wellicht heeft Hyland’s Don’t Dilly Dally Sally model gestaan voor de song van Terry & Perry. Kinderlijk klinkt Jill Corey allerminst, ze zingt als de tweelingzus van Jo-Ann Campbell en heeft de looks van Connie Francis. Ze scoorde diverse kleinere hits en helaas behoort de coole rocker Stick ‘Em Up Stuck Up met veel galm daar niet toe. The Doves klinken echt als minderjarige duifjes die geen vetkuif iets kwaads doen, maar desondanks is hun uptempo rocker Let’s Make Up niet onaardig. De groep heeft wat weg van een rocked up versie van Patience & Prudence. Carol Connors laat mij wederom vertederen: de mooie zangeres (met Phil Spector aan haar zijde in The Teddy Bears waarmee ze in 1958 de millionseller To Know Him Is To Love Him scoorde) laat hier solo haar behoorlijke vocale kwaliteiten horen in Listen To The Beat. Als je tot slot van vocale hoogstandjes houdt dan zijn The Knight Sisters een geslaagde afsluiter met Wooden Head Willie. Wat een stemmen! Dit laatste is tevens in één zinnetje vervat waar het op dit album om gaat: liefhebbers die normaliter van acapella en doo-wop houden, rock ‘n’ roll stijlen waarin juist de zang en de stem centraal staan, zullen eveneens van deze vrouwelijke rockers en girl groups kunnen genieten. Dit is echt een aanbevelenswaardige CD voor vocale fijnproevers. Het vrouwelijk schoon krijg je er gratis bij in het 40 pagina’s tellend booklet. (Henri Smeets)


