Je
recente CD, DVD, plaat of boek geresenceerd op onze website? Stuur deze
dan naar de hoofdredactie! |
Vinyl
EP Recensies
31
december 2012
WILD
MAN - ROLLIN' PIN MIM/ THE MEGATONS The
Megatons zijn inmiddels vaste klanten van Boppin' Around (of Boppin'
Around is inmiddels een vaste klant van The Megatons…) want we
mochten al hun laatste releases bespreken. Hun vorige single werd nog
dit jaar door ons voorgesteld (31 mei jl.) en op de valreep van 2013
volgt er weer zo'n zelfde vinylproduct. |
CD Recensies
|
GODFORSAKEN
LAND/ JOHNNY LODA TRIO Johnny
is al 25 jaar on the road en dat is ook goed te horen aan dit album.
Vingeraflikkende authentiek georiënteerde rockabilly, geserveerd
op een gouden bordje met servetje in een 15 gangen menu! Rockabilly
is salonfähig geworden! Via zijn eerste band in 1986, The Rockin’
Rebels en diverse andere acts luisterend naar namen als Silverjacks,
Ace’s Trio, Johnny Loda & The Echorecs, presenteert men zich
nu dus als The Johnny Loda Trio. Italië, het land waar de band
vandaan komt en dat bekend is van rockers als Adriano Celentano (24000
Mila Baci, toen ook nog door onze Peter Koelewijn de ether en hitlijsten
in geblèrd), de wat nettere poederdoosrocker Peppino di Capri
(Roberta), de jongensachtige Rita Pavone (Cuore en Kiddy Kiddy Kiss
Me (samen met Paul Anka, hier in Nederland: Blue Diamonds met Karin
Kent)), de aanvangs echte girlrocker ‘Tintarella Di Luna’
Mina (in 1959 nog Be Bop A Lula (in Vincent stijl, niet de Everlys versie!)
zingend, maar in 1962 op het schlagerpad met Heisser Sand), Eduardo
Vianello (Guarda Come Dondolo) en natuurlijk de echte rock ‘n’
roll act Little Tony & His Brothers, kennen wij meer van de grote
Italorage eind jaren vijftig met illustere gestalten als Domenico Modugno
(Volare (Nel Blu Dipinto Di Blu), Ciao Ciao Bambina) en Italiaanse Belg
Rocco Granata (Marina, overigens niet hetzelfde nummer als de gelijknamige
vertegenwoordiging op dit album van de hand van Johnny himself). Daar
waar voornoemde rockers door internationale rock ‘n’ roll
verzamelaars neerdunkend (en ten onrechte) als kitschrockers worden
betiteld, behoort Johnny tegenwoordig eerder in het rijtje van Big Sandy
en High Noon thuis! De naar de natuurlijke naam Ettore Chiavinato luisterende
en naar Hank Mizell klinkende topgitarist Johnny, wordt op dit album
bijgestaan door contrabassist Davide ‘Pepe Mezcal’ Boschetti
en Renato Ardizzoni alias Ato Kona. Johnny is een begnadigd zanger,
gitarist en songwriter. Maar ook hij kon niet om enkele covers heen,
daarvoor waren de originelen uit de 50’s gewoonweg te goed. |
|
WE
KEEP THE DRAPES ALIVE/ THE TROUBLE BOYS Nee,
nee, nee… alsjeblieft toch niet de Zweedse ‘rock ‘n’
roll’ band rond ex-Rockpile en Pretenders gitarist Billy Bremmer
en ex-Roxette basgitarist Tommy Cassemar, zeg. Boehoe! Bibberend leg
ik de CD schijf in de player. Toch nog maar eens zekerheidshalve de
coverfoto bestuderen, om me te vergewissen of Andy Widder van Part Records
nog steeds onze rock ‘n’ roll scene trouw gebleven is. |
20 december 2012
|
SLEEPIN'
WITH THE FISHES/ TRIPLE ESPRESSO Weinigzeggend
hoesje dat er niet bepaald rock 'n' roll uitziet, maar de foto binnenin
geeft wel iets weg: deze zevenkoppige band uit Stuttgart heeft drie
blazers in de gelederen. De muziek kan inderdaad als neo-swing beschouwd
worden, maar dan wel heel neo, want zowat alle varianten van moderne
rock 'n' roll passeren hier de revue voorzien van blazersarrangementen,
en nog goed uitgevoerd ook. Nu ben ik ben best een liefhebber van neo-swing,
maar toch zegt deze CD me weinig. Enerzijds ligt de nadruk op rock,
niet op swing (je kan nu eenmaal op àlles blazers kleven), al
is het zeker niet zo punkerig als The Kings Of Nuthin. Anderzijds hoor
ik ook echo’s van ska en Kurt Weill cabaret, er zit gladde croonerstuff
in zoals tegenwoordig nog wel meer niet-crooner bands die big band muziek
van weleer perfect nagespeeld doch zonder ziel uitvoeren, en het geheel
is afgetopt met een anarchistisch sausje in de stijl van de krakersfanfares
die tegenwoordig elk officieel feest onveilig maken. Een beetje heel
veel van alles dus, en daarmee enkel voor de liefhebbers. Info: www.part-records.de
en www.triple-espresso.de
(Frantic Franky) |
|
BANG
BOOM JUBILEE/ |
|
BOPPIN'
BY THE BAYOU |
|
THE
ROLLIN' ROCK RECORDINGS Vol. 1/ Mac
Curtis is een van de weinige nog levende rockabilly helden uit de jaren
’50, die bovendien op zijn 73ste af en toe nog optreedt in Europa.
