(reclame)


Je recente CD, DVD, plaat of boek geresenceerd op onze website? Stuur deze dan naar de hoofdredactie!
Your recent CD, DVD, record or book reviewed on our website? Send it to our editor-in-chief!


EP Recensie



28 juni 2012

MR. SWEET LINDA BROWN/ JOHNNY FAY & THE BLAZZERS
White Lightning Records, WLR 200

Een nieuwe herontdekking uit de fifties anno 2012? Je kunt het moeilijk geloven. Kun je je nog de grap herinneren van het Zwitserse Voodoo Rhythm Records dat met ene Jerry J. Nixon, zogenaamd uit de fifties en vergeten, op de proppen kwam? In de 52e uitgave bespraken we deze CD en met argwaan betitelden we de CD als best goed maar wel als een grap! Veel (ook gerenommeerde) Europese rock ‘n’ roll bladen trapten echter in deze grap. Maar wie is nu Johnny Fay? Fay stond in 1957 als 14-jarige voor het eerst op het podium, als saxofonist van een rock ‘n’ roll band. In 1960/61 nam hij met de band Johnny Furino & the Bel-Aires, een aantal songs op: Charlotte, Crazy Love, True Loving en Cindy, nu met Fay als zanger. Een jaar later stonden ze als hoogtepunt in het voorprogramma van Brenda Lee. In 1962 wijzigde de bezetting en de naam van de band werd Johnny Fay & the Blazzers. Er werd er een single opgenomen op het zogeheten Dani Records met de tracks Sweet Linda Brown en een nieuwe versie van het nummer Cindy. Dat dit geen grap kan zijn weten de echte kenners onder jullie. De songs van de single uit 1962 verschenen al in de jaren ’80 op een White Label LP.
De tracks uit 1960/61 kwamen echter nooit eerder uit en vinden we nu op deze EP, uitgebracht door het Franse White Lightning Records. Daarachter zitten de jongens van de Franse white rock band The Megatons. De originele versie van Cindy is een white rocker van het snelste en ruigste soort. In de backing zit sax en de gitaar treedt zo nu en dan wat meer op de voorgrond. Crazy Love, evenals de andere 3 songs door Johnny Fay aka Johnny Furino geschreven én uiteraard gezongen, is mid-tempo met sax-solo. De backing wordt hier opvallend genoeg verzorgd door accordeon, maar vergis je niet: dit zou ook weer niet misstaan hebben op een White Label cq. Collector uitgave. Dat geldt eveneens voor de twee nummers, Charlotte (met ruige gitaarsolo) en Sweet Lovin’ (met backingvocals en sax-solo), die beiden een plaats hebben gekregen op de B-zijde. Deze muziek, de white rock, vormde begin jaren ’60 als uitlopers van de authentiekere, wilde rock ‘n’ roll één van de weinige alternatieven voor de zoetsappige highschool rock ‘n’ roll die toen hoogtij vierde. Een verschil met rockabilly was het ruimere gebruik aan instrumentarium waaronder meestal sax, de uitgebreide drumkit waardoor er niet altijd een (contra)bas werd gehanteerd, en veel meer echo. Dit alles is goed te horen op deze opvallende EP.
Het is me nog niet duidelijk hoe Fay en de jongens van The Megatons tot elkaar zijn gekomen. Feit is dat Johnny Fay inmiddels ook al weer op de planken staat, gebackt door The Megatons. In november toeren ze door Europa en voor zover bekend doen ze ook The Cruise Inn (17 nov.) aan.
Info: www.whitelightningrecords.com of www.facebook.com/johnny.fay.14 (Frans van Dongen)

CD Recensies

GHOST TRAIN/ 777
Part Records, PART-CD 689.002

Tweede CD van dit in 2005 in Osnabrück (D) opgericht trio uit (je spreekt het uit als Triple Seven) dat hun “soundcocktail aus rockabilly mit swing, country, rock, punk und surf” (ja, dat zegt tegenwoordig élke band) “chernobilly” noemt, een goeie woordspeling, maar met rockabilly heeft het uiteindelijk niet veel meer te maken: op zijn rockendst is dit nauwelijks rockabilly, op zijn niet-rockendst wordt het paradoxaal genoeg, euh, rock. Vorig jaar schreef ik over hun debuut Unleashed “tot mijn opluchting klinkt de CD niet echt Brian Setzer, al ademt ie wel hetzelfde sfeertje uit: rocksongs gespeeld op z’n rockabilly’s, gitaar in de hoofdrol, lang uitgesponnen solo’s, veel tempowissels en veel jazzy gefriedel”, en dat geldt evenzeer voor deze nieuwe. De Setzer invloed is er nog steeds, niet zozeer in de zang (zanger-gitarist Nikolai Petrov kan trouwens best goed zingen, luister maar naar de titeltrack) of in de gitaar, maar verankerd in de songstructuren. Daarnaast hoor ik hoge heavy metal-achtige backing vocals in opener Leave It Behind, en je merkt dat rockgehalte uiteraard ook aan de covers van Come Together (Beatles), Rebel Yell (Billy Idol) en Radar Love (Golden Earring, uitstekende versie). Rockabillybands die Golden Earring willen zijn, het wordt haast een sub-genre op zich. Afsluiten doen ze met een rockabilly (ja, dus toch nog rockabilly) versie van de stokoude Woodpecker Song, bij ons beter bekend als de Ezelserenade van Manke Nelis! De CD is toegankelijker dan Unleashed, maar vooral omdat de tentoongespreide rock zo glad is. In elk geval: 777 kan spelen, dus wie zich geroepen voelt reppe zich naar www.tripleseven-music.de. Info: www.part-records.de (Frantic Franky)


BOOGIE MACHINE/ HORST WITH NO NAME
Part Records, PART-CD 6103.001

Horst With No Name uit Hamburg (die wel degelijk een naam heeft, Horst Schneider alias Ingo Müller, speelde vroeger bij diverse rhythm ‘n’ blues, punk en rockabilly groepen waarvan ik enkel van midden jaren ’80 Die Spätheimkehrer ken) is een one-man-band, iemand die tegelijkertijd gitaar en drums (basdrum en een rechtopstaande snare en hi-hat bediend met een voetpedaal) bespeelt. Géén mondharmonica zoals je toch meestal bij zulke lieden aantreft. De zang wordt vervormd door de microfoon gestuurd, de drums zijn zo luid afgesteld/ gemixt dat ze al de helft van de flinke sound vormen, fuzzbas en banjo heeft ie neem ik aan zelf overgedubd, en diverse gasten spelen op enkele nummers solo’s op orgel, theremin, stylofoon (als u weet wat een stylofoon is hebt u de jaren ’70 nog meegemaakt), diverse koeienbellen, fietspompfluitje, ritsbalk, percussie en gekke geluidjes allerhande. Op één song heeft iemand een contrabas ingespeeld, maar die valt niet op tussen al die georganiseerde repetitieve chaos, vergelijkbaar met de eerste Wrestling Rock ‘n’ Roll releases van Lightnin’ Beat-Man (CH) maar dan zonder diens fuck you attitude. Ik vind deze trashy mix van rock ‘n’ roll, garagerock, surf en bluesbop Hot Boogie Chillun stijl onderhoudend en grappig (No Time, Grandma, My Name Is Horst, I Quit My Job), maar ik hou dan ook van dit soort huis-, tuin- en keuken anarchie. Wie daar niet van houdt zal dit gewoon als lawaai bestempelen. Info: www.part-records.de en www.horstwithnoname.com (Frantic Franky)

naar boven

(reclame)



21 juni 2012

LIVE AT CAFE DE STAD 23-11-2011/
BLUE GRASS BOOGIEMEN
Vandiver Records/ Café de Stad Records, géén cat. nr.

Zijn er fans van The Blue Grass Boogiemen in de zaal? Dan hebben wij goed nieuws voor u: ze hebben een nieuwe live-CD uit (en ze waren zo vriendelijk hem op te sturen), hun derde als The Blue Grass Boogiemen na twee Hillbilly Boogiemen CD’s, onze eigen home grown maar wereldberoemde Blue Grass Boogiemen, enkel semantisch en één snaretrommel verschillend met The Hillbilly Boogiemen, want zoals iedereen weet exact dezelfde band bestaande uit Arnold Lasseur, Aart Schroevers, Bart van Strien en Robert-Jan Kanis. Zeldzaam CD’tje ook naar verluidt, want live opgenomen in Café De Stad in Utrecht waar ze elk jaar het nieuwe jaar feestelijk inluiden. Al kan je dit evengoed als een studioalbum beschouwen: dit soort muziek wordt door The Boogiemen in de studio op exact dezelfde manier opgenomen, live en in één take, terwijl de live-ervaring op de CD beperkt blijft tot hoogstens de aankondiging van een songtitel, geen grappen en grollen zoals we gewoon zijn van deze heren, zelfs de gastmuzikanten worden niet geïntroduceerd. Na elk nummer klinkt beschaafd applaus, pas naar het einde toe bij de contrabas solo’s in Right Or Wrong brengt het publiek wat leven in de brouwerij. Is dat daar in Café De Stad een zittend luisterpubliek of zo? Wat een verschil met wanneer ze in de kroeg hier om de hoek spelen: dan breken zowel band als publiek het kot af, al kan dat natuurlijk ook liggen aan de Grimbergen van het vat. Om u maar te zeggen: dit is een volwaardig Boogiemen album, geen live-vluggertje wegens makkelijk, goedkoop en geen nieuw songmateriaal voorhanden. Alle ingrediënten zijn voorhanden die van The Boogiemen een van ’s werelds meest gewaardeerde nieuwe en jonge bands in het bluegrass genre maken, ook al zijn ze dan al 22 jaar on the road. Want vergis u niet, die Amerikanen blijven zich een hoedje schrikken als blijkt dat een stel jonge honden helemaal uit het verre onbekende Nederland geestdriftige fakkeldragers zijn die de in vele hoeken als stoffig bestempelde bluegrassmuziek spelen als waren ze neven van Bill Monroe zelve die nog nooit van de boerderij naar de grote boze stad zijn gereisd. Melden present: door de banjo voortgestuwde instrumentals, een mandoline in de vuurlijn, duelling fiddles die balkende ezels imiteren, een mondharmonica die vossen achterna zit, weeklagende treurzangen en tot vierstemmige vocalen die ze niet in de kerk geleerd hebben, dat alles vakkundig ondersteund door contrabas en akoestische gitaar, samen een gezellig onderonsje van bluegrass, boogie, country van de oude stempel en shuffelende hillbilly bop. De snelle nummers kunnen ze onderhand wel héél snel spelen: opener Shanandoah Breakdown wordt erdoor gejaagd in 1 minuut 20 seconden, de Fire On The Mountain brandt zo fel dat ie in exact één minuut opgefikt is.
Gasten: violist Joost van Es van bluegrass band 4 Wheel Drive (in 1995 al mee van de partij op Live At The Pumpkin van The Hillbilly Boogiemen) zorgt voor een derde fiddle, Jolanda Peters (zangeres van 4 Wheel Drive en de Utrechtse psychedelicfolkycountryrock band The Faraways) zingt The One I Love Is Gone van Bill Monroe. Spijk Groenendijk (zoon van de op 3 april 2011 overleden 4 Wheel drive contrabassist Jeroen Groenendijk) vertolkt Wichita Lineman (Glen Campbell, 1968), een nummer dat zijn vader zong bij 4 Wheel Drive, en in I Want You zet een door de neus zingende Maurits Westerik van de Utrechtse rockband GEM een geslaagde Bob Dylan neer. Die twee nummers zijn het soort rootsy folk dat meer dan één wenkbrauw zal doen fronsen, maar tonen wel hoe makkelijk The Blue Grass Boogiemen zich ook in dat genre kunnen vinden. Overigens is ook Southern Flavor, nota bene van Bill Monroe zelf, singer (nou ja, het is instrumentaal) songwriter folk. Geinig daarentegen is de Boogiemen versie van het pophitje Yellow River van de Britse band Christie uit 1970, dat zich perfect blijkt te lenen voor bluegrass, en inderdaad in 1981 al eens in bluegrass blijkt gedaan door de Amerikaanse groep Doyle Lawson & Quicksilver. Ik dacht trouwens altijd dat Fox On The Run (Country Gentlemen, Tom T. Hall, George Jones) een oud countrynummer was. Blijkt het origineel toch wel niet van Manfred Mann uit 1968, zeker? Zo leert een mens nog eens wat!
Samengevat: Boil Them Cabbage Down op www.bluegrassboogiemen.nl (Frantic Franky)


CITY BY NIGHT/ SUE MORENO & CHRIS CASELLO
Jungle Records, TCB-6767

Sue Moreno kennen we goed: vroeger schreef ze stukjes voor Boppin’ Around, tot ze het te druk kreeg met haar zangcarrière. Ze treedt veel op in diverse buitenlanden (dit jaar staan Spanje, Finland, Engeland en Amerika nog op haar speellijst, gelukkig kunnen we haar deze zomer nog op verschillende Nederlandse festivals zien met haar Nederlandse begeleidingsband The Handsome Men), wat betekent dat ze internationaal al met heel wat bands heeft samengewerkt, wat resulteerde in “duet" CD’s met Marco DiMaggio (Bye Bye Blues) en Jack Rabbit Slim (One Track Mind). Haar nieuwste, inmiddels vijfde full album is opnieuw een samenwerkingsverband, met de Amerikaanse gitarist Chris Casello, bekend als begeleider van onder meer Johnny Powers en Jack Scott en zelf ook maker van rockabilly CD’s met The Starlight Drifters en zijn eigen Chris Casello Trio. Sue en Casello kennen mekaar van de Europese Original Elvis Tribute tours uit 2010 en 2011 met Elvis sound-a-like Robert Washington, bassist Duke Bardwell en pianisten Bobby Wood en Michael Jarrett, waarvoor Casello gitaar speelde en Sue de backing vocals verzorgde en in de spotlights Fever mocht zingen. Voor alle duidelijkheid: op deze CD staan geen duetten, Sue zingt en Casello speelt gitaar. Niettemin is dit helemaal een project van Sue en Chris Casello samen: met hun beidjes schreven ze 6 van de 13 tracks en selecteerden ze de muzikanten, waaronder drummers Jimmy Lester (Chris Casello Trio en Los Straightjackets) en Sam Kallaos (samen met Casello in de latin countrybilly band Brazilbilly), contrabassisten Johnny G. d’Artenay (Hot Rod Lincoln) en Dave Roe (contrabassist voor Johnny Cash van 1992 tot het einde), boogie woogie pianist Al Hill (Bettye LaVette, Hill werkte ook samen met Lee Rocker gitarist Brophy Dale), en op één track Eddie Angel maar dan wel een heel rustige Eddie Angel, verwacht u hier niet aan Rampage. De CD werd opgenomen in de analoge Fry Pharmacy studio te Nashville, volgestouwd met microfoons, versterkers, tapemachines en apparatuur die voorheen in de RCA Studio B in Nashville stond en waar grote namen als Elvis, Patsy Cline en Les Paul nog mee gewerkt hebben. Toch is dit geen rock ‘n’ roll CD geworden, maar een mix van jazz, swing, en exotica, oftewel in één woord samengevat: croonermuziek met als ingrediënten korte jazzy friedelsolo’s van Casello, akoestische gitaar, steel gitaar, piano en zelfs een spaarzaam orgel, overdubs van vocalen en gitaren à la Les Paul & Mary Ford, violen die nu eens niet klinken alsof ze uit een doosje komen, en achtergrondvocalen die even integraal deel uitmaken van de arrangementen als The Jordanaires deel uitmaakten van Elvis. Die stijl past Sue Moreno, want ze heeft een zachte stem die de rauwheid voor rock ‘n’ roll een beetje ontbeert. Sue is eerder een Connie Francis dan een Wanda Jackson, als u ons permitteert, en dat speelt ze hier beurtelings zwoel, diep gezongen en krols als een kattin uit op sensuele ballades, torch songs en zelfs ragtime jazz. Om u een idee te geven: de drie bekendste covers hier zijn Fever, How High The Moon en Mr. Sandman. Broken Hearted Melody van Sarah Vaughan koppelt een ballad in Elvis stijl aan cha cha cha ritmes, het eigen Man Of Many Promises roept een jazzy nightclub op, Polynesian Blues is Hawaiiaans. En Sue zou Sue niet zijn zonder een eresaluut aan Elvis: titeltrack City By Night komt uit de Elvis film Double Trouble. Dit is de eerste keer dat Sue zich aan een hele CD in deze stijl waagt, en ‘t is een klasse album met mooie arrangementen en een warm geluid geworden, nauwelijks rock ‘n’ roll, maar wel een hele mooie CD voor wie houdt van croonsters als Julie London, Peggy Lee, Rosemary Clooney, Doris Day en Dinah Shore. De liner notes zijn geschreven door Michael Jarrett die in 1971 I’m Leavin’ pende voor Elvis.
Jungle is een Fins label (www.junglerecords.fi), dus de handigste manier om je klauwen op deze CD te leggen is mailen naar info@SueMoreno.com. Op eenvoudig verzoek signeert ze hem zelfs voor je! Info: www.SueMoreno.com (Frantic Franky)