CRUISIN’ COUNTRY VOLUME 7
Classic Records, Classics 754

Op zijn laatst sinds mijn uitgebreide recensie over Starday Records mag het bij de Boppin‘ Around lezers en lezeressen bekend zijn dat countrymuziek in de jaren ‘50 toch niet zo groot was als we misschien tegenwoordig geneigd zijn te denken. De bescheiden Top 30 C ’n’ W chart (als tegenhanger van de grotere Hot 100 Pop chart en Top 100 R ‘n’ B chart) spreekt in dat opzicht boekdelen. Pas vanaf de jaren ’60 en ’70 zou C ‘n’ W zich in de harten van het mondiale publiek weten te spelen. Niettemin spreken voor ons rockers de aanverwante stijlen rockabilly, hillbilly, western swing, country boogie en country pop wellicht nog het meest tot de verbeelding. Dat heeft Classics blijkbaar met deze Cruisin‘ serie ook in gedachten, luisterend naar de compilaties van deze alsmaar groter wordende reeks. Niettemin, waar voorgaande volumes nog redelijk rockig waren, heeft men hier toch iets meer pure country songs geselecteerd, zij het met een catchy beat, waardoor het zelfs voor de rockers nog te genieten is. De motor om te gaan cruisen door de country wordt gestart door Bobby Lowe met Ol‘ Black Engine, geen rockige song maar bluegrass. Bobby Helms scoorde in 1957 een hit met Fräulein en twee jaar later probeerde George Morgan het met het verwerken van zijn overzeese liefdesverdriet in Little Dutch Girl, een country ballad met poppy touch. Jack Lowell zong anno 1961 met een lichte Eddie Cochran stem een countrypopper in diens stijl, One Dream. Roy Drusky’s Wait And See zag het levenslicht in 1958 en werd in 1959 toegankelijk gemaakt voor het grote publiek, een niet onaardige song met een lichte rockabilly tint. Glenn Barber sprong in 1961 ook op de country pop trein die hem nog langs diverse tussenstations zou brengen. Hier zingt hij Night Without End met zelfs een lichte highschool rock inslag. Charlie Walker had meerdere stations nodig om in 1956 tot succes te komen met Only You Only You dat piekte op nummer 6, en Pick Me Up On Your Way Down behaalde in 1957 zelfs een tweede plek. Nog twee andere successen zou hij behalen en hij nam op voor in die tijd bekende labels als Imperial, Decca, Starday en Columbia. Op deze compilatie is hij vereeuwigd met de midtempo countryrocker I Go Anywhere uit 1960. Countryrocker Let’s Keep Our Secret van Forrest Green stamt uit 1962 en ligt lekker in het gehoor met een centrale rol voor de steel guitar. Coole country pop met rockabilly ritme en dito gitaarwerk valt te beluisteren in Lonesome Boy van Johnny Russell uit 1961. Clay Allen presenteert het opgewekte You’ve Got The Cleanest Mind uit 1960, een aardige swingende countrypopper van de man die ooit deel uitmaakte van het muzikale elftal Dewey Groom & the Texas Longhorns. Call Of The Wild zullen platendiggers wellicht kennen van Warren Smith, maar het origineel is toch echt van Will Mercer en stamt uit 1958. De man met een behoorlijke zangstem zou net als Warren Smith opnemen voor Sun Records, maar pas in 1959. In 1960 nam Carl Sauce de bluegrass Please Be My Love met gospel sound tint op. Bob Lowe zingt andermaal een bluegrass nummer, net als de opener van het album, ditmaal Jack Was Every Inch A Sailor, ondanks de titel qua melodie niet bepaald een zeemansliedje. Ook Roy Drusky mag een tweede maal zijn talent met ons delen in Just About That Time uit 1959 dat onherroepelijk Six Days On The Road van Dave Dudley moet hebben geïnspireerd, kan gewoon niet anders. The Vandergrift Brothers gaan op de honky tonk toer met Who Needs Your Cold Cold Love dat in het refrein sterk doet denken aan Down By The Riverside. Billie Jean Horton is wellicht bekender als de vrouw van Hank Williams en na diens dood als de vrouw van Johnny Horton alsmede wegens diverse muziekgerelateerde rechtzaken dan als zangeres. Hier laat ze zich van