Waar is de tijd dat we hem op de Rockhouse Meeting zagen? Curtis bracht
tussen 1956 en 1962 negen singles uit, maar zijn naam en faam zijn evenzeer
gebaseerd op zijn Rollin’ Rock werk uit de jaren ’70. Mooi
verhaal, hoor, dat van Rollin' Rock: Ronnie Weiser, een naar Hollywood
geëmigreerde joodse Italiaan, startte met een rock 'n' roll blad,
liep binnen de kortste keren fifties artiesten Ray Campi, Mac Curtis,
Johnny Carroll en Jackie Lee Cochran tegen het lijf, en begon prompt
nieuwe LP’s en singles van hen uit te brengen. Van die vier was
Ray Campi wellicht de meest in 't oog springende en degene die het meest
naar Europa overkwam, misschien omdat hij contrabas speelde (een zeldzaamheid
in die tijd) en dus ook visueel iets te bieden had, of misschien gewoon
omdat ie schoolmeester was en dus veel vakantie had. Mac Curtis bracht
van 1972 tot 1978 zes singles (11 nummers, want op What’ll I Do
staat Ray Campi op de B-kant) en drie LP’s uit op Rollin’
Rock, materiaal dat al deels verscheen op eerdere Mac Curtis CD’s,
maar dit is de eerste keer dat de eerste twee van die LP’s, Ruffabilly
(1973) en Good Rockin' Tomorrow (1975), integraal op CD staan. |
29 november 2012
|
ROCK
‘N’ ROLL OUTSIDER/ DAVE PETERS |
|
KEB
DARGE & Keb Darge is een Schot die oorspronkelijk
bekend werd als Northern soul DJ, zich om zijn echtscheiding te kunnen
betalen gedwongen zag zijn platencollectie te verkopen, uit de overschotjes
daarvan die niemand wou hebben begin jaren ‘90 het op soul en
funk uit de jaren ‘60 en ‘70 gebaseerde nieuwe genre van
de acid jazz en deep funk creëerde, en daarvan in het verleden
al een aantal compilaties uitbracht. Allemaal bijzonder fijn voor Keb
Darge zelf, maar wat zijn wij daar mee? Wel, drie echtgenotes later
heeft Keb Darge zich met zijn inmiddels vierde vrouw, de Filipijnse
Little Edith, opnieuw heruitgevonden, niet alleen opnieuw als Northern
soul DJ, maar ook als voorvechter van rockabilly en rockende rhythm
‘n’ blues, wat in 2007 al leidde tot de uitstekende compilatie
Keb Darge & Cut Chemist (een andere funk DJ) Present Lost &
Found: Rockabilly And Jump Blues. Intussen zijn Keb Darge en Little
Edith verhuisd naar Japan waar ze als DJ het mooie weer maken, maar
eerst is er dus nog deze nieuwe fifties compilatie Legendary Wild Rockers
2. |
15 november 2012
|
IT’S
SATURDAY NIGHT: Fantastic
Voyage is een Brits re-issue label dat al heel wat fijne fifties CD’s
uitbracht, al hanteren ze volgens mij eenvoudigweg de ‘na-50-jaar
vervallen-alle-rechten-en-dus-brengen-we-dit-uit-zonder-rechten-te-betalen’
regel, dat maak ik tenminste op uit het feit dat enerzijds deze compilatie
netjes tot 1961 loopt en anderzijds het goedkope prijskaartje. Met andere
woorden: Sleepy LaBeef zal geen cent ontvangen voor zijn I’m Through
en Little Bit More hier, al valt natuurlijk te betwijfelen of hij ooit
in zijn hele leven daarvoor een cent heeft gezien. Er zijn in het verleden
al heel wat Starday/ Dixie verzamelaars verschenen, maar wellicht is
geen enkele daarvan even compleet als deze It’s Saturday Night:
103 nummers van als we goed afgepunt hebben 75 artiesten op drie CD’s,
samen goed voor net geen vier uur de allerbeste niet-Sun rockabilly.
Om een onschuldige kinderhand te laten grabbelen: Sonny Fisher (Rockin’
Daddy), George Jones (Rock It), Rudy Grayzell (Duck Tail), Glenn Barber
(Shadow My Baby), Link Davis (Trucker From Tennessee), Jimmy Johnson
(All Dressed Up), Benny Joy (Steady With Betty), Derrell Felts (Playmates)
en Groovey Joe Poovey (Ten Long Fingers), een geweldige selectie uit
de massa’s plaatjes die vanaf 1953 bij Starday en sublabel Dixie
verschenen, merkwaardig genoeg in essentie een countrylabel gespecialiseerd
in honky tonk, bluegrass en gospel, en mogelijk het grootste onafhankelijke
countrylabel uit de jaren ’50 en ’60 omdat ze mikten op
alles en iedereen die niet aan de bak kwam bij de major labels: nieuw
talent (George Jones, The Big Bopper, Willie Nelson en Roger Miller
maakten hun debuut op Starday), grote namen op hun retour (Cowboy Copas,
Johnny Bond, Moon Mullican), en dus ook alles wat maar enigszins op
die allernieuwste rage genaamd rock ‘n’ roll leek. Dat Starday
toch niet even bekend is als Sun is uiteraard omdat ze géén
Elvis en Jerry Lee Lewis en Johnny Cash lanceerden, maar ook omdat de
Starday output niet uniform klinkt: ze verhuisden in de loop der jaren
verschillende keren van studio, en je kon ook tegen betaling je elders
opgenomen mastertapes bij hen laten uitbrengen. Betálen om platen
uit te kunnen brengen: Starday had zijn zaakjes goed bekeken! |
8 november 2012
|
THE
COMPLETE COLLECTION/ RUSS SAINTY Het
komt niet elke dag voor dat een subtopper uit de rock ‘n’
roll geschiedenis zich vereerd mag voelen met een drie-CD-set, met maar
liefst 76 songs. Normaliter is dit voorbehouden aan de toppers. En al
helemaal ongebruikelijk is dat de maestro himself aan het woord komt
en zijn verhaal vertelt in het schitterend uitgevoerde begeleidende
booklet. Heerlijk om de woorden te lezen vanuit het perspectief van
de zanger, die je al lezende weer 18 jaar ziet worden. Hoe heette die
man ook alweer? O ja, ik heb hem nog niet voorgesteld. Russ Sainty mag
zich de gelukkige noemen. Russ wie? Zelfs voor doorgewinterde Britse
rock ‘n’ roll kenners en Teddyboys is het even graven in
het grijzen cellen brein. En dan ontstaat spontaan het “aha-effect”.