ON THE RUN/ LAWEN STARK & THE SLIDE BOPPERS
Drunkabilly Records, DBR20057

Naar de debuut-CD van een band die je vanaf het ontstaan hebt gevolgd kijk je toch op een andere manier uit. Je kijkt er niet zozeer naar uit, je leeft er naar toe. Wat gaat er op staan? Zal de CD even goed zijn als de band op zijn best? Lawen Stark & the Slide Boppers (B) is zo’n bandje dat wij helemaal vanuit het niets hebben zien groot worden. Puur uit liefde voor de muziek opgericht door Laurent Sterckx, jongeman die niet alleen een fifties hoofd heeft (je hebt zo van die mensen) maar vooral ook fifties lééft en ademt, en met een demootje met vier songs onder de arm overal in Europa gespeeld van de Rockabilly Rave en Hemsby (GB) over High Rockabilly (E) tot Zweden toe (Rocket Room). Zuiver op basis van die demo en van mond aan mond reclame, niet omdat een platenfirma de groep daar plaatste om CD’s te verkopen. Maar leidt dat alles ook tot een goeie CD, dat is altijd de hamvraag. Toen ik de CD de eerste keer opzette als achtergrondmuziekje vond ik ‘em veel te rustig, maar de les die we daaruit leren is vooral dat je een CD niet kan reviewen terwijl je de baby eten geeft. De CD bloeit namelijk helemaal open als je’m écht beluistert. Neem openingstrack I Got Devils bijvoorbeeld: ingehouden, zeker, maar in de solo’s explodeert het boeltje wel degelijk. Of neem – Lawen Stark rijdt, gitaar op de rug, op zijn paard de zonsondergang tegemoet – de schoonheid in ogenschouw (of beter: oorschouw) van On The Run, zelfgeschreven melodieuze early sixties countrybilly waar Paul Ansell wel weg mee zou weten. Of de meer rurale rockabilly van Sonny Fisher’s I Can’t Loose. Of het Elvis-op-Sun bekend in de oren klinkend I Really Don’t Want To Know, terwijl deze fifties classic eigenlijk gedaan werd door onder meer Les Paul & Mary Ford (1954), Billy Ward & the Dominoes (1954) en The Flamingos (1955), Elvis deed het pas in 1970. En zo staat hier nog meer moois voor u te pronken, van de beheerste rockabilly cover van Pepper Hot Baby gezongen door drummer Jean Colling over de enkel op akoestische gitaar begeleide Elvis ballade Forget Me Never tot de rechtdoor hepcat rocker Come On Let’s Go. Leuk om eens te horen in een nieuwe versie: contrabassist Guy De Caluwé die zijn eigen Fly Away van The Hometown Gamblers covert. De CD werd opgenomen in de home studio van gitarist Mario Mattucci, en eens te meer blijkt wat voor een goeie gitarist hij wel is: de variatie waarmee hij Fly Away opvult bijvoorbeeld, alsmede de verschillende sound van de gitaar op de verschillende songs, hier Sun, daar Cash, dan weer Gene Vincent of Johnny Burnette Trio. Op een nummer of drie hebben ze piano toegevoegd. Toch heeft die home aanpak nadelen: de zang staat heel mooi voorop in de mix (Lawen Stark staat letterlijk voor jou te zingen), maar de akoestische gitaar en de crash en de snare van de drums vind ik soms iets te scherp klinken, alsof de microfoon te dichtbij stond, maar da’s dan ook het enige dat ik te zeuren heb. Zes van de twaalf songs zijn eigen nummers.
Zoals ze dan zeggen: een geslaagd debuut! Ook uit als op 500 stuks gelimiteerde LP met catalogusnummer DBR20058. Zal Lawen leuk vinden dat ie zichzelf in zijn eigen platenverzameling kan zetten. Info: www.drunkabilly.com en www.facebook.com/lawenstark (Frantic Franky)


IT’S SUMMERTIME/ BOBBY SMITH
Exploding Rabbit Records, 102

Wat doe je als reviewer wanneer je nog nooit van een artiest gehoord hebt? De man eens googelen, wat met een naam als Bobby Smith uiteraard hopeloos is. Vandaar allicht dat zijn website www.bobbymusicsmith.com is en niet bobbysmith.com of bobbysmithmusic.com of zo. In elk geval: echt veel info vonden we daarop niet, maar hij komt blijkbaar uit Baltimore en maakt al rock ‘n’ roll en blues sinds begin jaren ’80, “mostly on the East Coast and in Holland”. Heeft ie dan al in Nederland opgetreden of zo? Soit, hij heeft zo te zien al minstens 6 CD’s uit en bracht in 1987 de LP Two Sides uit op het Amerikaanse rockabilly label Ripsaw. Daarnaast zong hij back-up op de Ripsaw release Wanted True Rock ‘n’ Roll van Billy Hancock en stond hij op Ripsaw compilaties. Mooie credentials, maar levert dat ook een mooie CD op? Helaas niet, want na opener en titeltrack It’s Summertime (onder licentie van Ripsaw, het stond eerder op Two Sides), één vlot rock ‘n’ roll nummer (geen rockabilly) met piano, elektrische bas en sax, staat hier enkel nog ‘70s pop, pianoballades, een vleugje dixieland swing en platte blues op, al dan niet voorzien van funky wahwah. Nou, omdat het zomer is zetten we nog een half streepje bij het halfbakken stereotiep medium tempo countrydingetje Beg Borrow And Steel (moet dat niet Steal zijn?) en het strollerige Cicada Song kan je bij gebrek aan een betere omschrijving als Cramps-achtig beschouwen, maar dan houdt het op. Voeg daarbij héél middelmatige zang (Begin The Beguine van Cole Porter is vocaal en muzikaal zo over the top dat het een parodie op easy listening lijkt) en songs als Air Conditioning Beer en Too Poor To Be Eccentric die niet half zo grappig zijn als hun titel doet vermoeden (al zitten in zijn teksten een paar goeie vondsten), en u begrijpt dat ondergetekende niet echt enthousiast is. Van alles en nog wat maar géén rock ‘n’ roll, noemen wij zulks. Als Bobby Smith op deze bespreking een vertaalprogramma zet vermoeden we dat hij ons in de toekomst geen CD’s meer gaat sturen, maar wedden dat ie op www.bobbymusicsmith.com toch gaat schrijven dat ie in Holland “rave reviews” krijgt? (Frantic Franky)


GREETINGS FROM OUTBACKVILLE/ OUT OF LUCK
Part Records, PART-CD 6100.001

Out Of Luck: als groepen geen Engelse maar Nederlandstalige namen hadden zou dit Duits trio (opgericht in 2007 door Karl Klee, ex-Frantic Flintstones contrabassist, maar die band heeft al véél contrabassisten versleten) luisteren naar de naam Pech. Na twee CD’s op Wolverine Records (Out Of Luck, 2008 en Walking Down 10th Street, 2009) is dit hun derde release en typisch zo’n CD die tussen twee stoelen valt, want hun eigen omschrijving “a wild mixture of rock ‘n’ roll and psychobilly played with the energy of punkrock” is er boenk op: dit is zware gitaargedreven ultramoderne rock ‘n’ roll met brutale meezing punkrefreinen en ritmes die té psychobilly zijn voor rockabillies. Redeneren psychobillies hetzelfde in omgekeerde richting? Weet ik eigenlijk niet, moet ik hen eens vragen op de volgende Old-School Rockabilly Psychosis. Samengevat: niks nieuws, zeker niks dat we niet al eerder gehoord hebben en eigenlijk helemaal niet ons ding, maar goed genoeg om te erkennen dat dit gewaardeerd zal worden door wie meer ‘90s groepen dan ‘50s stuff in de kast heeft staan. Laat het triple slappen een aanvang nemen op www.part-records.de en www.myspace.com/outofluckrnr (Frantic Franky)


SMOKEHOUSE FOR SALE/ SMOKEHOUSE DAVE
Wild Records, géén cat. nr.

Luidens de linernotes is Smokehouse Dave (USA, echte naam David Underberg) een ontdekking van Nick Willet, die dan ook deze CD produceerde, ritmegitaar speelde, backings inzong en meeschreef aan twee songs. De CD is niet typisch Wild Records in de zin dat het nu eens géén ruige rock ‘n’ roll is maar melodieuze rockabilly met veel invloed van pré-rockabilly country: Underberg covert even vlot Real Gone Daddy van Howie Stange als Rattlesnake Daddy van Bill Carlisle met gejodel en al. Muzikaal doet het denken aan een Bear Family CD van een countryzanger uit de jaren ’50 die ooit een paar rockabilly tracks opnam en die op zijn Bear Family CD aangevuld ziet met een meerderheid aan hillbilly songs (zie en hoor wat dat betreft ook de rhumba ritmes in Adios Mi Amor), met dit verschil dat bij Smokehouse Dave de meerderheid van de songs rockabilly zijn. Underberg’s southern drawl (hij komt blijkbaar uit Mississippi) wordt vakkundig begeleid door Nick Willett, Joel Paterson van The Modern Sounds op gitaar (en naar we veronderstellen ook op pedal steel, wie die bespeelt wordt niet vermeld) en Brad S. Ber op contrabas, ons onbekend maar blijkbaar lid van rhythm ‘n’ blues bands The Chicago Blues Angels en The Cash Box Kings. Geen drummer, maar dat valt nergens op, altijd een compliment voor de muziek. Evenmin typisch Wild Records maar evenzeer positief is de heldere sound van de opnames. Aangename kennismaking met slechts twee nadelen: je zou kunnen stellen dat alles, hoe goed het ook is uitgevoerd, hetzelfde klinkt (maar dat kan je ook weer zeggen van een Bear Family CD), en met 11 songs (7 covers, 4 eigen nummers) die net geen 25 minuten halen is deze CD toch aan de korte kant.
Coontail Boogie en Save Your Dimes zijn ook uit op een Wild vinyl single die in tegenstelling tot hun CD’s wél genummerd zijn, in casu Wild 028. Info: www.wildrecordsusa.com (Frantic Franky)


SINISTER STREET/ JOHNNY KNIFE & HIS RIPPERS
Part Records, PART CD 6102.001

Voor wie er aan moest twijfelen: er zijn nog steeds teddy boys. In Nederland en België zijn ze zeldzaam, maar in Duitsland, Frankrijk en Scandinavië lopen ze nog met bosjes rond. Deze CD is na de track Whipping Boy op de vorig jaar op Old Rock verschenen verzamelaar Rockers Of The Round Table: A Tribute To Black Knights het debuutalbum van een nieuw ted trio dat je een Noors-Duits conglomeraat kan noemen, want de band bestaat uit Johnny Knife (echte naam John Sindre Lynghaug, basgitaar bij Rebels Revenge), Christian Hochmouth (Town Rebels) op gitaar en Sven Schürmann (Foggy Mountain Rockers) op drums. De CD voldoet aan alle wetmatigheden van het teddy boy genre anno 2012 (grijze drapes, smalle dassen, basgitaar, gothisch lettertype, songs die het ted zijn bejubelen, een verwijzing naar de Amerikaanse burgeroorlog met Yankee Belle, de Flying Saucers cover Texas Calls You Home), maar de muziek vind ik meer Britse rock ‘n’ roll uit het Johnny Kidd tijdperk dan ted, en in die zin is hun eigen omschrijving “Britse late ‘50s en early ‘60s rock ‘n’ roll gemixt met de power van de revival/ teddy boy sound” er pal op. Een vlotte drive, fatsoenlijke zang, een scherpe gitaar (doorheen de hele CD hoor ik twee elektrische gitaren, één als lead en één als ritmegitaar), stroll tempo’s, melodieus maar toch met een dreigend, sinister sfeertje, dat zijn zowat de kenmerken, al gaan een paar nummers door de backing vocals zelfs richting pop, maar dat kan je uiteraard even goed zeggen over Johnny Kidd van wie ze Growl coveren. Andere covers zijn twee keer Screaming Lord Sutch met Jack The Ripper (met een gritty soul effect op de stem) en het Chuck Berry-achtige schema rondje London Rocker, het immer fantastische Gonna Type A Letter (Billy Fury) en de Britse instrumentale gitaarclassic Saturday Night At The Duckpond die lijkt achter te lopen op het ritme, met 12 eigen nummers met titels als Teddy Boy Jive, Be Bop Teddy Girl, Riot At Leister Square en At The Ace samen goed voor 18 tracks. Naar het einde toe beginnen die een beetje hetzelfde te klinken, maar desalniettemin kan ik hier best mee leven.
Info: www.part-records.de en www.johnnyknife.com (Frantic Franky)

Demo Recensie

FIVE BY FIVE/ FIVE GUYS NAMED JOE

Lang bestaan ze nog niet maar de leden van Five Guys Named Joe hebben individueel in diverse bands hun klasse al bewezen. Het is dan ook logisch dat er relatief snel opnames gemaakt zijn. Deze opnames verschenen nog niet op een officiële CD maar zijn gedeeltelijk al wel te horen op hun site én op de demo die nu voor ons ligt. Erg in de smaak valt de huisstijl van de band, uiteraard in jaren ‘40/50 stijl maar daarbij in elk detail goed herkenbaar doorgevoerd, ook op hun site. Compliment 1. Nog even voorstellen? Welja, Five Guys Named Joe zijn Smokin’ Joe Rollins (Hans Sliepenbeek; zang/ gitaar), Jammin’ Joe 88 (Frans Heuvelmans; grand piano, Johnny Joe Valentine (Eric van Spreuwel; contrabas), Gentle Joe Vanilla (Richard van de Pol; tenor saxofoon/ gitaar) en Tummy Joe Tubs (Pierre de Rouw; drums/ zang).
De eerste tonen van de demo wekken meteen al mijn verbazing. Dit is een demo, maar zou zeker niet misstaan als officiële CD. Five Guys Named Joe is vanzelfsprekend genoemd naar Five Guys Named Moe van Louis Jordan, en daarmee hebben we meteen de stijlrichting gedefinieerd: jumpende jive en swingende blues uit de jaren ’40 en ’50. Maar wat riekt dit debuut al naar grote klasse! Ze lonken zelfverzekerd naar de allerhoogste trede alwaar grote hedendaagse namen als Ray Collins’ Hot Club of Mike Sanchez vertoeven. Compliment 2. En daar bleef mijn verbazing niet bij, want toen ik de tracklist bekeek hoorde ik nog geen denkbeeldig belletje rinkelen. Logisch, want in tegenstelling tot veelal gebruikelijk in dit genre, zijn alle vijf nummers vakkundig zelf geschreven. Compliment 3. Okay, Let’m Roll heeft dan wel erg veel weg van Bim Bam van Sam Butera, maar het is ze vergeve want dit klikt superstrak. Ook de songs It’s A Mad Mad World en Chicken Roast zijn uitermate dansbaar en je hoort de authenticiteit er vanaf druipen. Dat maakt de muziek voor mijn ouderwetse oren in ieder geval extra aantrekkelijk. Ach wat, ouderwets! Ook nieuwerwets moet zulke muziek klinken zoals het hier klinkt! De blazer(s) hebben niet de overhand, de piano niet, doch de T-Bone Walker-achtige gitaar ook niet. Alles wordt keurig gedoseerd gebracht en de strakke begeleiding zorgt voor de dansbare factor.
Met Not Moving Up (I’m Going Down) schakelt het vijftal een versnelling terug en de afsluiter Bye Bye And Toodle-Oo is á la swingende Louis Jordan, oftewel een pakkend refrein en daarbij een vertellende tekst in een wat komische setting.
Het resumé luidt wat mij betreft kort maar krachtig: subliem! Luister maar eens op www.fiveguysnamedjoe.com en check of ik gelijk heb. (Frans van Dongen).