haar muzikale kant horen met het uit 1962 daterende Here Comes Trouble (wat een titel als je haar biografie kent!) waarop ze klinkt ze als een jonge Dolly Parton, maar verder is dit een gewone typische early sixties country standaard. Het refrein van I Wish I Knew van Melvin Endsley kan iedere luisteraar die ons magazine leest alleen maar doen denken aan Dance The Night Away van The Mavericks! Bij de volgende song ben ik bang dat Johnny Horton’s tenen zouden gaan krommen als hij het nog had kunnen horen (hij was eind 1960 verongelukt), want de zang op deze ode aan hem uit 1961, In Memory Of Johnny Horton, is nou niet bepaald die van een begenadigd zanger. De verantwoordelijke luistert naar de naam Johnny Hardy en qua zang zou je pardoes vermoeden dat hij een relationele band heeft met Oliver Hardy… Too Much Town To Paint komt uit de koker van Danny Ross en is een behoorlijke opgewekte mid tempo early sixties country standaard. Margie LaFerry zingt de aardige countryrocker Same Old Lies uit 1961 en in dezelfde lijn ligt countryrocker I Finally Broke The Spell van George Cooper uit 1962. Beide nummers hebben iets van Heartaches By The Number van Guy Mitchell in zich, maar het kan nog verbluffender: geloof het of niet, maar Charlie Walker’s Who Will Buy The Wine moet absoluut in hetzelfde bed hebben geslapen als Heartaches By The Number. Twee druppels water zijn er niks tegen! Ook Jerry Lee Lewis zou Who Will Buy The Wine opnemen voor Sun Records. Een mid tempo countryballad horen we in Never Be Untrue (1960) van Slim Foster, een aardig nummer. Dat postbodes heel wat emotie in hun handen dragen en in tal van brievenbussen uitdelen is inmiddels welbekend. Vroeger waren het nog liefdesbrieven die zorgzaam afgeleverd werden, tegenwoordig aanmaningen van de belastingdienst. Tijden zijn veranderd, maar in beide gevallen is het wel emotie. We weten dat The Postman Never Rings Twice en Mr Postman (Marvelettes) de brief bezorgde die Elvis weer Return To Sender stuurde. Ook Ray Godfrey was minder fortuinlijk: hem werd de blues gebracht van de jongedame die zijn avances niet beloonde. Je kunt hem horen kwijnen in mid tempo countryrocker The Postman Brought The Blues. Del Reeves legde in 1960 You Must Be An Angel Lost op plaat vast, een country standaard met mandoline à la Marty Robbins en ondanks de titel een vrolijk aandoende song met rockige guitarlicks. Voordat de op 16-jarige leeftijd van huis weggelopen Bobby Bare doorbrak nam hij in 1961 de country standaard Island Of Love op. Op dit album komen we verschillende country stijlen tegen, we missen echter nog country boogie in het rijtje, en daarvoor zorgen The Collins Coins met For The Last Time. Eveneens in de country boogie lijn ligt Bob Gordon’s vrolijk klinkende Penny Candy. Van Eddie Cochran’s compagnon in The Cochran Brothers, Hank Cochran, hebben we al beduidend betere songs gehoord dan dit gospelpop-achtige rommelig klinkende Lucy Let Your Lovelight Shine uit 1962. Een fenomenale rocking countryballad met pakkende rockige zang is daarentegen titel Get A Little Dirt On Your Hands van Bill Anderson, zo’n nummer dat veel langer mocht duren dan de 2 minuten en 52 secondjes die de CD speler telt, want dit is een prachtige ballad, niet alleen qua muziek maar ook qua thema: als je iets wilt bereiken moet je je handen smerig maken. Lekker dubbelzinnig! Het nummer bleef steken op een veertiende plaats en da’s te weinig eer voor zo’n song. En andermaal een nummer dat net als eerder Charlie Walker’s Who Will Buy The Wine dezelfde lakens heeft gedeeld met Heartaches By The Number: The Lonely Part Of Town uit 1962 van Jack Larson, een behoorlijke song die lekker in het gehoor ligt. Conclusie: dit album is meer bedoeld voor rock ‘n’ roll liefhebbers die houden van crossovers tussen rock en country. (Henri Smeets)