Kwamen we die naam niet al eens eerder ergens tegen op een of andere
CD-compilatie of in een artikel over de gouden dagen van de Britse rock
‘n’ roll in de 50’s, met als diens geboorteplaats
de Londense coffeebar The 2 I’s? Als voormalige promoter van Rick
Hardy, die 14 maanden vertoefde in de coffeebar The 2 I’s, de
weg plaveide voor de Beatles met The Jets (met Tony Sheridan) en in
de nadagen van zijn carrière een cockney revue, een cockney album
en een korte verschijning als cockney had in de film Trainspotting (cockney
refereert aan de Londense arbeidersklasse, met als meest prominente
vertegenwoordigers Charlie Chaplin (precies, die), Britse oerrocker
Tommy Steele en Samantha Fox (welke man kent haar niet) en enkele weken
voor de reünie van The 2 I’s, met o.a. Russ Sainty, verongelukte
in zijn auto, doemde de naam opeens op in mijn geheugen in relatie tot
die gedenkwaardige geboorteplaats van de Britse rock ‘n’
roll. Russ neemt ons mee naar de begindagen van zijn carrière,
maar presenteert ons ook negen zelf geschreven songs uit recentere tijden
en schuwt evenmin een cockney adaptatie van de Hollywood Argyles’
Alley Oop (hier in Nederland in 1961 door Het Cocktail Trio opgenomen).
Het enthousiasme waarmee de man schrijft en het eerbetoon aan zijn twee
enkele jaren geleden overleden gitaristen, Roy Toft en Roger Dean, die
ten tijde van zijn eigen band The Nu-Notes, late 50’s en early
60’s schitterende bijdragen leverden aan de songs van Russ Sainty
en dan vooral de instro’s, kan je niet ontgaan en maakt dat je
ook een glimp opvangt van de man achter de muziek. Misschien hadden
ze het album dan ook beter The Man And His Music kunnen noemen. Het
begon voor Russ (die in 1936 als Alfred Charles Sainty het levenslicht
zag) en zijn kompanen in 1958. Russ Sainty & The Nu-Notes, bestaande
uit Rhet Stoller (leadgitaar), Mel Miller (contrabas en basgitaar),
Roy Toft (ritmegitaar) en Bernie Martin (drums). In 1961 kwam Roger
Dean (lead gitaar) erbij. De band bestond tot en met 1964. Maar eigenlijk
moeten we nog ietsje verder terug in de tijd, als Russ in 1958 terecht
komt bij de coffeebar The 2 I’s en daar Tony Sheridan ontmoet,
die in 1961 zijn eerste hit zou hebben als leadzanger van The Beatbrothers
(de latere Beatles) met My Bonnie. Tijdens een optreden in 1959 van
Tony Sheridan, Brian Locking (The Drifters en iets later The Shadows)
en Tony Meehan (The Drifters en iets later The Shadows) werd Russ benaderd
door Barry ‘Rhet’ Stoller en Mel Miller van The 4 Teens.
De band Russ Sainty & The Nu-Notes was geboren. (De onlangs overleden
Big Jim Sullivan – zie Big News 11 okt. j. – maakte 6 maanden
lang deel uit van The Nu-Notes, voordat gitarist Roger Dean als zijn
vervanger erbij kwam in 1961). Na vele successen in de bars in het zuiden
van Engeland scoorde de band als The Rhet Stoller Group in 1961 een
hit met Chariot (vreemd genoeg niet terug te vinden in het hitlijsten-boek
British Hit Singles). Niettemin, men blijft optreden en opnemen als
Russ Sainty, The Nu-Notes en The Rhet Stoller Group. In 1961 nam Russ,
begeleid door The Beatles op in Hamburg met Bert Kaempfert als producer.
Een jaar later maken Russ & The Nu-Notes een tournee door Engeland
met Bobby Vee en The Crickets. Tot zover de grootste verworvenheden
(vanuit de optiek van de redacteur) in de periode 1958-1964. Gelukkig
heeft Russ nog tapes gevonden op de zolder en had genoeg historisch
besef om deze juweeltjes van tijdsdocumenten met ons te delen. Ook al
verontschuldigd hij zich in honderdvoud voor de geluidskwaliteit (onnodig,
zo blijkt achteraf), iets wat heel typisch is voor artiesten die al
decennia in het vak zitten en zich inmiddels ontwikkeld hebben en daardoor
zich vaak schamen voor dat oude spul in krakkemikkige kwaliteit, voor
ons liefhebbers zijn dit soort opnames ware diamanten! Geen opgepoetste
studio-opnames, maar recht uit het hart spontane demo’s en oefensessies.