CD Recensies

naar boven



7 juni 2012

GOOD OL’ FASHIONED LOVE/ THE OVERTONES
Warner Music UK Ltd, 2564664113

Doo-wop is eigenlijk nooit weg geweest: in de revival rock ‘n’ roll van eind jaren zeventig en begin jaren tachtig werd het nieuw leven ingeblazen en sporadisch ook erna, al dan niet met een poppy sausje overgoten, zoals bij The Flying Pickets (Only You 1983), Neil Young & The Shocking Pinks namen in 1983 een pure 50’s LP op met enkele klasse doo-woppers, Billy Joel (For The Longest Time 1984), The Housemartins (Caravan Of Love 1985), Bobby McFerrin (Don’t Worry, Be Happy 1988)… en nu dus: The Overtones.
Soms wil ik wel eens, al struinend door een bekende landelijke mediazaak, ongehoord (blind shopping noemen ze dat) een CD pakken, waarvan de cover suggereert dat het iets met rock ‘n’ roll van doen zou kunnen hebben. In dit geval meer specifiek: doo-wop. Zeker als mijn ogen op de achterzijde van het kleinood bekende titels uit de jaren vijftig ontwaren.
We hebben het dan over een, voor mij op dat moment nog onbekende, Brits/ Iers/ Australische boy-groep: The Overtones. Ooit eens van gehoord, maar dat was het dan ook. Nu blijkt echter, dat ze in 2010 in Engeland en Ierland al met dit album in de charts stonden, piekpositie resp. 4 en 14. Tegenwoordig krijg je voor die positioneringen een platina plaat (multi million sellers, zoals in de 50’s, zijn niet meer nodig en ook niet meer haalbaar)! In 2011 is het album opnieuw uitgebracht en ligt nu pas (2012!) buiten Engeland in de schappen. In maart 2012 stond het in de vaderlandse album charts, met als hoogste positie 19 en in Zwitserland in maart van dit jaar op een 38ste plaats. Het zijn daarmee de eerste twee landen op het vaste continent waar de Overtones met dit album in de charts staan.
Een album dat wellicht bedoeld is voor de pukkelgezichtjes- en tandbeugel-generatie, maar opvallend genoeg een midlifer als jullie redacteur kan bekoren. Heel simpel, doordat het nadrukkelijk die revival sfeer van eind jaren zeventig en begin jaren tachtig uitademt. Het vijftal dat daarvoor verantwoordelijk is, luistert naar de namen Timothy Matley (Ierland), Mark Franks, Michael Crawshaw, Darren Everest (allen Engeland) en Lachlan Chapman (Australië). Engeland, Ierland en Australië waren in de jaren vijftig nou niet bepaald echte doo-wop naties. Niettemin Engeland heeft dat gemis in de voornoemde revivaltijd weer goed gemaakt met The Cruisers, Rocky Sharpe & The Replays en The Darts als meest prominente vertegenwoordigers.
In deze recensie beperk ik me tot de echte doo-wop nummers en dat zijn er nog altijd dertien (van de achttien songs die het album rijk is). Het is mooi om te zien (en vooral horen) dat een jonge groep, wier leden in de revivaltijd nog niet eens in moeders buik met de vingers knipten, ‘onze’ muziek tegenwoordig de charts in zingt en daarmee de oude songs presenteert aan een jonge generatie. De albumopener kunnen we links laten liggen, maar het tweede nummer, Sh-Boom, kennen we natuurlijk als het startsein voor de doo-wop in de jaren vijftig. Mooi dat men hier geen moderne flutversie heeft opgenomen, maar een song dat geheel in de lijn ligt van de coverversie van de Duitse Spider Murphy Gang uit 1984.
Wat opvalt is dat men voor de covers uit de 50’s echte revival arrangementen, zoals we die van The Darts en Rocky Sharpe kennen, heeft aangehouden waardoor het ook die feel krijgt. Ook de gitaren klinken opvallend 50’s en revival! Hun eigen compo Gamblin’ Man, waarmee ze momenteel hoog in de charts staan in Duitsland en Oostenrijk, heeft een mid jaren zestig touch. Come Back My Love van The Wrens (1955), dat we uiteraard kennen in de hitversie van The Darts uit 1978, wordt hier waardig gebracht. Ook al is het wat minder pittig dan de Darts’ cover. Na het beluisteren van enkele nummers kunnen we in ieder geval wel al constateren dat deze groep weliswaar niet onaardig klinkt, maar zeker niet tot de beste doo-wop groepen behoort. Zangmatig zijn er betere groepen. De kids in de jaren vijftig waren bijna zonder uitzonderling afkomstig uit kerk- en gospelkoren. Daarom konden ze ook zo geweldig zingen. Dat we dat fenomeen tegenwoordig niet meer kennen, is hier toch wel te horen. De meest opvallende stem aan het kwintet is zeker die van de Australiër Lachman. Hij klinkt als twee druppels water als een afgestofte Tom Jones (die overigens in 1964 nog opnam voor Joe Meek met zijn beatbandje Tommy Scott & The Senators). Nummer vijf van de CD laten we weer voor wat het is en de zesde song, Carolyn, kon zo uit Phil Spector’s archief geplukt zijn. Het heeft qua sound wat weg van de early Supremes of Martha & The Vandellas. Op de acapella toer in Billy Joel’s cover For The Longest Time. De titelsong Good Ol’ Fashioned Love is wellicht het beste nummer van het album en de inspiratie voor ritmische begeleiding komt allicht uit The Drifter’s Save The Last Dance For Me en Ben E. King’s Stand By Me. Een fris nummer dat een mooi early 60’s gevoel in zich heeft. Alleen zangmatig is het iets eigentijdser. Het oeroude Blue Moon heeft hier een licht easy listening jasje door de toevoeging van een blaasorkest. Vocaal is het zonder meer doo-wop. Ricky Nelson’s Have I Told You Lately That I Love You is een bovennormaal geslaagde rock ‘n’ roll cover. Als je niet beter wist, zou je denken dat het een opname van een band uit onze eigen scene betreft! Cool! Enig minpuntje is, dat men aan het ultieme einde het nummer snel speelt (zoals in Shout van The Isley Brothers) en dat is dan weer jammer, daardoor krijgt het een polka karakter. Maar we blijven zwijmelen bij kaarslicht In The Still Of The Night. Ook hier laat de band horen veel respect te hebben voor traditie! Niks moderne snufjes, maar oude arrangementen. Zeer geslaagd! Dat horen we ook in de cover van Dionne Warwick’s song uit 1962, Don’t Make Me Over. Zij het, dat het hier (in tegenstelling tot het origineel) een vleugje doo-wop is meegegeven. Whoops heeft ook weer een mid 60’s sfeertje met wat ritmische ska-trekjes. Maar nostalgisch wordt het in de cover Goodnight, Sweetheart, Goodnight van The Spaniels (1954). Heb je al eens Tom Jones 50’s doo-wop horen zingen… hier hoor je het! Een totaal andere stem zijn we natuurlijk gewend in Franky Lymon & The Teenagers’ kraker uit 1956: Why Do Fools Fall In Love. Natuurlijk is Franky’s stem in dit nummer niet te evenaren en al helemaal niet door een twen. Desondanks toch een zeer acceptabele cover! Zowel muzikaal als vocaal. De drie bonus songs kunnen we vergeten. Dus houden we van de achttien tracks dertien songs over, die het revivalhart sneller laten kloppen.
Op de CD, zoals heden ten dage gebruikelijk, staat ook een extraatje dat je alleen op de computer kunt bekijken. Dit simplistisch amateuristisch in elkaar gedraaide niemendalletje over hun trip naar Hollywood krijg je pas te zien (en is niet zomaar te downloaden, maar wie zou dat ook al willen) op de website van de gasten, na het invullen van negen vragen, waarmee de marketingafdeling haar voordeel hoopt te doen. De bonus heeft zeker minder waarde voor de fan, dan die negen vragen (mits eerlijk beantwoord) voor de marketeers.
Samengevat: voor degenen die de groep kennen als popband zal dit album zeker een aangename verrassing zijn. Zie www.theovertones.tv (Henri Smeets)


TEEN ROCKIN’ PARTY VOL. 5
Classics Records, CD 735

Het wordt steeds moeilijker om nog echt originele compilaties samen te stellen. Er zijn al tal van albums met de meest uiteenlopende thema’s verschenen. Het lijkt wel alsof iedere obscure rocker in de uithoeken van de USA inmiddels zijn opgespoord en toch… Ooit gehoord van Tony & Joe? Zij zongen in de Phil Spector (toen nog bij de Teddybears) compositie Where Can You Be. Ze hadden een hit in 1958 met Freeze. Joe zou als producer heel succesvol worden en zijn eerste grote hit in die hoedanigheid was Dorsey Burnette’s Tall Oak Tree in 1960. Dit is allemaal te lezen in het, met zorg samengestelde, 36 page booklet. Johnny Scoggins maakte met I’m Gonna Stay een uptempo versie van Jim Reeves’ He’ll Have To Go. Schotse obscuriteit Jackie Dennis is hier vertegenwoordigd met My Dream uit 1958. In 1959 zou hij nog een tour door USA maken en in Engeland enkele hitjes scoren. Remmen los in Kwazy Wabbit Wock & Woll van Edye en Lathy Rose uit 1959, that’s rock ‘n’ roll! Inmiddels geen onbekende meer bij de verzamelaars, Kip Tyler, zingt het uit 1959 stammende Let’s Monkey Around. Acteur en zanger Joe Seneca bezong in de midtempo rocker uit 1959 datgene, dat voor een aantal artiesten waarheid is geworden: Overnight Success. Lou Josie rockt er lustig op los in Breezin’ Out (1958) met Skinnie Minny gitaartrekjes. Hij maakte begin jaren zestig deel uit van de rondtoerende versie van Bee Bumble & The Stingers. Canadees Arnie Derksen horen we in Let The Whole World Know (1959), dat zangmatig erg doet denken aan Jan & Dean’s (Arnie’s) Jenny Lee uit 1958. She’s My Baby van Al Lucas is ritmematig een kloon van Ray Campi’s Caterpillar en zangmatig een pure blauwdruk voor Johnny O’Keefe, die het in Australië zeer succesvol opnam. Op de ‘troebele verliefde oogjes’-toer met Lance Roberts in You’ve Got Everything (1959), een nummer dat voor Bob Luman een jaar later een grotere hit zou worden. Lance nam in 1959 nog een single op voor Sun records. Opvallend veel basgitaar te horen in Then You’ll Know van ultieme obscuriteit Big C. Wie hem kent mag zich melden. In een tijd dat Harry Belafonte de apen uit de bomen zingt met zijn Banana Song, mag een rockend antwoord hierop niet uitblijven: Banana (1958) van Johny Prophet. Ray Vernon alias Lucky Wray, de broer van, rockte in 1958 I’ll Be So Good To You uit zijn longen. Sweeter Than You van The Gaylords is een vrolijke rocker. Nick Venet hangt in Honey Baby van de gebroeders Burnette een jonge Paul Anka uit, terwijl hij van huis uit een producer is, die uiteindelijk het hoofd van de A&R afdeling van Capitol Records zou worden in de sixties. Andy Starr, wellicht wel de meest bekende obscuriteit van weleer, nam in 1957 de rocker Do It Right Now op. The Big Baboon van The Cameos is een tekstueel niemendalletje uit 1958. Maar het rockt er niet minder om. This Feelin’s Bound To Be Love van The Morgan Twins klinkt als een onuitgebracht nummer van The Everly Brothers. Zangeres Carol Kay doet het wat rockiger in O’Where O’Where, met aardig wat echo. Met amper acht jaartjes (!) al zong ze het opmerkelijke Good Man Is Hard To Find (?!). In 1959, toen ze inmiddels wat meer van het andere geslacht wist, nam ze voornoemde rocker op. Honkin’ rockin’ Cris Kevin op Here’s He Comes There They Go alias Have Gun Will Travel. Jimmy Snow, de zoon van, rockte eventjes op RCA voordat hij zich, net als andere rockers (Little Richard, Cliff Richard etc.), braaf tot De Heer wendde: Rules Of Love. Hula Baby is een zoete rocker van mister unknown Phil Gandy. Johnnie & Joe zongen in 1958 het in vergetelheid geraakte, maar wild rockende, Why Oh Why. Bekend is het duo van hun grote smash hit Over The Mountain (1958). Donnie White daarentegen heeft alleen maar kunnen dromen van een smash hit. Ook zijn teeny bopper Keep Saying You’re Mine (1958) heeft daar geen verandering in kunnen brengen. De grootste naam op deze compilatie, Roy Orbison, is hier vertegenwoordigd met een absolute rariteit: misschien wel zijn meest rockende nummer, With The Bug (1959). De rolstoelrocker Donnie Bowser legde in 1959 een Everly Brothers achtig I Love You Baby op plaat vast. Tony Perkins alias de meer bekende filmster Anthony Perkins (Psycho, 1960) pakte het wat pittiger aan in Gonna Get Some Lovin’ (1957). Hij scoorde één hit in datzelfde jaar met Moonlight Swim (dat we hier in Nederland (de insiders althans) kennen van Pim Maas & The Presley Cats (1959)). Sonny Nichols is de derde grote onbekende op deze compilatie en nam in 1959 de rocker Tip Toe Into My Heart op. De albumsluiter The 4 Closures legden in 1959 een verrockte traditional op zwart vinyl vast, zo lijkt het: Rock A My Soul. Ik kan me niet aan het idee onttrekken dat het hier in feite gaat om een verrockte versie van de traditional (What Shall We Do With) The Drunken Sailor, dat we op de lagere school netjes met de armpjes over elkaar moesten zingen tijdens zangles. Voor de jonge puppies die dat niet meer in het lespakket hebben zitten: dat was vroeger een les waarbij werd geluisterd of je longen en mondgestel ook aangenamere tonen van zich konden geven dan alleen boeren en grotzen.
Conclusie: Al met al een prima rockige compilatie met enkele zeer verrassende tracks. (Henri Smeets)


TEEN ROCKIN’ PARTY VOL. 6
Classics Records, CD 736

Goede compilaties maken is een vak op zich. Wat is je doelgroep, welk thema of stijl wil je belichten, alleen rustige songs of juist uptempo of een mix van beiden, alleen uit bepaald landen of een regio, uit een specifiek tijdperk of door de jaren heen… en dan maar hopen dat het aanslaat bij het beoogde publiek. Luisteren naar dat publiek is dan niet verkeerd en dat is datgene dat Classics Records doet. Zo komen ze dan ook elke keer weer met verrassende compilaties op de proppen.
De titel doet de inhoud van de zilverling alle eer aan: (merendeels) tieners die er lustig op los rocken. De eerste die dat doet met een highschool rocker in Neil Sedaka stijl, Come Out Come Out uit 1959, luistert naar de naam Bobby Pedrick. Voordien had hij al een bescheiden hit op zijn naam staan. Jerry Glenn coverde in 1960 Elvis’ Just Because met de complete melodielijn van The Coaster’s That’s Rock & Roll!! Origineel of juist heel goedkoop? It’s up to you. Mooi om eens een minder bekende Amerikaanse cover van Lilian Briggs (Be Mine) te horen, van een door Engelsman Lance Fortune gecoverde song van, jawel, de Duitse Peter Kraus: Alle Mädchen Wollen Küssen (1959)! Het was het eerste nummer dat de Britse sterproducer Joe Meek in dat jaar produceerde (voor Lance dus). Maar nog vóór deze coverversie was er een oer-origineel van co-componist Leo Leandros (vader van latere schlagerzangeres Vicky Leandros) en een Amerikaanse cover van The Jordan Brothers met Engelse tekst van een Belg! Zijn naam: Marcel Stellman. Deze info staat niet in het boekje, maar daarvoor heb je nu eenmaal een voorliefde voor Boppin’ Around, nietwaar? Terug naar Lilian: zij scoorde ooit maar één hit in 1954 en was in de 60’s wel nog in speelfilms te bewonderen. Alligator Man van Stanley James is zo’n nummer waarvan je je afvraagt: wat moet ik ermee? Het is rock ‘n’ roll, okay. Maar de gitaarloopjes zijn continu in Griekse stijl. Klinkt vreemd en vooral langdradig. Bovendien horen we de hele tijd (!) een cola blurpende kikker (zoals bekend van Buddy Holly’s Ain’t Got No Home). Gene Princeton’s nummer Big Fat Saturday Night (1959) daarentegen kennen we van good ol’ Gene Vincent, eveneens uit 1959. Wie was eerst? Een goed bewaard geheim! Onbeschreven blad Dick Prusha weet het zeker in deze midtempo rocker: Rock And Roll Your Blues Away. Jerry Benty bezingt country flavoured rocker Without You. De man, die onder andere Conway Twitty als inspiratiebron had. Deze Conway staat hier vertegenwoordigd met een rocker uit 1960 in Coasters’ Yakety Yak stijl: Tell Me One More Time. Meer woorden zijn er over mister Twitty niet nodig… de rest is historie. Baker Knight, met wie jullie redacteur nog contact had vlak voor zijn dood, en die we beter kennen als succesvol songwriter van hits als Lonesome Town en I Got A Feeling (beiden Ricky Nelson) en The Wonder Of You (Ray Peterson en later Elvis). Het was Eddie Cochran die hem op het songwriterpad heeft geholpen. In de tijd dat hij die grote hits schreef voor anderen, nam hij dit Ain’t Nothing But Love in 1958 op. Brits buitenbeentje op deze Amerikaanse CD vol yankees en rebels, Russ Sainty with The Nu-Tones zingen Race With The Devil, dat niets van doen heeft met Gene Vincent’s nummer. Het enige noemenswaardige wapenfeit van Russ is dat hij zong in de legendarische coffeebar The 2 I’s in Londen. Gino James was de grote onbekende aan de ander kant van de oceaan en nam slechts één luttel singeltje op met de wat merkwaardige titel Popularity. Paul & Lynn namen het tekstueel ronduit oubollig sullige Absent Minded Love (1960) op, met veel Hammond ge-orgel, dat zelfs in de tijd dat het werd opgenomen geen vetkuiven en ponytailtjes naar de platenzaak wist te trekken. Niettemin was Paul Vance een verdienstelijk componist en zijn (als songwriter) grote hit voor Brian Hyland, Itsy Bitsie Teeny Weenie Yellow Polka Dot Bikini, wordt nog steeds graag meegezongen. De dertiende song op het album is van de minder fortuinlijke Wayne Carroll: He Created (1958). Niet echt een tiener, deze Wayne, maar de song is toch een aardige midtempo rocker. Vlotte countryrocker It’s A Mighty Fine World van Joey Ward klinkt erg fris. Jay Randall schatert partyrocker Never Have I (1959) door de ether, terwijl The Blue Flames hetzelfde doen met Bowling USA (1960). In 1959 nog de jazzer uithangend en een jaar later de rocker: dat overkwam Bob Wilson. Two Little Birds is zijn geslaagde midtempo rocker. Met een samenzang, zoals we die kennen van de early 60’s Indoband The Hartung Sounds! I Wanna Play House (1960), dat wilde niet alleen Elvis, maar ook een zekere Wink Martindale (bekend van de hit Deck Of Cards) in een Jim Lowe (Green Door) achtig nummer, dat niets van doen heeft met Elvis’ dubbelzinnige rockabilly. Als we het dan toch hebben over iets bekendere namen, dan mag ook filmster en hitzangeres Debbie Reynolds niet ontbreken. Zij laat Satisfied Part 2 horen, dat begint met een Elvis Sun stijl echo en verder gaat in een ritme en sound, waarvoor Shout (1959) van The Isley Brothers model heeft gestaan. Countrypoprocker Why Can’t We Get Along uit 1958 is van de hand en uit de mond van Al Jones. Wederom een Yakety Yak achtig nummer op dit album, ditmaal echter van The Huskies: Go Out And Buy Yourself A Hat (1958) met Eddie Cochran op gitaar. Dale ‘Suzie Q’ Hawkins behoeft geen introductie meer en is hier vertegenwoordigd met de pumping pianorocker Every Little Girl uit 1960. David Frizzell (de broer van) mocht in 1959 Love Baby opnemen. The Crystals brengen het vrolijke Better Come Back To Me uit 1959, dat klinkt als vroege Jan & Dean harmonie. Gregory Carroll’s Wa Ding Dung Doo (1960) kabbelt lekker voort, daar waar Skip Robinson’s The Little Boy’s Gone Lookin’ (1960) in de categorie pittige uptempo rockers hoort. We komen terecht bij teenybopper Now’s The Time van een onbekende Dick Holland. Thurston Harris daarentegen is alles behalve onbekend en scoorde reeds een hit in 1957 met Little Bitty Pretty One (dat we ook kennen van Bobby Day). Hier laat hij van zich horen met Runk Bunk uit 1959. De afsluiter van de CD is een zekere Johnny Duncan (nee, niet de bekende), die in 1959 een uptempo versie opnam van een song, die voor Ricky Nelson enkele maanden later een internationale smash hit zou worden: Hello Mary Lou.
Conclusie: Als je van swingende obscure Amerikaanse (highschool) rock ‘n’ roll houdt, dan heb je dat met deze compilatie zeker in handen. (Henri Smeets)