CRUISIN‘ COUNTRY VOLUME 8
Classic Records, Classics 755

Rock ‘n’ roll heeft zijn roots onder andere in de country, maar desondanks zijn aardig wat jonge gasten met de opkomst van de rock ‘n’ roll door die nieuwe teenager wervelwind meegezogen. Daar waar country als gecultiveerde muziek gold onder merendeels de plattelandsbevolking was rock ‘n’ roll eerder de tot criminaliteit aanstichtende muziek van het arbeidersvolk, dus het was moedig om als countryzanger opeens te gaan rocken! Gelukkig voor ons hebben velen de stoute rockabilly boots aangetrokken en schitterend materiaal voor ons achtergelaten. Het label Classics is sinds enige tijd bezig met een speciale rockzuiger alles op te zuigen wat er nog aan stof ligt over de vele platen eronder en daardoor komen pareltjes te voorschijn die pas gaan glimmen als ze liefdevol opgepoetst worden en in de etalage liggen zodat iedereen ze kan bewonderen. Muzikaal gezien is dit album hier die etalage en zijn de pareltjes enkele van het dertigtal songs uit de jaren 1958-1962. Het Zweedse label heeft toch iets met die periode, het valt gewoon op dat het leeuwendeel van de songs uit die jaren is. Ray Hendrix’ uptempo rocker Smile Of A Clown uit 1962 dat alleen in de zang doet denken aan country zou ook op een pure rock ‘n’ roll compilatie niet misstaan. Tompall & the Glasers (de drie broers Thomas Paul, Charles Vernon en James Wiliams Glaser) werden door Marty Robbins ontdekt en namen enkele singles voor zijn label op. Zowel qua sound, zang en fluiten met gekrulde tong is Sweet Lies uit 1958 een aardige song en een typische Robbins rocker met country inslag. Waylon Jennings die rock ‘n’ roll fans steevast in relatie tot Buddy Holly kennen zou pas midden jaren ‚60 doorbreken. Tot die tijd heeft hij enkele rockers voor ons opgenomen, en eentje daarvan is Another Blue Day, een goeie rockabilly stomper uit 1961 met Bobby Day Little Bitty Pretty One-achtige background vocals. Top nummer! Dave (Rogers) & Don (Rollins) spelen geijkte countryrock uit die tijd met de titel Over My Broken Heart. Country icoon Hank Snow valt hier een beetje uit de toon met zijn countrypop: eind 1958 dook hij de studio in om Father Time And Mother Love in te zingen, dat begin 1959 een nummer 19 hit zou worden. Joe Bennett & the Sparkletones (de band met een mooie mix van rockabilly en highschool rock) kennen we allemaal, maar Howard Childress zal niet voor iedereen een ‘aha‘ opleveren. Childress was de gitarist van Joe Bennett & the Sparkletones en solo nam hij in 1962, begeleid door The Clefts, de countrypop met highschool rock tint Whoa op, een cool nummer. Daarentegen is Les Waldrop meer van de traditionele countryschool, en de enige reden die zijn aanwezigheid op deze rockin‘ country CD zou kunnen rechtvaardigen is dat They Say It Could Be Done een lichtelijk Johnny Cash ritme heeft. Zo is ook Ronnie Hawkins ondanks zijn enorme aandeel in de vintage rock ‘n’ roll een vreemd verschijnsel op dit album met een folk/bluegrass song: Mister And Mississippi. Ik hoor toch liever zijn rockers. Cheer Up van Kenny Roberts als rockin‘ betitelen (anders hoorde het hier sowieso niet thuis) is wel erg wazig, want het is gewoon een polka met countrypop inslag. Ook Cowboy Copass is 99,99% country and één luttel promieltje rock ‘n’ roll, dus ook de keuze voor zijn honky tonker Black Cloud Risin‘ met countrypop saus erover ontgaat me volledig. Het begon zo hoopvol met die countryrockers aan het begin van deze verzamelaar, maar het komt nog erger: Ben & Mildred Jackson bluegrassen er lustig op los. Rockin‘? Na deze pauzesongs (even tijd om te gaan plassen) eindelijk weer een nummer waarvoor je de zeik normaliter zelfs graag ophoudt: Lawton Williams‘ Moon Joe met een toffe rockabilly beat, van een zeer goed geproduceerde demosessie uit 1959. Je zou verwachten dat een country grootheid als Faron Young een eigen stijl zou hebben, maar op zijn minst in countryrocker There’s Not Any Like You Left is onmiskenbaar de invloed van Marty Robbins in de