Plus nog diverse, met een Grundig tape recorder, van de radio opgenomen
opnames. (Op die manier heeft jullie redacteur zelfs begin jaren tachtig
nog de muziek van de radio opgenomen, voordat eind jaren tachtig de
radiocassetterecorders (radio met ingebouwde cassetterecorder) kwamen.
Zeker voor mijn generatie en al helemaal voor de oudere garde zijn dit
soort opnames een vlucht naar de eigen jeugd. Russ heeft opgenomen voor
klinkende labels: Decca, Columbia, Parlophone, HMV, Top Rank, om me
tot enkelen te beperken. In de jaren tachtig maakte hij nog deel uit
van de vocal group The Dallas Boys, die we natuurlijk allemaal kennen
van de legendarische Jack Good’s Oh Boy TV-serie in de 50’s/
early 60’s. |
28 oktober 2012
CELLULOID/
BEVEL EMBOSS |
ROLLIN
‘N’ ROCKIN/ |
HIGH
LIFE/ RAY COLLINS’ HOT CLUB Ray Collins’ Hot Club (D) is wat mij betreft de beste jump & jive act van dit moment, niet alleen live maar ook op CD, waarbij zowel live als op CD hun oog voor detail dient aangestipt: de aankleding op het podium én van de muzikanten (geen verdoken langharigen bij Ray Collins) sluit naadloos aan bij de visuele vormgeving van hun CD’s én van hun posters én van de clips die ze in elkaar boksen. Het plaatje klopt, met andere woorden, zowel live als op, euh, plaat. En de muziek zelf is dus schitterend, ook door het feit dat ze én piano én saxen én trompet in de rangen hebben. Hun vorige vijf albums haalden allemaal een even hoog niveau, dus rest enkel de vraag: kunnen ze nog verrassen? Toch wel, vooral omdat er een early sixties wind door dit album waait zoals die begin jaren ’60 klonk in de dansplaatjes in New Orleans en de melodieuze medium tempo zwarte rock ‘n’ roll, laten we het Chris Kenner-achtig noemen, met lichte invloeden van hele vroege soul en hele vroege ska. Niet dat dit stoort, verre van, want het zit subtiel verstopt in de drumbeat, in die relaxte trompet en in die luie piano riedeltjes, en nummers als All In One of High Life (een duet met Lil’ Linn van de Zweedse hillbilly groep Lil’ Linn & the Lookout Boys) zullen naadloos passen in hun live repertoire. Daarnaast vallen in een paar nummers de rhythm ‘n’ blues gitaarlicks op, terwijl Long Ago dan weer vertrekt van zigeunerswing op de akoestische gitaar. Nieuw zijn voorts een in het Duits gezongen nummer (het klinkt zoals een Amerikaan in de jaren ’50 Duits moet hebben gebruld op een jiveplaatje) en de op Hammond orgel drijvende instrumentale uitsmijter Toast (een uitsmijter genaamd Toast!) die eigenlijk pure soul is in de stijl van een Jimmy McGriff. Dat alles staat niettemin ten dienste van een flinke scheut Vegas Grind, de onwaarschijnlijk vlot vloeiende big band arrangementen waarin bariton sax, twee tenor saxen en een trompet naar aloude gewoonte tegen elkaar op, euh, trompetteren, de geinige teksten en de zwart klinkende stem van Ray Collins. Wat moet die Ray Collins trouwens een fenomenale kennis hebben van swingmuziek, want alle 15 tracks zijn van zijn hand, en samen vormt dat een period perfect album waarin Louis Prima en André Williams aan de zwier gaan met Minnie The Moocher. Noem mij trouwens één andere band die ermee weg komt een dans te lanceren die The Shit heet of op de achterflap een foto zet van hun frontman die dronken boven de wc pot hangt. Ja, wat mij betreft blijft Ray Collins’ Hot-Club tot nader order de beste jump & jive act van dit moment. Samen met Mike Sanchez, dat spreekt. De vinylversie volgt. Brisk Records is hun eigen label, dus check www.the-hot-club.com (Frantic Franky) |
THE
BLANCO SESSIONS/ JANIS MARTIN Janis
Martin, wat een prachtwijf. Op haar vijftiende werd ze in maart 1956
gelanceerd door RCA als de vrouwelijke Elvis (RCA had twee maand daarvoor
Elvis getekend en was vastbesloten het onderste uit de publicitaire
kan te halen), maar de populariteit van een Wanda Jackson of Brenda
Lee bereikte ze nooit: van de negen singles die RCA van haar uitbracht
haalde enkel haar debuut Will You Willyum de Amerikaanse hitparade,
ondanks klassebakken als Drugstore Rock ‘n’ Roll, My Boy
Elvis, de Roy Orbison Sun cover Ooby Dooby, Barefoot Baby en Cracker
Jack. RCA zette haar in 1958 aan de deur, en niet enkel om die tegenvallende
verkoop: Janis had het devies van haar nummer Let’s Elope Baby
ter harte genomen en was zonder medeweten van RCA gehuwd. Dat huwelijk
kon ze geheim houden, de daaropvolgende zwangerschap niet. Er verschenen
in 1960 en 1961 nog twee singles op Palette, daarna moest ze van haar
inmiddels tweede echtgenoot stoppen met de muziek. Het zou duren tot
1973 voor ze de muzikale draad opnieuw opnam, en toen ze werd “ontdekt”
door de Europese rockabillies werkte ze als secretaresse bij de politie.