SODA POP BABIES
Classics Records, CLCD 737

In de loop der jaren zijn er nogal wat labels geweest die van alles en nog wat hebben uitgebracht van wat ooit is verschenen en van wat er nog lag te verstoffen in archieven. Daar waar je je (muzikaal, niet commercieel, gezien) de vraag kunt stellen over het nut van het herhaald releasen van compilaties met grote hits, is het uitbrengen van obscure opnames juist een ware verademing. Hierdoor is in de loop der jaren onze blik verbreed op het enorm brede palet van de vintage rock ‘n’ roll en de gigantische hoeveelheid uitgebrachte opnames destijds.
Ook het Zweedse Classic Records probeert ons kennis te laten maken met nog niet eerder op CD verschenen, of op zijn minst aan onze aandacht ontglipt, materiaal. De in witte bobbysocks en fleurige petticoats gehulde en met ponytail pralende amazones der 50’s en early 60’s rock ‘n’ roll, worden hier breed aan ons voorgesteld. Natuurlijk de (merendeels) minder bekende vocale schoonheden. Alles, zoals dat hoort, netjes voorzien van veel achtergrond informatie en foto’s, verpakt in een dik boekwerkje. Een waardig eerbetoon aan een vergeten groep zangeressen, zonder wie de rock ‘n’ roll op lokaal en regionaal niveau niet haar eigen idolen had gehad. Allemaal highschool rockertjes, teeny boppertjes en teen beats (geef het maar een naam). The Vonnair (Von Ever) Sisters openen met Dum Papa Too Tah Tah (1961) het album. In haar korte periode heeft het trio zelfs een single samen met de beroemde Annette Funicello opgenomen. Ze namen hun nummers op voor het label van Walt Disney. Judy Scott (Johnny Doesn’t Talk Much, 1960) stond al op jonge leeftijd in 1957 aan de zijde van beroemde filmkomiek uit de 50’s en 60’s Jerry Lewis (die een platform bood aan Freddie Bell & The Bellboys, die zelf in een scène de rocker uithing in zijn film uit 1958: Rock A Bye Baby en wiens zoon Gary met zijn Playboys enige bekendheid zou krijgen in de 60’s). In 1957 toen obscuriteiten Ray Dogett en Don Woody hun handtekening zetten onder hun rockabillycontracten bij Decca completeerde Judy de platenstal met teeny boppers en had zowaar een bescheiden hitje. Na haar Decca avontuur kwam ze via Top Rank Records terecht bij Capitol Records, waarvoor ze het nummer hier opnam. Bij Joan Proctor moest ik even denken of het niet toch John Proctor was. Deze zangeres zou zelfs Paul Anka nog laten verbleken tot meisje. Van haar vernemen we dat ze voor RCA Victor en Cameo-Parkway enkele singles mocht vol zingen, onder andere A Red Blooded True Blue American Boy (1960). Joanie Sommers, geen onbekende maar desondanks doch slechts bescheiden hits, zingt hier de teeny bopper Piano Boy (1961). Ze kreeg meer bekendheid via televisie. Over bekendheid gesproken. Van de volgende girl group Starlets vernemen we dat ze als demo groep actief waren en nummers inzongen van en voor songwriters. Daaruit volgden enkele singles, waaronder de geweldige doo-wopper Where Is My Love Tonight (1960). Terloops wordt vermeld dat twee groepsleden na het uiteenvallen van de groep The Angels vormden. En die kennen we beter van hun million seller My Boyfriend’s Back uit 1963 (deze groep bestaat nog steeds in originele bezetting!). Paula Gay (The Kids On My Street (1961)), zeg maar de vrouwelijke Terry Dene, blijkt een vrijwel onbesproken verschijning, terwijl Kathy Linden in 1958/1959 maar liefst vier maal de Billboard charts bevolkte, voordat ze in 1960 Don Gibson’s frisse Take Me Home inzong. De dochter van Capitol Records executive Walter Heebner, Dotty Walters, mocht ook een paar singletjes inzingen van papa en dat resulteerde in 1961 in Wonder Who. Lotsa Luck van The Minks doet heel sterk denken aan No Wheels van The Chordettes (in Duitsland op plaat vastgelegd als Kein Auto door toenmalige TV-grootheid Peter Frankenfeld, samen met Gitta Lind en Christa Williams, welke laatste in Den Haag haar carrière begon). In Love van The Dolls is een typische 50’s doo-wopper, die heel sterk geïnspireerd is door Franky Lymon & The Teenagers. In 1959 zag country bopper Let Him Go Go Go het daglicht, gezongen door Lorry Lee. De knappe Ginger Davis zong een antwoordsong op Dion Dimucci’s Runaround Sue: I’m No Run Around (1960). Love You Know Nothing About werd geschreven door een jonge Gene Pitney en aan plaat toevertrouwd door Connie Russell, die reeds in 1941 en 1942 in diverse speelfilms te zien was. Pas in 1953 nam ze ook platen op, waaronder in 1957 Buddy Holly’s That’ll Be The Day (als 34 jarige!). In 1959 was Charlie Brown van de Coasters een grote hit en je kunt je niet aan de indruk onttrekken dat dit nummer een grote indruk moet hebben gemaakt op The Three Graces, die in 1959 7L opnamen. Een dikke kloon dus van Charlie Brown. The Silver Sisters probeerden tevergeefs hoge ogen te gooien met de doo-wopper Waiting For The Stars To Shine (1960). De vier hits (waaronder My Boy Flat Top) scorende Dorothy Collins, klinkt als een kruising tussen zangers (!) Narvel Felts en Larry Collins in It Doesn’t Matter (1959). In 1961 was het de beurt aan Kitty Ford om het vinyl te vereren met Gee Mom, dat ondanks goede recensies verdween in anonimiteit. Over de inhoud van de, overigens allemaal zeer fris klinkende, songs kunnen we kort zijn: boys, boys en nog eens boys. Waar een meisjeshart al niet vol van is… Debra Lewis is daar een lichtend voorbeeld van met You Stole Him (1961). The Dories maken het nog erger: Tragedy Of Love (1959). De sound horend en met de titel van de grote hit van The Fleetwoods datzelfde jaar in gedachten, Tragedy, mag het niet verbazen dat dit nummer heel duidelijk trekjes van voornoemde groep vertoont. Zij het, dat het nummer meer de swing heeft van de spiegelbeeldvariant van The Fleetwoods, qua bezetting, The Teddybears. Trouwens, de groep zou overgaan in The Angels (met Herp Albert erbij) en uiteindelijk in The Safaris, die een grote hit zouden scoren met de doo-wopper Image Of A Girl. You Ain’t Gonna Hurt Me No More (1961) voor het prestigieuze Columbia, van Gloria Lambert, valt meer in de categorie Tin Pan Alley. Dat is zeker niet te zeggen van het Brenda Lee achtige oppeppende Boy For Me van de twaalf jarige Connie Little uit 1961. The Kittens vullen de ether met It’s All Over Now, een wild nummer uit 1959 dat klinkt als de voorloper van de vocale surfsound, zoals we die kennen van Jan & Dean. Jeanette zong in 1961 Tonight’s Allright, een nummer dat wat doet denken aan de sound van de ‘allereerste’ girl groups, 1960/1961. Beverly Taylor mocht in 1961 teeny boppertje It’s Old History opnemen voor het nageslacht. Beginner’s Luck van Billie Dawne was in 1960 helaas geen gelukkige greep (in commerciële termen). Het album is een verzameling van teenies en jonge moeders, maar Mary Mazza behoort toch zeer zeker tot de eerste categorie. Zij zingt het opzwepende en lekker in het gehoor liggende Niza Boy (1960). Het heeft wat weg van de twistnummers die we kennen van Caterina Valente. Sunny Gale was ‘een paar jaartjes’ ouder, ook al hoor je dat niet direct. Ze scoorde maar liefst vijf hits, o.a. haar eerste hit als blanke in de rhythm & blues chart en Rock & Roll Wedding. De jonge Ann Grayson daarentegen stond nog maar pas in het leven: I’ve Just Discovered Boys (1959). Wendy Hill’s Without Your Love (1961) is wederom een typische Tin Pan Alley song. Dat kun je niet bepaald zeggen van de hekkensluiter van het album, Mary Small’s Everybody But Me, met een orkest dat klinkt alsof het net aardig wat glaasjes achter de kiezen heeft.
Conclusie: voor liefhebbers van vrouwelijk vocaal schoon is dit album meer dan een aanrader. Dertig merendeels frisse songs, die zelfs op een vrijgezellenparty van een doorgewinterde greaser niet zouden misstaan. (Henri Smeets)

naar boven

31 mei 2012

LUCKY 13/ MIKE BADGER & THE SHADY TRIO
Generator Records, Gen 13

Full album debuut van een band uit Liverpool onder leiding van Mike Badger, in 1984 oprichter van rockband The La’s maar al opgestapt toen die in 1988 de pophit There She Goes scoorden. Badger ploeterde verder in de roots en de country en is sinds 2010 actief met dit Shady Trio, bestaande uit de voor ons nobele onbekenden Barry Southern (gitaar), Chris Marshall (contrabas) en Ian Laney (percussie). Op www.mikebadger.co.uk staat een uitverkochte titelloze 6-track-CD uit 2010 waarvan drie nummers hier worden hernomen, vorig jaar verscheen de door ons evenmin gehoorde CD-single Another Christmas Carol/ Everybody’s Drinking. Met andere woorden: we kunnen enkel dit full album beoordelen.
Opener Shake It Up is zondermeer catchy rockabilly die aantoont dat Badger weet waar ie mee bezig is, het tweede nummer What You Done To me is evenwel countryrock gespeeld op z’n rockabilly’s, en eigenlijk is dat de sfeer die primeert op het album. Daarnaast hoor ik invloed van skiffle, bluegrass en cajun, zij het eerder door de percussie en de songstructuren dan in de muzikale uitvoering zelf. Thank Hank is een Hank Williams tribute die dan weer meer rockabilly dan country is, en dat Badger ook tekstgewijs absoluut zijn eigen ding doet blijkt uit songtitels als Mountain Man (Kidnapped By Bigfoot) en Heading For Tibet (In My Cadillac). Alle 13 songs heeft ie zelf geschreven en gecomponeerd, maar soms klinken daar bekende dingen in door: Charm School lijkt op Red Blue Jeans And A Ponytail van Gene Vincent, Routemaster ’59 bevat flarden Me And Bobby McGee. De CD klinkt een beetje artificieel, alsof ze alles zelf hebben ingespeeld en overgedubd, mogelijk te verklaren door het ontbreken van een kritische producershand: enerzijds kent Badger alle trucs van de foor, anderzijds maken ze er zich soms vanaf met te gemakkelijke eindes en breaks en dat soort dingen. Maar als u charmante hobbymuziek kan pruimen en het niet erg vindt dat de CD minstens evenveel rockende countryrock als echte rockabilly bevat, dan zal u deze Lucky 13 wel appreciëren. Wellicht moeilijk te vinden, dus check ’s mans hierboven vermelde website. Info: generatormail@btinternet.com (Frantic Franky)


THE BEST OF RIPSAW RECORDS vol. 2
Part Records, PART-CD 650.007

Nou, hier is ie dan: volume 2 en de opvolger van het iets meer dan een jaar geleden besproken deel 1 van het beste dat het Amerikaanse Ripsaw Records te bieden had én heeft. Kijk desgewenst nog even terug naar de review van het vorige volume voor de geschiedenis en meer info over Ripsaw.
Het zal je logisch overkomen dat we voor een groot deel ook weer dezelfde artiesten tegenkomen, uiteraard in andere songs. Het meest recente album op Ripsaw is het laatste album van Marti Brom en van deze dame horen we A Fool Such As I, Sweet Thang en Feelin’ Right Tonight = honky tonk first class! Ook country, maar dan van een geheel ander soort is de bluegrass van Louie Setzer & the Appalachian Mountain Boys van 35 jaar eerder. Hun song Bluegrass Hall Of Fame was de A-kant van de allereerste single op Ripsaw Records in 1976.
Toch maken de rockers hier de dienst uit met namen als Billy Hancock al dan niet met zijn Tennessee Rockets. Zo is Do It If You Wanna is uitstekende rockabilly een beetje in de trant van Mystery Train. Logisch, want dit was dan ook oorspronkelijk een pennenvrucht van Arthur Crudup. Ook zijn eigen nummers, zoals Rockabilly Fever (let op het gitaarwerk) zijn uit de kunst! Tex Rubinowitz is niet alleen aanwezig met zijn eigen vertolkingen (waaronder het toffe Ain’t It Wrong alsmede een zeer acceptabele cover van Red Cadillac And A Black Moustache), hij produceerde ook voor onder meer de tof zingende Martha Hull, bijvoorbeeld in een enthousiaste versie van Fujiyama Mama (waarbij je trouwens heel goed de elektrische bas i.p.v. een contrabas hoort) met Eddie Angel als gitarist. Een relatief onbekende naam is Kid Tater & the Cheaters, die prima rocken in het medium tempo You Oughta Know Better. The Uptown Rhythm Kings klinken precies wat je van zo’n naam verwacht, met blazers en al. Open Up The Back Door voor die gasten! Erg grappig is hun Sad As A Man Can Be dat een stuk vrolijker klinkt dan je gezien de titel zou verwachten. Ergens halverwege de CD duikt Bobby Smith op die met zijn I Wanna Be With You doet denken aan iemand als Shakin’ Stevens, al is zijn Tough Girls wat poppy. Tot slot noemen we Artie & Curt & their Classmates die de meest minimalistische rockabilly van dit album brengen in I Wanna Bop With You en Roy Kyle & Nite Life waarvan ik hun I Like Your Style Baby het minste nummer van het album vind.
Ik heb me vermaakt. Wie houdt van Rollin’ Rock zou best ook eens van Ripsaw rock ‘n’ roll kunnen houden! Info: www.part-records.de (Frans van Dongen)


LIVE & JIVE LEGENDS Vol. 2
Heptown Records, HTR060

Deel 1 verscheen een jaar of vijf terug, en net als op die CD staan hier een twintigtal Europese en Amerikaanse bands op (22 tracks van 21 verschillende bands) die op het Live & Jive festival in Zweden speelden, dat in februari jongstleden aan zijn 20ste editie zat. Verrassing: op deze CD staat ook Drinkin’ Gasoline van The Baboons, in de linernotes omschreven als “the future of the rockin’ scene”! Helaas is de schrijver van die tekst overtuigd dat ze uit Nederland in plaats van uit België komen... De CD-titel is evenwel misleidend op drie punten: dit zijn géén live registraties van het festival maar gewoon studio opnames, de muziek is geen jive maar een overzicht van de actuele rockabillyscene, en die actuele bands nou legendes noemen... Ik bedoel: Jack Scott is een legende. Santos niet. Dat gezegd zijnde is dit een goed overzicht van de actuele trends in de rockabilly vandaag de dag, en die trends bestaan contradictorisch genoeg voor een groot deel uit... niet-rockabilly! Naast de oude favorietjes No Brakes (Go Getters) en hepcat pletwals Orangutang Juice (Eddie & the Flatheads) besteedt de CD namelijk veel aandacht aan harde sixties surf met The Ryan’s (het onuitgebrachte Scrub Bucket met screams, geluidseffecten en dialoogfragmenten), Barbwires (Roger Mohre’s Last Sigh) en Dragtones (het onuitgebrachte Drag Off met ronkende motorsounds), moody early sixties rock met Race Track van The Round Up Boys, en diverse zwarte rock ‘n’ roll vormen als de bluesrock meezinger No Loving Queen van Domestic Bumblebees, het ultraswing Red Hot Rockin’ Blues doorslagje On The Radio van The Troubled Three, R ‘n’ B jive (Gonna Tear Your Playhouse Down van Cherrry Casino & the Gamblers), en de smeuïge Sweet Little Sixteen-achtige New Orleans rock ‘n’ roll Up To Date Lover (Harmonica Sam), opgevrolijkt met piano en mondharmonica, anders heette hij natuurlijk niet Harmonica Sam. Ook een teken des tijds: Wild Records materiaal met Santos (Mrs. Kisses), Hi-Strung Ramblers (Telling Lies) en Dusty Chance’s Cramps-achtige rockabilly stroll Uh Huh. Meer klassieke rockabilly is het rollende Rome Wasn’t Built In A Day (Mars Attacks) en de simpele Johnny Horton-billy Got What It Takes (Wild Goners).
Naarmate de CD vordert wordt de muziek meer sixties: de onuitgebrachte Linc Jeffries & the Missing Links cover Pitch Black door de inmiddels gesplitte Little Green Men klinkt als een demo op Collector Records, The Montesas gaan met hun orgeltje de groovy toer op in Do The Slide, en ook in het nu vocale Don’t Go Limp On Me Baby van opnieuw The Ryan’s pompt de elektrische bas zwaar door. Da’s allemaal best nog leuk voor wie sixties rock ‘n’ roll weet te waarderen, maar The Turpentines en The Accidents blijken pure garagerock en punk! Afgesloten wordt met een onuitgegeven studiotrack van onze eigen Batmobile, een cover van Teenage Lobotomy van The Ramones, dus eigenlijk ook een beetje punk, hahaha.
Bij het beluisteren schieten mij adjectieven als “opwindend” en zelfs “een beetje gevaarlijk” te binnen, maar dat hangt natuurlijk helemaal van je eigen smaak af, en sowieso zijn bij een compilatie nooit álle tracks even sterk. Maar voor wie houdt van al die stromingen is dit zeker een goeie verzamel-CD. Info: www.heptownrecords.com en www.liveandjive.com (Frantic Franky)

Single Recensie

WILD, WILD PARTY - LIVE IT UP/
THE MEGATONS
White Lightning Records, WLR 001

Constateerde Franky vorig jaar nog dat de CD van The Megatons in zijn geheel een prima release was maar dat hun white rock wel wat clean klonk, nu hebben we een heuse single in onze handen wat voor deze muziek wel eens een positief teken zou kunnen zijn.
De 45 toeren single van de Fransen werd opgenomen in de studio Electrophonic Recordings dat geheel met vintage equipment werkt: van de microfoons tot de versterker en de mixing. Dit is duidelijk hoorbaar en we blijken prima robuuste fifties white rock van de eerste orde voorgeschoteld te krijgen. Daarbij draai ik het stuk vinyl ook nog eens in m’n AMI-jukebox, dus je kunt je wellicht een voorstelling maken hoe het hier op dit moment dreunt. Een stuk vinyl is het trouwens zeker: ik heb zelden zo’n kwalitatief hoogstaand vinylproduct in mijn handen gehad want zo dik zijn zelfs de pannenkoeken van mijn oma nooit geweest! In Wild Wild Party, de A-kant en een cover van Darrel Vincent (1959), onderscheiden The Megatons zich door de duidelijke aanwezigheid van sax, die bij het origineel nogal is weggestopt. De gitaar blijft echter het instrument dat de hoofdrol voor zich opeist. Karakteristiek voor deze muziek is de enorme echo, die (in mijn geval) nog eens uitvergroot wordt door de klankkast van de jukebox. De B-kant (nou ja, het is maar hoe je het noemt), Live It Up, is wat meer uptempo en heeft een wat standaard melodie, uiteraard net zoals het origineel van Roy Head & the Traits. Ook hier klinkt de versie van The Megatons een stuk zwaarder, zonder hier overigens enige kwalificatie aan te verbinden. Over kwalificaties gesproken: liefhebbers van bands als Eddie & the Flatheads, om maar eens iets vergelijkbaars te zoeken, zullen niet ontgoocheld zijn bij het horen van deze muziek. Info: www.themegatons.com en www.whitelightningrecords.com (Frans van Dongen)

CD Recensies

naar boven



24 mei 2012

WILD ’N WEIRD/ IGNITION
Ignition, géén cat. nr.