zang te horen. Billy Deaton formeerde zijn band toen hij gestationeerd was in Ijsland, of waar het koude klimaat toch goed voor is! Zijn opmerkelijke countryrocker uit 1961 met de titel I’d Rather Stumble Into Your Arms valt vooral op door zijn donkere tube plops zoals we die eigenlijk alleen kennen van de surfbands. The Warren Brothers‘ I Wonder Where You Are Tonight is pure country, doch Tommy Tucker weet mijn rock ‘n’ roll hart weer harder te laten bonken met een song van het Johnny Cash type luisterend naar de titel Miller’s Cave (1959). Op Tucker’s eerste sessie zong Charlie Feathers nog de backing vocals en verder verzorgde Eddie Bond zijn bookings. Hank Snow scoorde overigens met Tucker’s song wel een nummer 9 hit. Jimmy Newman, een ander country standbeeld, gaat op de rockende toer met het schitterende Angel’s Cryin‘, mogelijk de beste song op deze compilatie. Von Star smijt weer eens een traditionele country uit zijn strot met If It Satisfies Your Mind, nou niet bepaald mijn mening want van een rockin‘ country CD (in het voorwoord verwoord als ‘country boppers‘ en ‘country rockers‘) verwacht ik toch echt wat anders! En de ellende is nog niet voorbij: Rose Maddox, van wie we eerder vroege rockabilly verwachten, is hier bezopenerwijs vertegenwoordigd met There Ain’t No Love. Er is wat mij betreft ook geen liefde meer voor Classics‘ bemoeienissen op dit album, want hoe kun je deze verzamelaar in hemelsnaam als een CD met country rockers betitelen? Het lijkt wel alsof de Zweden in de grote bossen van het land het spoor zijn bijster geraakt: ik zie door het countrybos echt de rock ‘n’ roll boompjes niet meer! Na deze fillers oftewel albumvullers kan Larry Butler me nog even laten opveren met de opgewekte countrypopper Foolish Affair. Heartaches Over You, een coole rocker met een vleugje country uit 1960, is niet voor niets een nummer 25 hitje geweest, en de gelukkige mag zich een zekere Elmer Snodgrass noemen. Sorry, maar met zo’n naam zou ik me spontaan in het hoge gras verstoppen. Ik hoop toch niet dat de Nedelandse vertaling ‘snotaap‘ is. Het duo Dave & Don laten andermaal horen waarom hun plaats hier wel gerechtvaardigd is met de goede countryrocker I’m Back. Sun rocker Warren Smith trakteert ons op de aardige swingende countrypopper Book Of Broken Hearts die hij opnam in 1962 na zijn twee enige grote hits I Don’t Believe I’ll Fall In Love Today (nummer 5) en A Whole Lot Of Nothin‘ (nummer7). Billy Mundy is niet echt een wervelwind, ook al zingt hij het zeer behoorlijke Whirlwind met Duane Eddy twang intro. Kijk, daar krijg je vreugdesprongetjes van! City Lovin‘ Country Style van Donna Chrysler is een aardige countrybopper die je graag op repeat zet. De jongedame had de pech de oudste van zeven kinderen te zijn en dus hard nodig te zijn in het huishouden, waardoor ze er pas 30 jaar (!) later achter kwam dat haar moeder haar contract voor Decca Records had onderschept. Een mogelijke carrière vakkundig om zeep geholpen! Ondanks zijn naam zingt Bluegrass Erwin alias Erwin Lee Armstrong hier de aardige galmende countrybopper I Won’t Cry Alone (1959). Initials In The Tree van Don Johnson lijkt wel erg veel op Never Be Anyone Else But You van Ricky Nelson maar is niettemin één van de hoogtepunten op dit album. Clyde Pitts presenteert de niet onaardige countrypopper Mister Me uit 1962. Country museumstuk George Jones die zijn rockabilly platen alleen maar plichtmatig opnam is hier vertegenwoordigd met een gospel met honky tonk ritme, If You Want To Wear A Crown. Ernest Tubb’s zoon Justin Tubb eindigt het album met I’d Know You Anywhere, een swingende countryrocker die helaas toch mijn opgelopen depressie niet kan helen. Conclusie: voor mij als rock ‘n’ roll fan een album met gemengde gevoelens. Je moet wel heel ruimhartig zijn wil je dit album door je rock ‘n’ roll oren kunnen duwen. Ik ben beter gewend van het Zweedse label en dit is zeker het allerminste album tot nu toe, ondanks de pareltjes toch blacklist waardig. (Henri Smeets)