Na de twee Rockin’ Rollin’ Janis bootlegs en de legale heruitgaven
van Bear Family eind jaren ’70 maakte Janis op 27 maart 1982 haar
Europese debuut begeleid door de band van Dave Travis op de Rockhouse
Meeting in Eindhoven. In de loop der jaren werd ze een graaggeziene
gaste in Europa, en je kan geen festival noemen of ze heeft er gestaan:
Hemsby, de Rockers Reunion, de Rave, Screamin, en dan vergeten we er
nog een paar. Het beeld van Janis Martin dat in ons geheugen is gegraveerd:
totaal geen rock ‘n’ roll uitstraling, maar iedereens favoriete
oma, of oneerbiedig gezegd: iedereens favoriete toiletjuffrouw inclusief
permanent en dikke bril: goedlachs, altijd vriendelijk, beetje brutaal,
en kettingrookster. Het merkwaardige is dat Janis Martin nooit “moderne”
opnames heeft gemaakt, uitgezonderd twee singles op haar eigen Big Dutch
label in 1977, dus daterend van voor haar “comeback”. Er
is een live LP getiteld Here I Am op Hydra Records, opgenomen in Wenen
in april 1992 met The Continentals (D), en ze was in 1995 te gast op
Rosie Flores’ CD Rockabilly Fillie, maar dan hebben we het wel
gehad, en daar begint ook het verhaal achter deze Blanco Sessions. Rosie
Flores was zelf rockabilly zangeres zijnde ook een Janis Martin fan,
en zij kon Janis er uiteindelijk van overtuigen opnieuw de studio in
te duiken: in april 2007 werden in Blanco, Austin op twee dagen elf
nummers ingeblikt met Bobby Trimble (drums), T Jarrod Bonta (piano),
Dave Biller (gitaar) en Beau Sample (contrabas) plus gastmuzikanten.
Tijdens de sessies klaagde Janis over hoofdpijn en vertelde ze Flores
dat ze een knobbeltje in haar rug had ontdekt. Enkele weken later werd
ze gediagnoseerd met terminale kanker. Op 3 september 2007 overleed
Janis op 67-jarige leeftijd. Rosie Flores heeft sindsdien geprobeerd
de opnames uit te brengen, maar geen enkel label had interesse. Nu is
de CD er toch, dankzij een zogenaamd Kickstarter project, wat je tegenwoordig
wel meer tegenkomt in de States (Ruby Dee probeerde onlangs haar nieuwe
CD op deze manier gefinancierd te krijgen): Kickstarter biedt een digitaal
platform waarop je mensen kan overtuigen mee te investeren in jouw project,
dat niet op liefdadigheid gericht mag zijn, en verdient daar zelf ook
een percentje of drie op. |
20 september 2012
THE
EMPEROR’S NEW CLOTHES/ JACK RABBIT SLIM Jack Rabbit Slim (GB) is momenteel een van de populairste bands in ons rockabilly wereldje: ze treden overal op, wellicht door de sterkte van hun eerste drie CD’s, een uitermate jive- en strollbare mix van rockabilly, sixties bluesbop, surfgitaar, Link Wray, Bo Diddley en Johnny Burnette, alle drie opgenomen door Alan Wilson voor zijn Western Star label, met een krachtige mix in een bijna neo-sound met de nadruk op drums, contrabas en vocals. Hun vierde CD, Hairdos & Heartaches uit 2010, bleek evenwel een stijlbreuk, want de JRS sleaze-a-billy werd hierop vermengd met retropop en glamrock. Dat experiment is hen blijkbaar niet goed bekomen, want op deze vijfde CD (nog opgenomen met de ‘oude’ bezetting Bob Butfoy, Paul Sanders, Darren Lince en Landon Filer – die laatste twee hebben de band inmiddels verlaten) hellen ze naar de andere kant over: opnieuw de power van de eerste drie CD’s, maar nadrukkelijk sixties! Die sixties invloed zat al in geringe mate in From The Waist Down, hun derde CD, maar wordt op The Emperor’s New Clothes breed uitgesmeerd. Zeker, 2/3de van de 12 songs zijn de vertrouwde uptempo JRS, met op enkele nummers extra boogie woogie piano en een slurpende sax in de funderingen, en – ook typisch JRS – er wordt schaamteloos gejat (Electric Blue is gewoonweg de rif van Tequila, en de dreigende gitaarinstrumental Wall Of Death met elektrische bas en ronkende motoren is pure early sixties Link Wray), maar Speed Of Love met zijn orgel (en op het einde vrouwelijke backings) leunt wel heel sterk aan bij medium tempo garagerock, terwijl de bluesbopper Relentless Heart richting Vietnam lonkt. Teenage Seductress koppelt glamrock aan rollende Buddy Holly drums, Thinkin’ Of Leavin’ is dan weer een semi-akoestische countryballad met steel. Dit is nog niet helemaal terug de JRS van de begindagen, ook al door de cleane productie (ik heb ze liever wat smeriger), maar toch een finke stap in de goeie richting. Info: www.western-star.co.uk en www.jack-rabbit-slim.co.uk (Frantic Franky) |