Tweede release van het vijftal uit Oss met de twee zangeressen, dit keer “onze ode aan de helden van de legendarische Sun studio”, met 18 Sun nummers waarbij vaak werd gekozen voor de (ook tekstgewijs) wildste Sun songs ooit. Verwacht u evenwel niet aan de klassieke rammelende Sun sound, nee, alles raast op z’n Ignition’s voorbij als een sneltrein, zelfs het oorspronkelijk heel medium tempo Bottle To The Baby (Charlie Feathers) wordt vier versnellingen sneller gespeeld. Zo kennen we Ignition, en zo vinden we ze goed, bijvoorbeeld Highschool Confidential (Jerry Lee Lewis) als gitaarrocker. Naast zangeressen Linda (zonder hoed) en Wendy (met hoed) zingt ook contrabassist Gilbert (met kuif, hij klinkt als een rots in de branding waarop de golven zich kapot slaan), en met hun drie verdelen ze de zang netjes onder elkaar, elk zes songs, best wel geinig trouwens om al die typisch mannelijke nummers zoals Wild One (Jerry Lee Lewis) eens een keertje door een vrouw geïnterpreteerd te horen. Dat zorgt voor variatie, en da’s nodig ook want de CD werd in één dag opgenomen en klinkt eigenlijk 18 songs lang hetzelfde, niks geen gastmuzikanten of overdubs of zo. Op de CD staat nergens een producer vermeld dus ik veronderstel dat ze zelf de mixing hebben gedaan, en in die richting gaan mijn enige opmerkingen. De zang (waarover wij niks te mopperen hebben) en het tingelen op de cymbalen zit namelijk heel mooi in de mix verweven, maar de bas(drum) is te dof beukend en de hi-hat en de crash van de cymbalen te indringend, met als gevolg dat een springerig nummer als Let’s Bop (Jack Earls) bijna neo klinkt, en ik kan me niet voorstellen dat dat Ignition’s bedoeling was. Ik had trouwens exact dezelfde opmerking bij Ignition’s vorige CD, dus ik neem aan dat dit wel degelijk het geluid is dat ze voor ogen hebben. Nou ja, sleutelen aan de voorinstellingen van je hi-fi-installatie thuis doet wonderen in deze. Van mij had in sommige solo’s gitarist Bjorn trouwens het effectpedaaltje mogen intrappen, want de gitaar blijft tijdens de solo’s op hetzelfde volume als tijdens de zang en omdat er geen ritmegitaar is krijg je tijdens sommige solo’s toch een machtsvacuüm waarin contrabas en drums tegen elkaar opboksen. Niet dat ik hier zomaar voor de lol wat kritiek zit te spuiten of het zelf beter zou kunnen hoor, ik ben heus niet aan het hengelen naar een baantje als producer. Ik weet namelijk wél hoe ik wil dat iets zou moeten klinken (handig als je CD’s reviewt), maar ik zou geen flauw idee hebben hoe ik die sound voor mekaar zou moeten krijgen in een studio. Ieder zijn job, en de job van Ignition is ongezouten rock ‘n’ roll spelen. Er zit wat teddy boy en wat neo in, maar eigenlijk is dit gewoon pure rechtdoor rock ‘n’ roll gespeeld met heel veel enthousiasme en tomeloze energie en zonder enige vorm van pretentie. Wij van onze kant dragen deze band een warm hart toe. U van uw kant weet wat u te doen staat. Releases in eigen beheer zijn vaak moeilijk te vinden, dus check hun speellijst op http://ignition-rockabilly.hyves.nl (Frantic Franky)


FOR THE LOVE OF CHARLIE/ CHARLIE GRACIE
Abkco Records, 1877188822

Charlie Gracie is een rock ‘n’ roll pionier, maar in die hoedanigheid eigenlijk ondergewaardeerd, wellicht omdat hij nooit in schandaaltjes verwikkeld raakte, niet jong stierf, en nooit de wildste rock ‘n’ roll aller tijden heeft opgenomen. Wat niet wegneemt dat hij nog steeds kan rekenen op een schare fans die zo trouw is dat hij op zijn 75ste (!) nog steeds jaarlijks meerdere weken kan toeren in Engeland. Ofwel heeft ie daar kinderen wonen en zijn die tours een soort betaalde vakantie, weet ik veel. Volgens zijn www.charliegracie.com website staat ie eind augustus begin september op een rock ‘n’ roll festival in Lille (F), en dat zou best wel eens Béthune kunnen zijn. Om maar te zeggen: Gracie is nog steeds actief, en dat is ook enkele fans in zijn thuisstad Philadelphia niet ontgaan, en omdat dat toevallig mensen waren die zelf ook liefhebberen in de muziek besloten ze de handen in elkaar te slaan om een gepast eerbetoon aan Charlie Gracie te maken. Nou hebben die mensen toevallig enige renommee, al zal hun namen de modale Charlie Gracie fan wellicht weinig zeggen: producer Al Kooper die Blood Sweat And Tears oprichtte en in het verleden met Bob Dylan, The Rolling Stones, Jimi Hendrix en Lynyrd Skynyrd werkte belde voor deze CD een paar vriendjes op als Peter Noone (Herman’s Hermits), Graham Nash (Crosby Stills Nash & Young), Jimmy Vivino (gitarist en bandleider voor Conan O'Brien), Craig Ross (keyboards bij Lenny Kravitz) en Dennis Diken (drummer van The Smithereens). De enige namen waar wij al van hadden gehoord zijn Eddie Angel (leadgitaar op één nummer) en gitarist/ bassist/ backing vocalist/ engineer en waarschijnlijk ging ie ook nog de broodjes kopen Quentin Jones van The Reach Out Rodeo Clowns die Lee Rocker inhuurden als producer van hun CD Circuit Rider (1999, hun Girl From Hell werd gecovered door Rocker op zijn Racin’ The Devil CD uit 2006) en gitarist op de titelloze CD van Robert Gordon uit 1996 op Llist Records waarvoor hij ook het nummer Lonely Blue Boy schreef. Samengevat: als wij Charlie Gracie waren hadden we ook geen nee gezegd, maar het resultaat is helaas niet geworden waar wij als Gracie liefhebber op gehoopt hadden. Met de songs op zich is niks mis, dat zijn gewoon leuke niemendalletjes gebaseerd op rock ‘n’ roll, Eddie Cochran rifs op Buddy Holly drums, een doorslagje van zijn Fabulous uit 1957, rock ‘n’ roll ballades, gospel, bluesrock, kinderrijmpjes en zelfs dixieland jazz. Maar hoe die liedjes door de producers ingevuld werden, daar gaat het mis. Opdringerige erop los riedelende rockgitaren, piano, blazers, accordeon, pedal steel, mandoline, slide, keyboards die klinken als synthesizers (en de blazers nadoen?), backing vocals, het verdringt mekaar allemaal tot een overproductie waarin het enige wat niet fake klinkt Charlie Gracie zelf is. Wat een vervelende, overbodige outro’s hebben al die liedjes ook allemaal, zeg. Wij gunnen Charlie Gracie deze CD 100%, maar zetten persoonlijk liever nog een keertje zijn Greatest Hits op. Charlie Gracie heeft immers geen update nodig, omdat Charlie Gracie van zichzelf al “fabulous” is. Info: www.abkco.com (Frantic Franky)


DON’T MESS WITH THE GRIZZLY/ THE GRIZZLY FAMILY
Crazy Times Records, CTR-CD 112

The Grizzly Family komt uit Lyon (F) en werd in 1993 opgericht door muzikanten die vanaf begin jaren ’80 hun sporen verdienden in bands als The Bozefighters, Los Mescaleros en The Happy Drivers. Als The Grizzly Family brachten ze twee full-CD’s en een stuk of twee mini’s uit, en de opnames op deze nieuwe CD blijken al uit 2008 en 2009 te stammen, ingeblikt in de Electrophonic Recordings Studio in Lyon. Wat onmiddellijk opvalt is Jean-Paul Casas’ merkwaardige, erg hoge stem. Ze lijkt geforceerd, maar daar hij dit de hele CD volhoudt neem ik aan dat ie gewoon al jaren zo zingt, mogelijk in een halfgeslaagde poging om zijn toch onmiskenbaar aanwezige Franse accent te verbergen. Eén keer die stem gewoon hoor je dat The Grizzly Family best okee speelt, een hedendaagse sound met vinnig scherp gitaarwerk, wat twang, een scheut bijna neo (echo’s van The Polecats) en een injectie Gene Vincent (Now She’s Gone is helemaal gebaseerd op de gitaarrif van Cruisin’), met vlot samenspel tussen de muzikanten die hun shit duidelijk kennen, ingebed in een geslaagde productie. Covers als Motorcycle (Tom & Jerry, de latere Simon & Garfunkel, aangevuld met de gitaarsolo van Sandy Nelson’s Let There Be Drums in surf), Don’t Hang Around Me Anymore (Jimmy Ford), Number Nine Train (Tarheel Slim), Where The Rio De Rosa Flows (Carl Perkins, hier een beetje à la Johnny Burnette Rock ‘n’ Roll Trio) en I’m Lookin’ For Someone To Love (Buddy Holly) klinken zonder meer goed, de eigen songs zijn catchy en op het scherp van de snee. Titeltrack Don’t Mess With The Grizzly is een dreigende Killer Diller stijl gitaarinstrumental. Niks mis mee, alleen moeten ze eens beslissen met hoeveel familieleden ze eigenlijk zijn: op het hoesje staan er vier afgebeeld, achteraan op de CD staan er vijf, op het CD’tje zelf zes... Info: www.crazytimesmusic.com en www.thegrizzlyfamily.free.fr (Frantic Franky)


DARK DAYS DARK NIGHTS/
THE REACH OUT RODEO CLOWNS

Lanark Records, LNR078

“De begin jaren ’90 opgerichte Reach Out Rodeo Clowns zijn de pioniers van de psychobilly aan de Amerikaanse Oostkust”, zo lezen wij. Da’s grappig, want op deze CD staat totaal géén psychobilly. Wat hierop staat is een soort alt-rock met elementen uit surf, Americana, Mexicana en zelfs Oost-Europeana en verwijzingen naar Chris Isaak (Wicked Ways), The Cramps (I Wasn’t Enough For You) en garagerock (Good Day To Die). Dat soort alt-rock is tegenwoordig helemaal niet meer zo alternatief, want een massa niet-rock ‘n’ roll artiesten brengen dat soort muziek en die pretenderen helemaal niet psychobilly of rockabilly of wat dan ook te zijn. In principe heb ik er ook niks op tegen, alleen heb ik al te veel rock ‘n’ roll bands gehoord die per sé rock willen spelen om hier nog warm voor te lopen. Naarmate de CD vordert krijgen we ook ongein met hoempabilly op Johnny Cash ritmes (Exit 14), uptempo killer country (Come On, zeg maar killer country rock), frat surfrock (Bad Dudes Too), gospel (Light Of Day) en country (My Dog Found Jesus, compleet met kerkorgel en gesproken middenstuk, en Cocaine And Cadillacs). Of u daarmee kan lachen hangt uiteraard volledig van uzelf af, ik persoonlijk heb al betere parodieën in die genres gehoord. Eindigen doen ze met moderne tongue in cheek rockabilly als Jesus And Satan en My Shit Back en zelfs een soort luidruchtige parodie op Runaround Sue in Done Fucked Up. De tekeningen in de inlay zijn van Jim Smith, co-creator van de geweldige tekenfilmreeks Ren & Stimpy, en wie deze CD goed vindt en een mondje Engels praat vindt op www.lanarkrecords.net een kort geïllustreerd verhaal gebaseerd op de songs. (Frantic Franky)

naar boven

20 april 2012

6 FEET DOWN/ THE BAD BACK BONES
BadBackBones Records, geen cat. nr.

Debuut-CD van deze in januari 2008 door vier Helmondse muzikanten met verschillende muzikale achtergrond (Ernst Le Coq d’Armandville op ritmegitaar, Marnix van den Biggelaar op sologitaar, Mike van Lierop op contrabas en Charles Verrijt (ook bij Catslappin’ Chrissy) op drums, ze nemen alle vier bij één of meerdere nummers de leadzang voor hun rekening) opgerichte rockabilly band, geheel door de band zelf in hun repetitieruimte opgenomen en gemixt en in eigen beheer geproduceerd. Het zijn slechts tien songs geworden (alle tien zelfgeschreven), maar ze duren allemaal bijna vier minuten, hahaha, ruim tijd om in een paar van de songs een heel verhaaltje te vertellen. Vanaf het begin valt op hoe rustig de CD: de meeste songs zijn relax gezongen en kalm strummend, soms met jazzy ragtime ondertonen, maar steeds met de gitaar (hoor ik een tweede overdubde gitaar?) als leidmotief. De intensiteit van die lange nummers wordt opgevoerd naarmate ze vorderen. Daarnaast horen we ook een tweetal western-achtige songs (Lonely Highway en Last December, laat ik hopen dat dát géén waargebeurd verhaal is), en To See You Cry is het soort Byrds countryrock dat in België met name door Moonshine Reunion (B) wordt omarmd, een groep waaraan The Bad Back Bones me op deze CD meermaals herinneren. Met Reborn bewijzen ze dat ze ook probleemloos pretentieloos kunnen rockabilly-ën, en in 6 Feet Down dat de vijf en een halve minuut haalt draaien ze hun (in het geval van contrabassist Mike flink getatoeëerde) hand niet om voor een meer neo-sound. We Are Through heeft dan weer een lichte bluesy touch.
Als uw rock ‘n’ roll niet altijd de luidste/ hardste/ snelste/ hepcatste hoeft te zijn maar ook gewoon melodieus luistervoer mag wezen, is de kans groot dat u deze CD wel zal liken. Dit soort eigen releases zijn vaak moeilijk te krijgen in de reguliere handel, dus je kan best even hun speellijst checken en deze CD aanschaffen bij een optreden. Edit: online is deze aan te schaffen via http://badbackbones.bandcamp.com/album/6-feet-down. Verdere info o.a. www.myspace.com/badbackbones (Frantic Franky)