naar boven

3 juli 2014

FATHER & SONS/ JAKE CALYPSO & HIS RED HOT
Chickens Records/ Rock Paradise Records RPRCD31

Best wel een goed idee geweest van Hervé Loison (F) om na 25 jaar in de rock ‘n’ roll (hij nam op met Teddy Best, The Corals, Mystery Train, Wild Boogie Combo en The Hot Chickens) in 2010 zijn alter ego Jake Calypso uit te vinden, want hun plaatjes hebben flink wat succes gehad binnen de scene. Wat hij doet met de rockabilly is de facto exact hetzelfde wat al die bluesprimitivos doen met de blues: uitkleden tot op het bot, binnenstebuiten keren en alle typische kenmerken flink accenturen en uitvergroten. En ziet, het rockabillypubliek lustte er pap van! Loison hikte, kreunde en jodelde zich een weg door de LP Grandaddy’s Grease en drie singles zoals de vorig jaar verschenen Call Me Baby/ Baby That You Fall (die deze plaat openen en afsluiten), rockabilly die zich kan meten met het wildste en primitiefste van pakweg Meteor Records, met een gitaar zo vlijmscherp dat je er iemand zijn strot mee kan oversnijden, dat alles door 27 in serie geplaatste roetfilters geblazen zodat het eindresultaat nog meer kraakt en piept. Dit tweede album is met rockabilly nummers als Torrid Love, I’m Fed Up en de instrumentale rockabilly gitaarbop The Red Hot Boogie niet anders, maar het nieuwe is dat Jake Calypso & his Red Hot (eigenlijk gewoon een andere naam voor zijn andere band The Hot Chickens) die rockabilly opentrekt naar wilde white rock met sax (Cassie Magikal), zwarte rock ‘n’ roll met sax en piano in Little Richard stijl (Cause You’re My Baby), rechtdoor rock ‘n’ roll met piano (Tell Me Why waarvan de melodielijn wat doet denken aan Carl Perkins begin jaren ’60, shuckaboom billy (Passion And Fashion en Born And Die, dat laatste met steel en een opsomming van geboorte- en sterfjaren van country en rockabilly artiesten – op ‘t einde weet u meteen hoeveel jaar Loison zichzelf toebedeelt), en dementerende uptempo Sun country met een wondermooie steel gitaar (To My Son And Daughter). Loison heeft een Frans accent dat vooral opvalt in de alternatieve (gesproken) versie van Born And Die, maar omdat het zo lang geleden is dat iemand er überhaupt nog eens aan dacht een gesproken death song te maken vergeven we hem dat graag, en over het algemeen draagt zijn kromme Engels sowieso bij tot de primitieve uitstraling van deze werkstukjes. De LP bevat 11 nummers, de CD heeft vijf bonustracks: de medium tempo rockaballad Poor Little Fool en een tweede versie van I’m Fed Up (beide afkomstig van een EP die wij nog nooit gezien hebben), de single Please Baby Don’t Cry/ Indian Boppin’ (een regendans vastgebakken aan een hypnotiserende bluesbopgitaar in een rockabilly setting) uit 2011, en de eerder vermelde talking versie van Born And Die. Info: www.jakecalypso.com en www.rockparadise.fr (Frantic Franky)


LEW PHILLIPS/ LEW PHILLIPS
Rhythm Bomb Records, RBR 5782

Debuutalbum van Lew Phillips uit Quebec, Montreal (echte naam L-P Lépine) die blijkbaar al enkele vinyl singles uit heeft maar voor ons een nieuwkomer is. Pure Buddy Holly, zo lezen wij overal, en dat is ook zo: deze CD klinkt héél Buddy Holly, maar is tegelijkertijd meer dan dat. Ja, Phillips heeft dezelfde nasale klank in zijn stem, hetzelfde Fender gitaargeluid, de prominente akoestische gitaar en het adequate gebruik van backing vocals (het méér dan adequate gebruik van backing vocals: Laurie-Anne is zelfs een blanke doo-wop ballad van het zuiverste soort!) maar zijn stem heeft een totaal ander timbre dan Holly en hij presenteert zich hier zeker niet als een imitator van de grootste gebrilde rock ‘n ‘roll held. Ook niet als een coveraar: alle 15 tracks zijn zelfgeschreven. Het is ook niet echt kopiëren wat hij doet, ‘t is meer het sfeertje, stukjes melodie, zoals opener Fallin’ In Love Is Easy die speelt met de “ahahaha’s” van I’m Gonna Love You Too, of Mister Colter dat veel weg heeft van Early In The Morning. Wat die gelijkenissen nog extra in de verf zet is dat bepaalde nummers die doen denken aan Buddy Holly ook gelijkaardige songtitels dragen: de inspiratie voor Love Makes Me Feel Blue was overduidelijk Love’s Made A Fool Of You, en Tell Me Why haalde de mosterd bij Tell Me How. Ik hoor echter ook andere invloeden, zoals The Crickets post-Buddy Holly, Bobby Fuller (die uiteraard ook beïnvloed werden door Buddy Holly), Ritchie Valens (Rock With Me Baby) en Chan Romero. Daarnaast gaat Phillips breder, en een paar tracks gaan helemaal richting sixties pop, bijvoorbeeld What Have You Done. Het geheel is prima ingespeeld, al heeft Phillips af en toe een Frans accent dat evenwel in slechts één nummer storend werkt, stom genoeg de openingstrack. Samengevat: a nice throwback naar de dagen van onschuldiger rock ‘n’ roll en pop. Info: www.revernation.com/lewphillips en www.rhythmbomb.com (Frantic Franky)