ROCKABILLY
BURN OUT TRACKS #1 Deze
CD is een uitgave van de Rockabilly Hall Of Fame, een Amerikaanse non
profit organisatie die zich tot doel stelt de “rock ‘n’
roll music roots” te promoten, zo’n beetje hetzelfde als
wij hier doen maar dan dichter bij de bron. Ze zijn vooral actief via
www.rockabillyhall.com,
een onuitputtelijke (zij het chaotische) bron van informatie, en we
geven grif toe dat we wel eens nieuwtjes van die website pikken. Ze
brengen af en toe CD’s uit, zoals deze, een lukraak gekozen selectie
van 24 tracks van 16 artiesten waarin geen enkele lijn lijkt te trekken:
tussen de vooral Amerikaanse hedendaagse bands prijken ook 50’s
artiest Art Adams, enkele Europese bands en zelfs onze hoogsteigen RJ,
één keer met de Russische Neva River Rockets en één
keer met The Tri-Tones uit Estland. Het was ook Hans “RJ”
Nelemans die zo vriendelijk was een exemplaar van deze CD naar ons te
sturen, waarvoor dank. U wordt geacht beide shuffelende rockabilly swing
tracks te kennen van RJ’s CD Mixed Up uit 2009, hier tonen ze
aan dat RJ zeker niet misstaat in dit internationale gezelschap. Ook
graag geziene gasten: Carlos & the Bandidos (GB) met hun stroller
Stone Killer, The Texabilly Rockets (P) die met Hot Rod Race iets uitvinden
dat Johnny Burnette een halve eeuw geleden al uitvond, Mars Attacks
(CH/A) met hun op Sonny Burgess trompetleest gestoelde Leavin’
It All Behind en het te nadrukkelijk naar Paul Ansell lonkende Give
Me An Answer, alsmede Levi Dexter, eind jaren ’70 oprichter van
(Levi &) The Rockats (GB) maar al jaren woonachtig en actief in
de States, met covers van Rollin’ To The Juke Box (Benny Joy)
en Honey Bun (Larry Donn), inzake sound mee van het beste op deze CD.
Beide tracks komen van Dexter’s gloednieuwe CD Roots Man (zo gloednieuw
dat we niet eens weten of ie al uit is) met Buzz Campbell (Lee Rocker)
op gitaar, Jonny Bowler (Guana Batz, Slim Jim Phantom, 13 Cats) op contrabas
en Stinky (Lee Rocker) op drums, samen de huidige bezetting van Buzz
Campbell’s band Hot Rod Lincoln. De twee tracks van Art Adams
(dé Art Adams van Rock Crazy Baby, Indian Joe en Dancing Doll)
geven ons de indruk dat ze met aan paar tiental jaar verschil zijn opgenomen:
The Truth (uit 2009 van Adam’s gelijknamige CD) is heel hedendaags
met een band die zelfs iets te modern en te wild speelt voor Art Adams,
Memphis Dream verscheen eerder op de Art Adams Collector CD Rockin’
My Way Around en klinkt dan ook typisch Collector ‘tijdloos’,
alsof het evengoed uit de jaren ’70 zou kunnen stammen, zie ook
de hiep hiep hoera lang leve de rock ’n’ roll revival tekst. |
13 september 2012
BORN
ROCKERS/ THE RAVENS Wie
thuis is in de Britse rock ‘n’ roll zal The Ravens nog wel
kennen van hun eerste en tot nu enige CD, Long Live Rock ‘n’
Roll uit 1991, toen met Wild Bob Burgos op drums. Ook de andere groepsleden
zijn geen onbekenden: met Rob Murly op elektrische bas, Dave Briggs
op gitaar en Les Bailey op drums is dit zo’n beetje de Shotgun
kliek, muzikanten die vanaf eind jaren ’60 in Engeland mee de
rock ‘n’ roll revival op gang trokken en sindsdien speelden
bij Screaming Lord Sutch, Flying Saucers, Freddie Fingers Lee, Avengers,
Cruisers, CSA, Little Tina & Flight 56 en ga zo nog maar even door.
Geboren rockers dus, maar helaas gaan ze ook dood, zoals Les Bailey,
op 57-jarige leeftijd overleden in 2009, wat uiteraard betekent dat
dit geen recent materiaal is. De opnames blijken al uit 1997 en 1998,
waarom ze toen niet zijn uitgebracht is mij onbekend. |
DEVIL’S
SOUL PILE/ TOMMY ROE Tommy
Roe? Dan zeggen wij automatisch: Sheila, zijn Amerikaanse nummer één
uit 1962, die een halve eeuw later nog steeds klinkt als een klok: prachtige
sound, goeie drive, en met zijn rollende drums en hik in de stem een
geslaagd eresaluut aan Buddy Holly. Roe zou nog twee grote hits scoren,
Sweet Pea in 1966 en Dizzy in 1969, maar die waren geheel conform het
tijdsgewricht geen rock ‘n’ roll maar pure sixties muziek.