PETE & THE STARPHONICS/
PETE & THE STARPHONICS

Crazy Times Records CTR-CD 114

Dit is de nieuwe band van zanger Pierre Laru, eerder frontman van Franse bands als Pete & the Atomics en Curfew. Ook drummer Eric Bessenay (Tawny Owls, John Guster, Phil Trigwell) en bassist Laurent Soriano (John Guster, Noisy Boys) zijn geen onbekenden, gitarist Manu Mercier daarentegen komt – zo lezen wij – uit de Franse rockscene, en na beluistering blijkt dat juist hij het verschil maakt op deze CD, deels opgenomen in de Electrophonic Recordings Studio in Lyon en de Toe Rag Studio in Londen. De groepsnaam Pete & the Starphonics lijkt sterk op Pete & the Atomics en we gingen er vanuit dat de muziek in hetzelfde desperate straatje zou liggen. Toch zet de opener, een goeie Domino van Roy Orbison, ons op het verkeerde been, want de volgende tracks zijn mysterieus dramatisch in de lijn van de soulvolle rockaballads van Terry Stafford, Ral Donner en andere Elvissen, gekoppeld aan de rauwe maar immer melodieuze intensiteit van een Johnny Powers van wie ze Waitin’ For You coveren. En net als je denkt dat de hele CD die richting uitgaat, schakelen ze opnieuw over op melodieuze medium tempo rockabilly (Poor Lonesome Me), de natuurgetrouwe Johnny Cash trage Don’t Make Me Go, Link Wray en Ventures fuzzgitaren in Gogo’s Bar, authentieke rockabilly (hun Tongue Tied Jill cover) en een fikse scheut Paul Ansell’s Number Nine in You Made A Fool Of Me, terwijl Crying Out For Love dan weer Carlos & the Bandidos-ser is dan Carlos & the Bandidos zelf - wie niet houdt van die Mexicaanse westernbilly zal het wellicht The Gypsy Kings noemen. Ja, we kunnen de CD misschien nog het best omschrijven als een kruising tussen Paul Ansell en Carlos & the Bandidos, heel melodieus en opgefleurd door het sprankelende verfrissende gitaarwerk van Manu Mercier. Ik kan me voorstellen dat voor een ervaren rockgitarist heel die rockabilly en aanverwanten één grote speeltuin is. Vijf covers + tien eigen songs die ik zeker niet allemaal even sterk vind (Blue Flame met zijn lichte Latino touch is ronduit zwak), maar toch is deze CD alleen al door zijn aparte stijlkeuze de moeite waard. Als u tenminste niet struikelt over het onvermijdelijke Franse accent. Ze crawl! Info: www.myspace.com/petestarphonics en www.crazytimesmusic.com (Frantic Franky)


THE OTHER BREED/ THE CREMATORS
Heptown Records HTR055

Je vraagt je soms af waarom mensen dit soort CD’s naar ons opsturen. Dit Zweedse vijftal heeft namelijk niets met Boppin’ Around te maken. Niet dat wij iets tegen psychobilly hebben, verre van, en vele van onze lezers evenmin, maar er moet toch een klein beetje rock ‘n’ roll inzitten. Je moet er toch enigzíns op kunnen boppen. Afijn, u stuurt op, wij reviewen, en omdat deze Cremators ongetwijfeld in de bakken met hedendaagse CD’s zullen opduiken, serveren wij ons hooggeacht publiek deze waarschuwing: dit is een mokerslag van een pretpunk album met hoge meebrul factor, onversneden geserveerd en mét contrabas, maar met rock ‘n’ roll of zelfs neo rockabilly heeft het absoluut niets te zoeken. Uiteindelijk is het allemaal een kwestie van definities. Is voor u een met rochelende stem gezongen cocktail van punk en garagerock met contrabas psychobilly? Is psychobilly voor u rock ‘n’ roll? Ziet u een punkversie van Batmobile opgenomen met een knuddige mix wel zitten? Als u op die drie vragen gretig “ja” antwoordt bent u beter geplaatst dan ik om dit debuut te beoordelen. Voor de rest van de mensheid: na aankoop niet bij ons komen reclameren graag. Info: www.heptownrecords.com, www.myspace.com/cremators en www.thecremators.com (Frantic Franky)

naar boven



22 maart 2012

DJ AT’S CRAZY RECORD HOP PRESENTS FOOT TAPPIN’ AND DANCE AT THE SCREAMIN’ FESTIVAL Volume 4
El Toro Records ETCD 1052

Die At, wat een kerel: vorig jaar nog geveld door een hartoperatie, dit jaar DJ op festivals in Engeland, Frankrijk, Spanje, Italië en Portugal. En gelukkig ook bij ons begin september op Rock ‘n’ Roll Street in Terschelling. At’s Crazy Record Hop of voor de burgerlijke stand At Koning wordt in de Europese swing en jive wereld namelijk beschouwd als een hele grote mijnheer, en als u wil weten waarom hoeft u gewoon deze CD op te zetten. Maar liefst 27 tracks uit lang vervlogen tijden volgen elkaar naadloos op, moeiteloos schaatsend tussen diverse genres, ter vertier van voeten en heupen. Wat At’s muziekkeuze zo avontuurlijk boeiend maakt is wellicht een streng bewaard geheim, dat we misschien nog het best kunnen definiëren door wat hij NIET draait. Bij At moet je niet zijn voor het allerobscuurste boppertje waarvan nog slechts drie zwaar bekraste exemplaren in gewapend beton bestaan, en evenmin zal hij de nieuwste hepcat sensatie opleggen. Het laatste bandje snotapen uit godweetwaar dat voor de duizendste keer het warm water heeft uitgevonden is aan deze krasse rock ‘n’ roll veteraan niet besteed. Daarvoor heeft ie al te veel bandjes zien passeren. Maar plaatjes blijven eeuwig bestaan, en om die plaatjes is het At te doen. At heeft er een handje van weg platen te hérontdekken, platen die we vaak wel kennen maar al lang geen aandacht meer aan besteden, en hij is niet te beroerd om klassiekers te draaien. Neem nou Be My Guest van Fats Domino op deze CD. Hebben we waarschijnlijk allemáál thuis steken op een Fats verzamelaar, maar wie speelt het nog wel eens? Waar hoor je het nog? Nee, al die DJ’s willen allemaal zo onbekend mogelijk spul spelen, terwijl Be My Guest gewoon een fantastisch dansnummer is. Ik bedoel: het is geen toeval dat juist dit de hits waren in de jaren ’50. Nog eentje van dat kaliber hier: het onverslijtbare Honey Hush van Big Joe Turner. Western swing uitgevoerd door grote orkesten, nog zoiets zaligs, omdat die mensen heus wel muziek konden spelen, hoor. En zelfs zwarte big bands bleken western swing te plegen: de Chew Tobacco Rag hier is van Lucky Millinder! Of het omgekeerde: de primitieve zwarte stomper Cockroach van de blanke saxofonist Link Davis. Veel medium tempo materiaal hier trouwens, omdat dat uitermate dansbaar is. Deze reeks heet niet voor niets Foot Tappin’. ’t Is trouwens een wijdverbreid misverstand dat goeie dansplaten snel moeten zijn. En zoals gezegd, deze CD denkt niet in hokjes, want doo-wop, jive, hillbilly boogie, female Sun rockabilly (Sentimental Fool van Barbara Pittman), Hawaiiaanse eilandklanken, gospel (Satisfied van Martha Carson), big bands, rechtdoor rockers, stokoude scatjazz (Fats Waller met Sweet Sue), boogie woogie, skiffle, zelfs een flinke portie forties, het kan allemaal als je elastieken benen hebt. Minder bekende covers, ook altijd leuk (Beer Drinking Blues in countryrock versie door James Mask), net als themaplaatjes (science fiction met Rockin’ In The Rocket Room van The Larks). Kan tellen qua timing: Six Weeks Of Misery van Big Walter & his Thunderbirds is de pas overleden Big Walter Price. Eén foutje: track 23 is niet Eddie Bush met Pretty Baby maar Ted Daigle met Mary Lou. Maar U had het al door: deze CD is onmisbaar voor iedereen die zijn dansen serieus neemt ! Info: www.eltorrecords.com en www.crazyrecordhop.com (Frantic Franky)


THIS ROAD/ ROCKHOUSE TRIO
Crazy Times Records CTR-CD 113

Drumloos rockabilly trio (al is op zes van de 14 nummers wel subtiele percussie toegevoegd) opgericht in Zuid-Frankrijk in 2004, en dit is pas hun debuut-CD. Dan zijn wij als oude rock ‘n’ roll rot natuurlijk op onze hoede: er zo lang over doen voor je iets uitbrengt is nooit een goed teken, en Frànsen dan nog. Elke twijfel verdwijnt evenwel onmiddellijk zodra het eerste nummer uit de boxen spettert: My Advice van Billy Fury wordt authentieke rockabilly in een flinke sound met geprononceerde slap, de akoestische gitaar perfect op haar plaats, en een goeie welluidende stem zonder overdreven Frans accent, al blijft het geinig om te horen hoe die Fransen hun tanden breken over de klemtonen. Verrassing: I Walk The Line in een heel nieuw arrangement dat klinkt als Union Avenue die niet-Johnny Cash songs coveren in Johnny Cash stijl! Ook goed: hun spaarzame tweestemmige versie van Act Naturally van Buck Owens, het enige countrynummer ooit gecoverd door The Beatles, terwijl het Rockhouse Trio op hun beurt de Fab Four coveren met I Feel Fine, een Beatles single uit 1964. Helaas doen ze daar weinig meer mee dan het te vertolken in rockabilly bezetting, en die oooooh backings hadden voor ons ook niet gehoeven. Dan vinden wij bijvoorbeeld hun uitgepuurde rockabilly versie van I’m Out van The Surf Riders (geen surf maar primitieve rock ‘n’ roll uit 1958) veel beter. Ook het dreigende Baby She’s Gone van Jack Scott en het altijd mooie Lend Me Your Comb van Carl Perkins lenen zich uitstekend tot de Rockhouse Trio benadering, en zelfs met Jungle Rock van Hank Mizell doen ze iets sympathieks, niet evident omdat dat op zich al een enorm powernummer is. Ja, muzikaal zit het vaak mooi in elkaar, en het zijn de kleine dingetjes die het hem in deze doen, bijvoorbeeld elementen uit western swing of gypsy jazz, of een solo spelen op de akoestische gitaar terwijl de elektrische gitaar ondertussen ritmegitaar speelt. De drie eigen nummers passen bovendien perfect in het plaatje. Samengevat: niet perfect, maar qua aanpak, sound en muzikaliteit een aangename ontdekking in het drumloze trio genre door een groep die we omwille van de afstand wellicht nooit live zullen zien.
Info: www.myspace.com/rockhousetriorock en www.crazytimesmusic.com (Frantic Franky)

naar boven

15 maart 2012

MOVING ON/ THE TROUBLED THREE
Heptown Records HTR061

The Troubled Three werden opgericht in 2009 in Stockholm door drie muzikanten die eerder in diverse pop-, rock- en punkbands speelden. In 2011 haalden ze de halve finale van het TV-programma Sweden's Got Talent, en na een titelloos debuutalbum met enkel covers is dit hun eerste release met enkel eigen songs.
We lezen in de persinfo dat ze hun inspiratie niet zozeer bij Elvis en co halen, maar ”teruggrijpen naar de roots van de rock ’n' roll in rhythm ’n’ blues, jump blues, country en western swing”. Qua helden citeren ze drie namen: Big Joe Turner, Roy Montrell en... onze eigen Tielman Brothers! Nou ken ik het oeuvre van The Tielman Brothers niet helemaal, maar ik ben toch vrij zeker dat ik ze niet terughoor in deze CD, en western swing al helemaal niet. Wél is het een mix van hedendaagse rock ’n’ roll en inderdaad 50s rhythm ’n’ blues en zwarte rock ’n’ roll, gebracht met een rauwe maar goeie stem, een Stratocaster die klinkt als een overstuurde Gretsch en een paar gastsaxofoons en mondharmonica’s. Het resultaat is geslaagd: korte catchy songs, een powersound, en een CD die klinkt als een synthese van zowat àlle moderne rock ’n’ roll én rockende rhythm ’n’ bluesbands. Eén opmerking: On The Radio mag dan wel een eigen nummer zijn, het lijkt verdacht veel op Red Hot Rockin’ Blues van Jesse James, net zoals door Nathalie de geest van Larry Williams waart. Links en rechts klinken er nog stukjes vaagweg bekend in de oren, dus misschien identificeer jij weer andere gerecycleerde oude nummers. In elk geval: live zou dit best wel eens de moeite kunnen zijn, maar daarvoor moet je in november naar de Rhythm Riot (GB). Ook te koop als LP en download via www.thetroubledthree.com, www.heptownrecords.com en www.hepcat.se, distributie via Sonic Rendezvous. (Frantic Franky)


RED HOT BUBBLEGUM/ GAGARIN BROTHERS
Sheik Records, geen cat. nr.

Nieuw werk van deze Russen van wie wij in 2009 de CD Twist Behind The Iron Curtain bespraken. Op hun helaas enkel in het Russisch opgestelde www.gagarinbrothers.ru zie ik dat ze in Rusland heel vaak spelen, alleen is me daarbij niet duidelijk of dat in cafés, rock ‘n’ roll clubs dan wel drie keer de week als behangmuziekje in de plaatselijke voetbalkantine is. Met andere woorden, ik heb geen idee waar The Gagarin Brothers live voor staan, ook al is deze nieuwe CD live. Hij is namelijk helemaal anders dan die Twist Behind The Iron Curtain. Intussen hebben The Gagarin Brothers in de Cruise Inn en Maloe Melo gespeeld, maar helaas was ik daar toen niet bij, anders had ik het misschien wel geweten. Twist Behind The Iron Curtain omschreven wij als cocktailmuziek vermengd met tango, pop, volksmuziek uit de Balkan en het Russische equivalent van Duitse schlagers, maar dat geldt dus niet voor deze CD die voornamelijk rock ‘n’ roll klassiekers bevat. Nog opvallende verschillen met Twist Behind The Iron Curtain: de jazzy leadgitaar ruimde plaats voor een rock ‘n’ roll gitaar, en de nieuwe live-CD is niet in het Russisch maar wel degelijk in het Engels gezongen. Op sommige momenten tamelijk fonetisch, maar niettemin Engels. Tot slot is de bezetting compleet verschillend: van Twist Behind The Iron Curtain is enkel contrabassist Dmitry Ilyin terug te vinden op de live-CD. Zelfs de zanger-leadgitarist is een andere naam (vandaar misschien dat die gitaar anders klinkt), al is het instrumentarium hetzelfde gebleven: zang en leadgitaar, contrabas en drums, aangevuld met een accordeon die uiteraard het verschil maakt. Ze zorgt uit de aard der dingen vooral voor opvulling, een accordeon kan nu eenmaal niet gebruikt worden voor een flitsende solo, en de accordeonsolo’s zijn hier dan ook voornamelijk de accordeon die een rondje speelt terwijl de gitaar dat rondje haar kak inhoudt. Waar en wanneer de CD is opgenomen staat nergens vermeld, maar de publieksparticipatie tijdens en tussen de nummers is tot een minimum herleid, dus de songs klinken alsof ze in de studio werden opgenomen.
De CD opent met een harde maar melodieuze gitaarinstrumental getiteld Rock On The Ice, en omdat er nergens componisten bijstaan denk je dan: leuk eigen instrumentaaltje. Mis poes, want het origineel blijkt een discopop nummer uit 1980 van een Russische synthesizerband genaamd Zodiac! In elk geval: die Rock On The Ice is niet representatief voor de rest van de CD, zoals gezegd vooral klassiekers genre Johnny B Goode, Ghost Riders In The Sky en Let’s Twist Again. Toegegeven, de accordeon werkt er wel in. On The Road Again van Willie Nelson krijgt een okee uptempo bewerking, net zoals 16 Tons hard en supersnel wordt. Ook in de Italiaanse variété klassieker Bella Ciao valt de snelle slap op, in Rock Around The Clock wordt zelfs een coupletje in het Russisch gezongen. Gekoppeld aan een surfgitaar fungeert de accordeon als orgeltje in Runaway, Only You houdt het midden tussen variété en ska, met een afwisseling tussen zachte en harde stukken. In die Only You zit veel, net als in Love Me Tender: het is duidelijk dat The Gagarin Brothers veel aandacht besteden aan hun arrangementen. Ze doén er iets mee, en da’s veel waard. In dat soort nummers past de accordeon met zijn hoog easy listening gehalte uiteraard als gegoten, net als in Gypsy Twist, hun stevige Engelstalige versie van de Russische klassieker Dark Eyes, bij ons gedaan door The Treble Spankers en Jzzzzzp.
Wij vatten als volgt samen: de algemene stijl is wat harder dan ‘50s rock ‘n’ roll. Pluspunten: goeie arrangementen, goeie gitaar en goed samenspel, maar de zwakke schakel is de zang van Pavel Stepin, die vooral in de hogere regionen flink te kort komt. Ons oordeel: als kruising tussen rock ‘n’ roll, easy listening en variété niet beklijvend, maar indien je kan lachen met The Leningrad Cowboys zou ik deze CD zeker een keertje opsnorren. Waar je ’m echter kan vinden: wellicht via hun MySpace: www.myspace.com/gagarinbrothers (Frantic Franky)