SOMEWHERE DOWN THE LINE/ COW COW BOOGIE
Rhythm Bomb Records, RBR5781

Cow Cow Boogie is een sextet uit Edinburgh met de opvallende bezetting gitaar, lap steel gitaar, mondharmonica, contrabas en drums. In vergelijking met hun door ons vorig jaar gerecenseerde album Rendezvous klinkt deze nieuwe CD minder jaren ’40 en bevat hij minder covers van zwarte late fifties early sixties zangeressen. Wél staat er opnieuw een Dolly Parton cover op, deze keer I’m Gonna Sleep With One Eye Open, net als Train Train op die vorige CD afkomstig van Parton’s The Grass Is Blue CD uit 1999 (al is het eigenlijk van Lester Flatt & Earl Scruggs uit pakweg 1955). Op deze nieuwe Cow Cow Boogie staat trouwens nòg een nummer dat we terugvinden op The Grass Is Blue, namelijk Cash On The Barrelhead van The Louvin Brothers, dus die Grass Is Blue mag duidelijk gelden als een inspiratiebron voor Cow Cow Boogie. Maar laat ons beginnen bij het begin: opener en titeltrack Somewhere Down The Line (van Little Johnny Taylor uit 1963) is bluesy met die mondharmonica en lap steel, maar het eigen Home Cookin’ wordt met exact dezelfde instrumenten rockabilly. Daarmee komen we meteen tot de kern van de zaak: wat Cow Cow Boogie op deze CD voornamelijk doet is een soort ge-update moderne variatie op de fox chase, de “pratende” mondharmonica waarop wordt in- en uitgeademd. In het eigen Heart Stays Broken bijvoorbeeld koppelen ze die aan een Hawaiiaanse ballad, en She’ll Be Gone van Betty O’Brien uit 1961 is opgehangen aan de gitaarrif van Brand New Cadillac. In de verschillende nummers worden telkens de accenten verlegd zodat de nadruk komt te liggen op een ander soort muziekje binnen hun eigen Cow Cow Boogie universum, van jazzy nightclub sfeertje (het eigen Track 49) tot double entendres (Steam Heat van Patti Page uit 1964). Soms levert dat prachtige dingen op zoals het eigen indianenlied (muzikaal althans, niet tekstgewijs) Rain, of het eigen Wild, de perfecte blend van blues, rockabilly en een treinroffel. Ook geslaagd: hun versie van de instrumental Caravan met die lap steel als hoofdinstrument. Zangeres Deborah Mia is nog steeds in het bezit van een goeie en lieve stem en het eindresultaat is nog steeds erg mooi, maar het verrassingseffect van hun debuut is eraf waardoor de impact minder is: dit is meer om te zien onder het genot van een streekbier gezeten aan een tafeltje op de plaatselijke Parkfeesten dan met een plateau pils op een rock ‘n’ roll festival. Info: www.facebook.com/cowcowboogie en www.rhythmbomb.com (Frantic Franky)

naar boven



Lees hier de oudere recensies

Terug naar de voorpagina