Eind van het verhaal? Toch niet, voor zover wij weten is Roe altijd
muziek blijven maken, zij het vooral in de marge en naarmate de jaren
vorderden steeds meer in het oldies circuit. |
6 september 2012
SHE’L
KEEP THE DEVIL DANCING IN YOUR HEART/ LITTLE KIM & THE ALLEY APPLE
3 Wie
komt daar aankloppen? Kimberly Claeys en haar speelvogels, het drumloze
gitaar-contrabas-lap steel trio uit Oost-Vlaanderen dat wij gemakshalve
als western swing omschrijven, hoewel hun muziek oneindig veel meer
vormen van vooroorlogse muziek bevat. Sinds hun debuut Riding The Rails
uit 2010 hebben ze ook al een aantal keer in Nederland (én Frankrijk
én Duitsland) opgetreden, en hun Ballad Of The Old Oak Tree was
zelfs regelmatig te horen op Radio 1 (B). Deze opvolger “zal heel
anders zijn dan onze eerste plaat, dus het is afwachten wat het publiek
ervan zal vinden. We wilden gewoon niet twee keer dezelfde plaat maken,
dus hebben we een hoop bevriende muzikanten uitgenodigd om mee te spelen”,
zo lezen wij in een interview met gitarist Tom De Poorter, maar toch
zit deze CD helemaal in de lijn van de verscheidenheid van muziekjes
op Riding The Rails: western swing wordt gebruikt als uitvalsbasis waaraan
elementen uit zigeunerswing, crooner, jazz (altijd al een hoofdingrediënt
van western swing geweest), ragtime, dixieland, honky tonk pianoboogie,
blues, instrumentals en Andrews Sisters worden toegevoegd. Dat scala
wordt nog breder gemaakt door de gastmuzikanten, want waar op hun debuut
enkel op een paar nummers een eenzame fiddle en trompet werden ingehuurd,
hebben ze voor de nieuwe CD alle registers opengetrokken met viool,
gedempte trompet, klarinet, piano, extra percussie, extra backing vocals,
mondharmonica en godbetert zelfs een klokkenspel en een zingende zaag
die prominent mogen deelnemen aan het spel. Wij kennen geen enkele van
deze gasten uitgezonderd Jeffrey Thielens, ex-mondharmonicaman van rockabilly
band The Hometown Gamblers. Dit alles geeft uiteraard extra variatie,
al mag daar ook weer niet mee overdreven worden: het Hammond orgeltje
op de titeltrack had wat ons betreft niet gehoeven. Voorts gelden alle
positieve dingen die wij schreven over Riding The Rails ook voor She’ll
Keep The Devil Dancing In Your Heart, zoals de gepronuncieerde slap
van Selim Meiresonne en de rijke intrinsieke arrangementen van de hand
van Tom De Poorter, al willen we hier wel opwerpen dat niet elk einde
een uitgesponnen ingenieuze vondst dient te bevatten: de fluitende vogeltjes
en de muziekdoos op het einde van Little Sarah zijn er net iets te veel
aan. Veel eigen nummers: 8 van de 11 songs zijn geschreven én
gecomponeerd door duivel-doet-al Tom De Poorter, de covers komen uit
de stokoude doos, namelijk When Paw Was Courting Maw (ik ken het van
Glenn Miller van eind jaren ’30 en zelfs toen vonden ze al dat
het vroeger allemaal beter was), I Wish I Could Shimmy Like My Sister
Kate dat in 1915 al shimmy-de als een, euh, scheet, en uit My Blue Heaven
blijkt dat Fats Domino de mosterd al in 1924 haalde. Muzikaal allemaal
dik in orde, en Kimberly Claeys zingt nog steeds met bijzonder straffe
intonatie en schakeringen: haar lieve maar expressieve stem klinkt alsof
ze door het bos dartelt langs een klaterend bergriviertje dat echoot
in haar stem. Tegenwoordig spelen ze op in België op Radio 1 veel
retro getinte muziek, en deze CD past helemaal in dat plaatje. Ze verdienen
het ook echt om dat radiohitje te pakken te krijgen, al blijft de vraag
of dat zal lukken zonder de steun van een grote platenfirma. Little
Kim & the Alley Apple 3 blijven tot nader order immers 100% doe-het-zelvers:
opnemen, mixen, editen, masteren, boekingen, de CD uitbrengen, verdelen
en verkopen doen ze allemaal zelf. Wij gunnen het hen in elk geval van
harte, want al is deze muziek geen rockabilly, het is wel de perfecte
soundtrack voor wie op weg is naar de St James Infirmary. Info: http://littlekim.bandcamp.com
en little_kim_western_swing@hotmail.com.
De CD wordt officieel voorgesteld op maandag 17 september in de Banana
Peel in Ruiselede (B). (Frantic Franky) |
Vinyl EP Recensies
HOT
ROCKIN’ BABY/ De
Italianen Dale Rocka & the Vulcanoes zijn al lang geen onbekenden
meer in de Europese rockin’ scene. Zojuist brachten ze een EP
uit met 4 zelfgeschreven tracks: 3 door zanger Massimo ‘Dale Rocka’
Rocca, de andere door de nieuwe Vulcanoes-gitarist Vince Mannino. Luca
Ciriacono (contrabas) en Giovanni Ziino (drums) completeren de band. |
MY
BABY ONLY WANTS TO ROCK/ Het
jonge grut zal de naam Nelson Carrera wellicht niets meer zeggen, maar
bij de oudjes onder ons zal mogelijk een belletje rinkelen: de in de
Portugese ex-kolonie Angola geboren zanger maakte sinds 1983 furore
vanuit Frankrijk. Ondertussen woont ie in Portugal en is hij al 50,
maar hij blijft actief: na CD’s met The Hot Rocks (F, 2005) en
The Dixie Boys (P, 2010) is er nu een 4-track vinyl-EP op het Franse
label Rydell’s Records. |
17
augustus 2012
|
BILL