ROCKABILLY FOOLS - TENNESSEE & TEXAS/ RAVENNA & THE MAGNETICS
Part Records, PART-CD 691-001

Eind jaren zeventig waaide de rockabilly, in de gedaante van neo-rockabilly, terug van Europa naar USA. Ronny Weiser, die al sinds begin jaren zeventig zijn label Rollin’ Rock bestierde, probeerde tevergeefs de authentieke rockabilly in een nieuw jasje aan de cat of kitten te brengen. De standaardreactie die hij ontving was in de trant van dat die ouwe tijd voorbij was en de muziek ouderwets. En opeens was daar in het verre Europa, aan de andere kant van de Atlantische oceaan, een ware revival gaande. Hét moment voor Ronny dus, om zijn aandachtsgebeid naar het oude continent te verleggen. Het zouden gouden jaren worden voor de geboren Israëliër uit Italië. (Aanvankelijk was het nog de bedoeling dat Mac Bouvrie van Mac Records samen met Ronny een label zou beginnen in Los Angeles, maar Mac was net getrouwd). In 1982 laat mailorder Rockhouse ons kennismaken met de Amerikaanse rock ‘n’ roll via de compilatie American Neo-Rockabillies, dat voor luttele 6 gulden toen in de schappen lag. Een plaat ook, die nieuw (!) op enkele plaatsen oversloeg. Kan de plaat zijn geweest of de opname. Maar goed, ik dwaal af. In ieder geval konden we kennismaken met toen nog illustere namen als Buzz & The Flyers of Levi & The Rockats. Schone Ravenna met haar gevolg was op dat moment nog niet in mijn blikveld geraakt. Dat veranderde echter gauw. In diezelfde tijd was het nog goed gebruik dat ook een warenhuis als Vroom en Dreesmann rockabillyplaten in de schappen had liggen. Mijn zakgeld reikte alleen voor cassettebandjes (de overeenkomstige LP’s van die gekochte cassettes volgenden later in mijn verzameling) en dus kocht ik steeds in januari, als alles in de balansuitverkoop werd gedaan, drie heerlijke cassettes uit huize Rollin’ Rock voor samen slechts 10 gulden. Het is dertig jaar geleden, maar het is alsof het gisteren heeft plaatsgevonden. De cassettes waren (en ik heb ze nog, nu collector items, nog zeldzamer dan de LP’s van Rollin’ Rock): Ray Campi (Rockabilly, C-001, Finland, met de aantekening dat op de cassette één song ontbreekt t.o.v. de LP: Johnny Jives), Ravenna & The Magnetics (Rockabilly Fools, C-025, Finland) en de compilatie Rockabilly Music: The Rose Of Love (HEP HN4472, Finland), waarop The Magnetics ook met twee nummers vertegenwoordigd zijn. Een Amerikaanse neo-rockabillyband met een leadzangeres. Geen alledaags verschijnsel in die tijd. Niettemin gitarist Jeff Poskin zingt ook een aantal nummers. Tom Berghan is de oprichter van de band en het enige bandlid dat van het prille begin (1979, nog als rockabillytrio) tot aan het bittere einde (eind 1982) bij de band is gebleven.
Nu dan, ruim dertig jaar na het verschijnen van het cassettebandje en de LP Rockabilly Fools (1980) zijn ook zij, zij het wat laat en wellicht één van de weinig overgebleven rockabillybands van toen, nu eindelijk op CD vereeuwigd. Het door het Duitse Part Records, na aandringen van Anders Axelsson uit Zweden en met medewerking van Ronny en de overgebleven bandleden, uitgebrachte album, bevat de twee LP’s die van de band ooit zijn verschenen en nog twee bonustracks. Het is een genot om na dertig jaar die oude songs nog eens terug te horen! De band had een geheel eigen geluid, zoals dat trouwens wel voor meerdere bands uit die tijd geldt. De karakteristieke rauwe stem van Ravenna Dumaine (vernoemd naar de straten Ravenna Avenue in Seattle waar de band vandaan kwam en Dumaine Street in New Orleans), overduidelijk door Janis Martin geïnspireerd en met echo op de zang, gaf toen al een catchy effect, dat na al die jaren niet veranderd is: ook nu nog weet ze mijn oren te betoveren. Bound To The Sound is dan ook een heel toepasselijke starter van de CD. Haast niet te geloven dat de band als een bluesband (met andere bezetting) en als bluestrio met Tom Berghan (gitaar), Jeff Poskin (gitaar) en Arie Leinonen (drums) begonnen is, om in de tijd van het trio al uit te groeien tot een rockabilly act. Arie verliet even later de band om plaats te maken voor Tom Svornich (drums), aangevuld met Steve Grindle op double bass en Freda Johnson (vocals, ook al staat ze op de cover afgebeeld met gitaar). Dit was de bezetting van het eerste album. Na de opener Bound To The Sound, waarin Tom Berghan al zijn kunnen als componist toont, neemt Jeff de zang van Freda over in Rockabilly Fool (geschreven door hemzelf) en Waterproof Love (van Freda en Tom B.). De cover van Warren Smith, I Like Your Kinda Love, wordt door ‘Ravenna’ door de ether van de huiskamer van Ronny Weiser geschald. Dat een dergelijke ruimte goede opnames kan opleveren bewijst deze CD! Jeff laat van zich horen in Hypnotized, een nummer dat toont dat Jeff ook heel goed weet wat songwriting is, en het overduidelijk Buddy Holly achtige Headaches And Heartaches (geschreven door Jeff i.s.m. Steve). In de BH-cover (uhm, ik bedoel dus de zanger) Rock Around With Ollie Vee dan een eerbetoon aan de jong overleden vernieuwer van de rock ‘n’ roll. De band heeft in feite wel iets weg van zowel een neo- als authentieke rockabillyband. Ik sprak Freda’s stemgelijkenis met Janis Martin in het begin al aan en dus mag het niet verbazen dat ze Janis’ cover Bang Bang zingt. Een treffender cover hadden ze destijds niet kunnen bedenken voor ‘Ravenna’. Een nummer dat haar op het lijf geschreven is. Met extatisch achtergrondgeschreeuw en oppeppend gitaarwerk, is dit een nummer dat zelfs het origineel nog in de schaduw laat staan! De swampbilly van Ray Smith Willin’ And Ready laat Jeff weer eventjes achttien worden in zijn zang. Wegsmelten bij Ravenna’s zang in het doo-wop achtige Good Love om Jeff’s rockabilly vakmanschap te horen in Hot Pink Cowboy Boots (van Jeff en Steve). Freda revived hartbrekend Buddy Holly’s rockabillysong Changing All Those Changes. Goede keuze wat de zangpartijen betreft. Freda en Jeff zingen de nummers die het beste bij hen passen. Freda en Tom B. vormen met stem en gitaarwerk het bepalende muzikale gezicht van de band (zonder met name Jeff te kort te willen doen). Maar niet alleen muzikaal deelden Freda en Tom B. de lakens uit binnen de band, ze deelden ook letterlijk de lakens, want ze waren in 1981 met elkaar getrouwd. We hebben nog geen woord gerept over de overige bandleden. Allemaal topmusici, die rockabilly naar een hoger niveau tillen! Dat kan zeker ook gezegd worden van het door Freda gecomponeerde I Need Your Love, waarop we een unieke verschoven samenzang horen, die klinkt alsof de achtergrondzang steeds iets te laat instapt bij de leadzang, maar het is een bewust verschoven tweede opname van Freda’s zang, dat juist daardoor een bijzonder aangenaam effect geeft! Lekker swampig wordt het nog een keer in Jeff’s Swamp Sally, natuurlijk gezongen door Jeff, begeleid door heel wat party aandoend geschreeuw. Mooi ook die break, die we in latere jaren tegenkomen bij The Paladins. Het is het langste nummer van beide LP’s destijds, maar verveelt geen enkel moment, door de vele variatie.
De CD is rijkelijk gevuld met foto’s en liner notes, o.a. van oprichter Tom B. zelf (uit 2011), ook al ontbreekt er helaas het een ander van wat ik hier geschreven heb. Daar waar de eerste LP Rockabilly Fools nog een vrijwel pure rockabilly-LP was, ging men op de LP uit 1981, Tennessee & Texas, verder op de jivende en jumpende rock & roll-tour. Op dat tweede album was duidelijk een prominentere rol weggelegd voor Ravenna. Ook kwam er een saxofoon en piano bij. De bezetting van die tweede LP was Freda Johnson (zang), Tom Berghan (gitaar), Darnell Kelman (sax), Richard Hogan (piano), Dan Sullivan (double bass) en Bob Connole (drums). Jumpen en jiven in titelsong Tennessee & Texas (van Richard en Tom) als ook in Find My Baby For Me van good ol’ Sonny Burgess. Turning Tide is ongetwijfeld het meest memorabele nummer van de Magnetics, dat eveneens op de compilatie Rockabilly Music: The Rose Of Love vertegenwoordigd was. Goeie zang van Freda, een ghost-achtige saxofoon met schitterend gitaarwerk, maken deze song tot een absolute evergreen. Het nummer is een vette knipoog naar hun eerste album. Sure Fireshaker is een swingende mainstream pianorocker. Lonely Weekends is natuurlijk de ouwe klassieker van Charlie Rich, die hier meer spettert dan het origineel. Waitin’ To Come Back (van Tom B.’s hand) gaat meer richting traditionele rockabilly. Richard’s I Never Lie laat Freda klinken als de vrouwelijke grimassen trekkende Blasters frontman Phil Alvin. Op het rhythm & blues pad gaan onze oren in Richard’s Nite Owl en doo-woppen in de andere evergreen van de band, Feel So Good.(origineel van Shirley & Lee). Wat een power! Schitterend. Baby That’s Allright (van Richard), dat heel duidelijk aanleunt bij I Like Your Kinda Love (Warren Smith) van het eerste album, een soort antwoordsong, is een swingende rocker. Live had de band van 1979 tot 1981 go go danseressen, The Magnettes, die o.a. dansten op het instrumentale nummer 6918 Peach Avenue (van Carl Perkins). Met eentje van hen is Jeff Poskin toen getrouwd. En de dame was uitgedanst… maar daarvoor danste er wel iets in haar buikje. Hoe toepasselijker is dan de slotsong van het tweede album: de catchy rockabillystomper Vibrate (van Rollin’ Rock stable mate Mack Self). Jeff revived Roy Orbison nog eens in Mean Little Mama. Freda, tevens pin-up en schilderes, is helaas in 1996 op 42-jarige leeftijd overleden. Zij zingt Wanda Jackson’s Mean Mean Man, dat wat trager klinkt dan het origineel en waarop ze geforceerd klinkt, alsof het nummer te hoog gegrepen is voor haar.
Ravenna en ook de Magnetics zijn helaas niet meer, maar gelukkig hebben ze wel twee schitterende LP’s en enkele singles (Freda zelfs enkele smaakmakende foto’s) voor ons achtergelaten. Een CD die met veel liefde voor het detail is samengesteld. Absolute dikke vette aanrader! Laat het spaarvarkentje nog maar eens knorren. Info: www.part-records.de (Henri Smeets)

naar boven

1 maart 2012

SIMPLY AMAZIN’/ THE BE BOPS
MB Records, MB 1251

The Be Bops vieren dit jaar hun 30ste verjaardag, en da’s niet veel rockabillybands gegeven. Uiteraard kenden ze in die 30 jaar hoogtes en laagtes en periodes waarin de band op een laag pitje stond, maar toch: dertig jaar is langer dan heel wat liefhebbers van onze muziek het volhouden en ouder dan de leeftijd van veel rock ‘n’ roll fans! Een andere vaststelling: dit is slechts de vijfde CD van The Be Bops in die dertig jaar (ze zijn nog begonnen in de tijd dat groepen vinyl singles uitbrachten), en die vier vorige CD’s verschenen in een tijdspanne van tien jaar, van 1992 tot 2001. De opstoot van creativiteit in de vorm van deze nieuwe CD kwam er misschien door de nieuwe frontman, want het kwartet uit Walenland is inderdaad in 2009 veranderd van frontman, nadat zanger-akoestisch ritmegitarist David Green er na een kwart eeuw genoeg van had. Wat voor de meeste andere groepen zou leiden tot het opheffen van de band bleek voor The Be Bops geen probleem: gitarist Mario Mattucci, contrabassist Salvatore Dorange en drummer Roland Vandy lijfden gewoon Renaud Dehan alias Nicky Black van Nicky Black & the Mystery Strings (B) in, een band gespecialiseerd in het repertoire van Cliff & the Shadows. Nou zijn er wel meer Cliff & the Shadows bands (en dan vooral Shadows bands) in België en Nederland, maar Nicky Black & the Mystery Strings verschillen hierin van de rest van het peloton dat zij niet proberen de Britse pioniers zo correct mogelijk na te spelen, maar gewoon stevige Britse rock ‘n’ roll spelen, net als Cliff & the Shadows eind ’50 begin ’60 dus. Best wel kleurrijk trouwens dat Nicky Black David Green verving, hahaha. Black’s stem heeft uiteraard een ander (en minder hoog) timbre dan David Green, maar ’t is een mooie en vlotte stem die aansluit bij de traditionele rockabilly van The Be-Bop’s. Bovendien heeft ie een breed bereik en zingt ie moeiteloos, alsof hij zijn hele leven nooit anders heeft gedaan. Heeft ie misschien ook, weet ik veel, maar feit is dat de positie als stem van The Be Bops hem past als een strak gesneden gabardine jasje. Bovendien draagt ie creatief gezien zijn steentje meer dan bij: zeven van de negen eigen nummers hier zijn door hem gepend! De muziek is de melodieuze niet-agressieve hepcat rockabilly avant la lettre die The Be Bops al dertig jaar vertolken, maar toch liggen er net als op de vorige CD’s weer andere accenten: gitaargewijs hoor ik veel Johnny Burnette (In Heaven) en Johnny Horton (What Can You Do, en een van de slechts drie covers is Horton’s minder bekende Take Me Like I Am). In contrast daarmee drijft A Man Like Me dan weer op de exotisch melodieuze twang van een Lee Hazlewood of Al Casey. Daarnaast is er plaats voor rechtdoor rockers als No Strange Particular Wonder en de zwarte schreeuwlelijkerd cover Little Girl Don’t You Understand (Bobby Freeman die klinkt als Chan Romero) met Sébi Lee op gastpiano. Op twee andere nummers, Teen Queen van Huelyn Duvall (een typevoorbeeld van de melodieuze stijl van The Be-Bop’s) en A Man Like Me, horen we eveneens een piano, nu overgedubd door Mario Mattucci. Afgesloten wordt met een ander stijlkenmerk van de groep: Be My Valentine is meerstemmige samenzang op een bedje van akoestische gitaar, denk Ricky Nelson die blanke doo-wop croont.
Dat de muziek goed zit op deze CD hoeft overigens geen betoog: enkel het tegendeel zou het vermelden waard zijn. Deze CD is vakwerk, en The Be Bops kennende blijft dat vakwerk ten allen tijde beschaafd. MB Records is het eigen label van Mario Mattucci, dus wendt je tot www.myspace.com/thebebops of contacteer ze via www.facebook.com/charlieroy.bebops (Frantic Franky)


GIRL-POWERED ROCKABILLY
IMC Music Ltd., GSS 5675

Daar waar de girls prominent vertegenwoordigd waren in de highschool rock (en natuurlijk later ook in de girlgroup sound), was de ruwe rockabilly toch voornamelijk het bastion van de mannen. Ruwheid wordt nu eenmaal niet met de tederheid van een vrouw geassocieerd. Maar we weten allemaal dat er ook aardig wat vrouwen waren en zijn, die haren op de tanden hebben. Tot die categorie mogen we zeker de chicks op deze 3CD rockabilly compilatie rekenen. Van koninginnen en prinsesjes van de rockabilly tot en met echte boerenmeiden in deze plattelandsvariant van de rock ‘n’ roll. ‘Petticoats’ met nagellak en haarspray ver te zoeken, daarvoor in de plaats echter jeans met houthakkershemdje, samengeknoopt tot een frivole hemdvariant van de minirok. Kan niet missen dat de queen of rockabilly de eerste CD opent. Funnel Of Love heeft men dit keer gekozen van deze, op vele compilaties vertegenwoordigde, Wanda Jackson. De obscure Sparkle Moore probeert het hier eens als het stiefzusje van Elvis met Skull And Crossbones. Had ze destijds in Nederland geleefd, dan was niet Ria Valk de Nederlandse vrouwelijke Elvis geworden, maar Sparkle! Latere folk-zangeres Jodie Collins, laat het bekende Rock Boppin’ Baby uit 1958 van SUN rocker Ed Bruce horen (een nummer dat trouwens ook de naamgenoten Collins Kids opnamen). Iedere CD bevat 18 opnames uit ver vervlogen tijden en dat betekent voor drie albums dus een vette 54 opnames. De andere queen of rockabilly Janis Martin mag natuurlijk evenmin ontbreken: Drugstore Rock & Roll. Jackie Johnson behoort weer tot de rariteiten en rockt er behoorlijk op los in Star Light Star Bright. Het laat zien dat er heel wat parels onontdekt zijn gebleven die nu dan eindelijk onder het stof vandaan gehaald worden, zodat niet alleen stofmijten ervan kunnen genieten. Laura Lee Perkins is allang geen onbekende meer bij de oudere rockabillies onder ons en verkracht haar stembanden hier op het ruwe Come On Baby. Niet alleen Elvis had dus een zangmatig stiefzusje, ook Jerry Lee. Reserve-‘queen of rockabilly’ Brenda Lee ontmoeten we hier in haar tienerjaartjes met Bigelow 6-200 (dit telefoonnummer heeft ze overigens niet meer… het schijnt dat fans nog altijd dit nummer draaien om haar te bereiken). Joannie King komt van een onbekende meisjesschool, maar staat haar mannetje tussen de grote rockabilly chicks hier: OK Doll, It’s A Deal. Uit betere rockabillyhuize is Rose Maddox met Hey Little Dreamboat. In een ander bootje zit overbekende jivende en jumpende zangeres Jo-Ann Campbell met Joe Turner’s swingende Boogie Woogie Country Girl. Gonna Be Loved zong Linda bijgestaan door haar Epics. Opvallend is dat een aantal dames hier toch sterk op elkaar gelijkende stemmen hebben. Misschien vanwege de opnametechniek of beperkte dynamiek van de microfoons? We misten nog een pareltje aan de rockabillyketting: Patsy Cline, die een spetterende rockabillyversie van Stop Look And Listen laat horen. Sun-rockster Barbara Pittman behoort inmiddels bij de diehards ook al tot de oudgedienden en zingt hier I’m Getting Better All The Time. Oo Ba La Baby… wie hebben we daar? Ah ja Jean Chapel! Ondanks haar achternaam is het geen kerkenmuziek en dat is evenmin het geval bij de Nettles Sisters (brandnetelzusjes!) met de countryboogie Real Gone Jive. Het zit wat tussen de Miller Sisters en Davis Sisters in. Bij Martha Carson moest ik toch even denken of zich niet toch stiekem een mannelijke vertegenwoordiger van de homo sapiens ertussen gefrutseld heeft. Maar is echt een ‘meisje’ hoor. Maar wel met de spreekwoordelijke haren op de tanden! Now Stop is haar bijdrage. Sandy Lee daarentegen is echt een poppetje en smijt Ballin’ Keen door de danszaal, terwijl Janis nog een keertje voorbijkomt met Let’s Elope Baby.
De meiskes van de eerste CD komen we ook grotendeels op het tweede album tegen: Jean Chapel (Welcome To The Club), Sparkle Moore (Rock-A-Bop), stiekem is er toch een jongetje op deze compilatie (Larry Collins) als deel van The Collins Kids op Hoy Hoy. Enkele bekende rockers: Barbara Pittman (I Need A Man), Wanda Jackson (Tongue Tied) en Brenda Lee (Dynamite). Shirley Jean Wiley is een ‘nieuwe’ schone, met een rockabillyversie van Long Tall Sally. Janis Martin laat nogmaals van zich horen met Bang Bang. Joyce Pointer is een andere achterna kijker en haar stembanden trillen in het ritme van Chilly Dippin’ Baby (dat lijkt op Sweet Georgia Brown). Een verdere latere ontdekking door platenverzamelaars, vinden we in Charlene Arthur: Hello Baby. Rose Maddox (Wild Wild Young Man… uhm… kennen we dat niet toevallig van Johnny Carroll als Wild Wild Women?!). Joyce Lee waarschuwt: Never Trust A Man… en je kunt er ook nog op rocken ook! Brenda Lee (Rock The Bop). Andere ‘nieuweling’ Karen Wells bezingt haar eigen swingende compo: Never Gonna Let You Go. Wat al de hele tijd opvalt is, dat al deze originele oude opnames hier verbluffend goed klinken. Barbara Tennant is eveneens componiste en probeerde destijds tevergeefs de hitlijsten te bestormen met het toch zeer behoorlijke Rock Baby Rock. Bonnie Guitar is dan meer het lieve feetje van de rockabilly en zingt op Tin Pan Alley achtige wijze Love Is Over Love Is Done. Sun-groep The Miller Sisters staat al jarenlang met haar nummer Ten Cats Down op tal van compilaties (maar het blijft een goed nummer). Laura Lee Perkins doet het licht uit van het tweede album met Don’t Wait Up.
Derde album, daar zijn ze weer: Janis Martin (dit keer met My Boy Elvis), Brenda Lee (Little Jonah), Wanda Jackson (Fujiyama Mama en Riot In Cell Block No. 9), Rose Maddox (Move It On Over), Collins Kids (Mercy), Jean Sherpard (Jeopardy), Sparkle Moore (Killer), Patsy Cline (Gottta Lotta Rhythm In My Soul), Jo-Ann Campbell (You’re Driving Me Mad), Jean Chapel (I Won’t Be Rockin’ Tonight). Joyce Green (Black Cadillac, klasse rockabilly!), Elaine Gay (klinkt als een zusje van Barbara Pitman, Rock Love), een ‘Wanda Jackson qua rauwheid verpletterende (!)’ Jackie Dee (alias Jackie De Shannon… precies… die) (Buddy), ‘Elvis in vrouwenkleren’ Alis Lesley (He Will Come Back To Me), Alvadean Coker (We’re Gonna Bop), Janece Morgan (Money Honey) en Boots Collins (Mean) zijn de nieuwe ontdekkingen uit een grijs verleden. Drie CD’s met spetterende rockabilly uit de 50’s, allemaal originele opnames van behoorlijke kwaliteit. Een absolute aanrader voor genieters van vrouwelijke vocale kunsten! Voor dat prikje dat die set kost, kun je geen blauwtje lopen. (Henri Smeets)

naar boven



2 februari 2012

ATOMIC JUMP/ 44 SHAKEDOWN
44 Shakedown, geen cat. nr.

Ondergetekende was flink enthousiast over de ‘demo’ die het voorproefje vormde voor de CD van 44 Shakedown en keek dan ook benieuwd uit naar dat full album debuut. Zouden Ben van Anrooy (drums), Marcel van de Zee (zang, contrabas), Tim Blonk (alt- en baritonsax, soms over elkaar gedubd) en Aram Stoop (zang, gitaar) er in slagen die kwaliteit een hele CD vol te houden? Om meteen ter zake te komen: Boppin’ Around heeft ‘em in avant-première en het antwoord luidt een volmondig “YES”, ondanks het feit dat wat ik juist zo goed vond aan de drie ‘demo’-tracks (het zo goed als ontbreken van een vermaledijde rhythm ‘n’ blues gitaar) niet geldt voor de full-CD! Die gitaar is namelijk wél aanwezig op de CD, maar nergens in die mate de aandacht opeisend dat het voor mij, niet bepaald een fan van rhythm ’n’ blues gitaren, storend wordt. Nee, ze wordt netjes in toom gehouden in een voorbeeldig samenspel met de sax. Ook zijn de songs op deze ode aan de rhythm ‘n’ blues van eind jaren ’40 tot pakweg de tweede helft van de jaren ’50, zeg maar aan de zwarte rock ‘n’ roll, meer R ‘n’ B gericht, met covers als I Can’t Stop It (Jimmy Liggins eind jaren ‘40), Boogie Woogie Nighthawk (gitarist James Widemouth Brown in 1951, de minder bekende broer van Clarence Gatemouth Brown), en het net als het origineel met piano opgevrolijkte Gamblin’ Woman (Big Walter, 1956). De enige recente cover, de Ray Charles tribute Mr RC Robinson van de Britse bluesband Paul Lamb & the King Snakes uit 2005, klinkt even ouderwets als de rest van de CD, het enige eigen nummer, de instrumentale titeltrack, combineert een Sheik Of Araby-achtig melodietje met freestyle Les Paul gitaar. Twee nummers die wij als rock ‘n’ roll beschouwen klinken net iets anders: Ain’t Nobody Here But Us Chickens (origineel van Louis Jordan uit 1946) is verrassend rustig, Bim Bam (Sam Butera, 1958) klinkt wat zwarter en wat minder jive. De CD sluit af met Bacon Fat van André Williams, een goeie zaak, want er kan niet genoeg André Williams in deze wereld zijn. De meeste nummers zijn medium tempo, wat uitnodigt tot heupwiegen en meetappen met je voet, maar werken naar een intense climax toe, een beetje zoals The Paladins dat in een heel ander bluesgenre doen. Schreef ik vorige keer dat dit Radio Modern stuff is, nu durf ik onomwonden stellen: dit hoort thuis op het podium van de Rhythm Riot (GB). En voor alle duidelijkheid, dit zeggen we dus niet omdat ze uit Nederland komen: ik ken de individuele groepsleden niet en heb de band zelfs nog nooit live gezien. Eén nadeel: slechts 11 songs, samen nipt een half uur. Vééls te kort voor zo’n goeie muziek. U gelooft onze lofbetuigingen niet? Ga naar hun CD-release op 11 februari in De Unie in Rotterdam: gratis entrée en Miss Mary Ann & the Ragtime Wranglers krijg je er nog bovenop als opwarmer. Geraak je daar niet, overtuig dan uzelf met de MP3’s op www.44shakedown.com. (Frantic Franky)

naar boven

Vinyl Recensies



12 januari 2012

COMPAÑEROS/
CENOBITES en THE BODYBAGS
Bandworm Records, BW 102

Een split-EP op groen vinyl gelimiteerd op 500 exemplaren met vijf onuitgegeven studio-opnames van de oudste én de nieuwste Nederlandse psychobillies, dat is ongetwijfeld een collectors item voor de fans. En opvallend genoeg uitgebracht door een Duits punk-/skinlabel dat eerder al het Cenobites album Paradise For The Damned uitbracht. Misschien is er in Duitsland een groter publiek voor psychobilly? Grappig is dan weer dat het artwork niet standaard psychobilly is maar geknipt werd uit de poster van een Italiaanse spaghetti western van Ennio Morricone uit 1970. Een A- of B-kant staan nergens vermeld maar omdat Cenobites bovenaan staan en al het langste bestaan beginnen we met hun drie tracks. De vaandeldragers van de psychobilly in Nederland (bijna hadden we geschreven: vandaaldragers) openen met het nummer El Camino Del Amor dat ik eerder als hele moderne hele snelle rock ‘n’ roll met de nadruk op rock bestempel dan als psychobilly, Leave Me Alone is dan weer een kruising tussen rock, speedrock en heavy metal, ook door de manier van zingen en de twee gitaren. Midnight Madness gaat helemáál richting speedrock en is een mokerstoot van een song.
In tegenstelling tot gevestigde waarde Cenobites zijn de Arnhemse Bodybags jong grut, ook al werden ze dan al opgericht in 2006. Dat ze meekunnen met de besten bleek uit hun debuut-CD op Tombstone, hier voegen ze nog twee tracks toe aan hun prille discografie die veel meer dan Cenobites richting échte psycho gaan: Life, My Way is uptempo, hard en brutaal maar melodieus, met tempowissels en slapbreaks, Six Cigarettes flirt met cowpunk en meezingpunk. Je kan dit hebbedingetje bestellen op www.bandworm.de, maar sympathieker is misschien dat je het rechtstreeks bij de bands zelf koopt op een van hun gigs. Info: www.cenobites.net en www.myspace.com/thebodybags (Frantic Franky)


MAD OLD WITCH/ MARCEL BONTEMPI
Witchcraft Records, WCI-107

Na Shag Rag is dit de tweede solosingle van Marcel Bontempi, zanger-gitarist van The Montesas, een wat mij betreft erg leuke Duitse band die fratrock en early ‘60s rock ‘n’ roll pleegt, en dan kan je er van uitgaan dat deze EP evenmin standaard rockabilly zal bevatten. Het is zelfs een concept EP geworden met vier songs over duivels en heksen, met mooi artwork (Bontempi is grafisch ontwerper, bekijk zijn werk op www.marcelbontempi.blogspot.com) en zelfs – maar da’s puur toeval – een toepasselijke labelnaam! Wie Bontempi hier begeleidt is onduidelijk, mogelijk speelde hij alles zelf in. Alle vier songs zijn covers, wat voor één keer niet erg is, want het enige bekende nummer, Race With The Devil van Gene Vincent, krijgt een totaal ander arrangement, groovy boppend met een lichte ‘60s truckerscountry twang en doorspekt met soundeffecten van scheurende bolides. Titeltrack Mad Old Witch (de originele titel is volgens mij gewoon Mad Witch) is een geflipt nummer uit 1957 van komiek Dave Gardner, al schijnt er een nog oudere versie van ene Mel Allen & the Emil Baffa Orchestra te bestaan. Bij Bontempi klinkt het na een gesproken intro geknipt uit een oude krakende horrorfilm als een rockende versie van Frankie Laine’s cowboyballades: uptempo met rockende gitaren, geprononceerde snaredrum, en Ghostriders In The Sky-achtige backing vocals maar dan griezeliger. Train Of Sin (met de duivel als treinbestuurder) blijkt origineel een obscuriteit van Bill Haley die in 1964 op de Guest Star LP The Rock Around The Clock King stond, hier is het uptempo rockabilly op mamboritmes, in dezelfde stijl als Mad Old Witch. Train To Satanville van Gin Gilette uit 1961, ook gecoverd door Ruby Ann (P), is een goeie rocker met countrybop feel en geluidseffecten. Kenmerken van deze EP zijn de stem die heel ‘50s klinkt, veel gitaren en percussie, en veel gitaareffecten. Speciaal, opvallend, en daarom een aanrader voor de verzamelaars van monster rock ‘n’ roll. Witchcraft is gebaseerd in Frankfurt en je kan hun catalogus checken op www.witchcraft-international.de (Frantic Franky)

DVD Recensie

ROCKABILLY RUHRPOTT
Filmlichter/Thevissenfilm, ISBN: 4250128407908

Het is helaas geen alledaags verschijnsel dat er een documentaire over de rockabilly en teddyboy scene verschijnt. Wel zijn er afgelopen jaren bij onze oosterburen enkele boeken verschenen over dat thema. Ook besteedt men in Duitsland van tijd tot tijd aandacht eraan op TV, maar als je geen Duitse TV ontvangt heb je er niks aan. Nu dan eindelijk een DVD, zodat ook mensen buiten Duitsland de gemeenschappelijke Ted- en Rockabilly-gevoelens kunnen delen. De Hepcats en Jivers worden terloops aangesproken Voor hen die de taal van onze oosterburen niet machtig (willen) zijn, is de film ook Engels ondertiteld afspeelbaar. Centraal staat de scene in het Ruhrgebiet, zeg maar het Zuid-Limburg van Duitsland (gezien het kolenmijnverleden en daaraan gerelateerde, destijds zeer sterk aanwezige, prominente koempel (makker/maat) klimaat). Een gebied dat zich rock & roll-matig kenmerkt door een grote Ted- en Rockabilly-scene in de vorm van diverse dito clubs in de grotere steden, die op internet ook hun forums (fora) hebben. Jullie redacteur zit ook in enkele van die forums, die als kenmerk hebben: gastvriendelijk en genoeg discussievoer ‘op niveau’. Uiteraard ontbreken de clubs niet in de docu. Centraal staan interviews met leden van verschillende bands uit het gebied, de (ons allen wellicht welbekende) groepen Lou Cifer & The Hellions, Black Raven, Foggy Mountain Rockers en Wildcats, die allen ook al Nederland aangedaan hebben. Daarnaast zien en horen we spelen: Furious, Town Rebels, Rock ’n’ Feller en Teenage Terror plus de grotere acts, daarover zodadelijk meer. Het geheel van gepraat wordt afgewisseld met aardig wat beeldmateriaal uit de 70’s, 80’s, 90’s en nu. Dat geeft een goed beeld van de sfeer in de scene (ook al beleef je het natuurlijk het beste als je er zelf tussenin zit). Alleen jammer en merkwaardig, dat enkele filmpjes erg mozaïekachtig uitzien. Daar had men ook beter materiaal kunnen gebruiken, zeker wat betreft de Stray Cats (immers, materiaal zat aanwezig). De enige Nederlandse interviewbijdrage komt van het vaderlandse deel van Duits/Nederlandse band The Wildcats. De film/documentaire probeert voor buitenstaanders, aan de hand van makkers uit de scene, een beeld te geven van wat de Rockabilly- en Ted-scene inhouden. Uiteraard begint het met wat rockabilly is en wat teddyboy rock & roll is. Logischerwijs mogen dan beelden van Stray Cats en Crazy Cavan & The Rhythm Rockers niet ontbreken. Maar ook Matchbox en Shakin’ Stevens worden even aangestipt. Omdat beide muziekstijlen onder andere uitgebeeld worden door kleding, zijn hier de echte Teds en Rockabillies te zien. Eigenaarechtpaar van Red Hot & Blue, een rockabillyzaak in Essen, die in de docu te zien is (ben er diverse malen geweest: het loont om er enkele uurtjes voor te rijden. Wil je dat niet, ze hebben ook een website: www.rockabilly-rules.com), vertellen het een en ander daarover. Uiteraard ontbreken pin-ups niet en een rockabella (geen chick), die in een goed gevuld bovendeel van haar jurk (in het bloopergedeelte aan het einde van de DVD krijgt dat nog eens extra aandacht) ingaat op pin-ups. Uiteraard is ook de haardracht een uiting van Rockabilly of Ted zijn. Een scene-kapper gaat verder in op de verschillende haarstijlen. Omdat een cat zonder auto dat is wat een chick is zonder kleren, mogen hotrods, classic cars, custom cars, muscle cars en hotrod races (chicken runs) niet ontbreken. Ze krijgen apart aandacht. Als je zo de interviews beluistert, dan merk je meteen dat het geen bal uitmaakt of je nu uit de Ruhrpott (bijnaam voor Ruhrgebiet) komt, of honderden danwel duizenden kilometers verder weg woont. Heel herkenbaar wat er allemaal verteld wordt over de muziek, beleving en hoe men in de revivaltijd werd gezien door de buitenwereld (dat je bijv. ook steeds Elvis genoemd werd). Hier zijn ‘onze’ mensen aan het woord, ook al hebben diverse makkers hun bijdrage geweigerd vanwege de angst dat ze toch verkeerd worden weergegeven, zoals dat op TV helaas wel voorkomt. De documentaire is zeker geen ‘omdat Dick Brave en de Baseballs het toevallig goed doen in de charts’ film. Dick Brave komt eventjes aan de orde. De Baseballs niet, wellicht omdat deze DVD (die op de cover fier productiejaar 2011 draagt en ook in dat jaar op de markt kwam) al werd opgenomen vóór de opkomst van het trio. Muzikale optredens flitsen voorbij van de eerder genoemde bands. Volop muziek dus. Ook tijdens scene-beelden. Het is mooi om bandleden die je zelf gepresenteerd on stage hebt, of live gezien hebt, eens aan het woord hoort over hun beleving van de scene en hun drive om de muziek te maken die ze maken. Ook wat Tiki en tatoeages met de hedendaagse rockabillyscene te maken hebben, wordt uit de doeken gedaan door een scene-tatoeëerder. Dit alles is mooi en aardig, maar als er geen jongere generatie is, die deze muziekstijl in leven houdt, dan sterft al het moois toch een stille dood. Dus wordt een lans gebroken voor de ‘overlopers’ uit de hedendaagse popmuziek (zoals velen van ons destijds in de 70’s en 80’s erin gerold zijn). Een aardig in elkaar gedraaide docu, waarin men zich eens heeft laten leiden door de mensen uit de scene zelf en die ook zelf aan het woord laat. Een absolute aanrader voor nieuwkomers in de rock & roll (meer specifiek de genoemde scenes) en eenieder die bij rock & roll alleen maar denkt aan ‘States Quo en AC/DC….ow ja, er was toch ook nog zo’n figuur namens Elvis….toch?’. Kijk, voor hen is die docu dus zelfs een must! Voor de rest gewoon heerlijk achterover leunen en eens enkele soortgenoten laten vertellen wat je zelf al weet (smile): het wij-gevoel hoogtij laten vieren. Meer info: www.rockabillyruhrpott.de. De DVD is onder andere verkrijgbaar bij de webshop van Red Hot & Blue. (Henri Smeets)

naar boven



Lees hier de oudere recensies

Terug naar de voorpagina