HALEY, FATER OF ROCK ‘N’ ROLL/ Een boek van bijna 900 pagina’s schrijven is een uitdaging op zich. Daar jullie redacteur graag een goede recensie wil schrijven, heeft hij de moeite genomen in meer dan een maand tijd pakweg 55% van het boek door te nemen en wel de beginjaren van Bill Haley, zonder en met The Comets, en de laatste dagen van deze eerste ambassadeur van de rock ‘n’ roll, ook al wordt hij helaas in het boek niet zo genoemd. Maar hij was het wel! Dus onbesproken zijn de 60’s en 70’s van deze eerste en enige oudste rock ‘n’ roll band ter wereld (!): (Bill Haley &) The Comets. Twee weken voordat Bill Haley stierf op 9 februari 1981 besloot jullie redacteur definitief de rock ‘n’ roll te verkiezen als grootste interessegebied en hobby. Herinner me nog de smalle gele kolom op de voorpagina van het Limburgs Dagblad. De gele kleur moest deze veel te bescheiden aankondiging van het heengaan van ‘s-werelds allereerste promoter van de rock ‘n’ roll, laten opvallen tussen het andere wereldnieuws. In een tijd, dat de rock ‘n’ roll net haar tweede revival, na 1968, beleefde. Bill was er toen in 1968 wel nog als eerste (!) bij, maar nu moest de rock ‘n’ roll revival wereld het zonder hem doen. Het eerste cassettebandje dat ik kocht was de hippiecountryrock bevolkende Dance Around The Country (Bravo BRC2563, voorheen verschenen als AS ALC4037). Ook al vond ik op dat moment, als rock ‘n’ roll-analfabeet, die sound niet mooi en ook dat het anders klonk als die coole sound in de toen hervertoonde speelfilm Rock Around The Clock (1956), toch heb ik dat bandje steeds bewaard (de start van mijn verzameling). Anno 1981 wist ik nog niet dat dat klasse nummer uit die film, net als de filmtitel, Rock Around The Clock heette en het mag na ruim 30 jaar zelfs vreemd klinken, maar ik verwisselde het toen warempel met In The Mood van Glen Miller (had toen al een rare kronkel). Niettemin, Jerry Lee Lewis zei in 1972 tijdens de in het boek vermelde London Rock & Roll Show over rock ‘n’ roll: “you could call it boogie woogie, you could call it Charleston, you could call it In The Mood (!), the big band sound”. Tadaaaaaa! En zelfs Bill Haley heeft In The Mood (!) gecoverd in Mexico in 1962: De Buen Humor! (nee, dat betekent niet goeie humor, maar gewoon ‘in the mood’). Vele jaren later, in 2002, hielp ik Alex Frazer-Harrison van de eveneens in het boek vermelde Rock Around The Clock Tribute site met buitenlandse versies van de million seller (http://www.rockabillyhall.com/RockClockTribute.html), en kwam ik toen in de Bill Haley newsgroup terecht waar onlangs nog foto’s te bewonderen waren van Bill Haley & The Comets in de Houtrusthallen in Den Haag en Circus Boltini in Amsterdam in 1966. Dus niet bepaald onlogisch, dat ik een recensie wijd aan de grote muzikale vernieuwer Bill Haley. Het boek van de hand van Oostenrijker Otto Fuchs, die zelf een staat van dienst heeft in de Duitse rock ‘n’ roll scene, laat aan de hand van interviews en eigen recherche van de auteur, het leven van Bill en de zijnen aan ons voorbijgaan. Dit gebeurt met een gedetailleerdheid, die ik nog niet eerder ben tegengekomen. Zo beschrijft Otto de locaties waar Bill zijn eerste gigs deed tot in het fijnste detail, daar waar andere boeken volstaan met alleen maar de naam van zo’n ‘tent’. Diverse citaten van grootheden uit de muziekwereld laten zien waarom Mr. Haley zo’n grote impact heeft gehad op de muziekwereld. De namen variëren van Buddy Holly via Frank Zappa tot George Thorogood. Ook Cliff Richard biecht ons op dat hij de school heeft gespijbeld om bij het optreden van Bill en de zijnen in 1957 erbij te zijn. Apropos optredens. Het meest beruchte optreden op het vasteland van Europa is ongetwijfeld dat van Berlijn in 1958, waarvan de gedenkwaardige beelden in menige documentaire over die tijd terugkomen. Ook uitspraken van een psychiater, die rock ‘n’ roll typeert als canibalistisch (dit is voor een normale rock ‘n’ roll fan niet te vertalen/ begrijpen) en tribalistisch (primitief volks) en een vertegenwoordiger van de lichte muze, die over rock ‘n’ roll oordeelt met de minder vleiende woorden ‘distillation of all disgust of our time (vrij vertaald: alle afschuw van onze tijd uitbeeldend)’, passeren de revue. Ondanks de aanvankelijke problemen de muziek geaccepteerd te krijgen, is Bill met zijn Comets uiteindelijk uitgegroeid tot een mijlpaal in de muziekgeschiedenis en zijn de Comets, in tegenstelling tot wat flutcommercie ons wil doen geloven, de oudste nog spelende rock ‘n’ roll band ter wereld. Dertien punten van erkenning voor Bill als individu worden dan ook in het boek vermeld, waarmee hij het eerste ter wereld was, onder andere: eerste rocker met een millionseller, eerste rocker in een speelfilm, eerste rocker die zijn eigen songs schreef, eerste rocker die een eigen muziekuitgeverij en platenlabel had en eerste blanke artiest die in de zwarte rhythm & blues charts tot Personality Of The Year verkozen werd. Het boek neemt ons mee op een reis door de tijd van Bill Haley & The Comets, van hillbilly, via rock ‘n’ roll, tot de surf en twist in de nadagen van de rock ‘n’ roll, begin en midden jaren zestig, met een tweede leven in Mexico (om belastingtechnische redenen van Bill). Natuurlijk begint het boek bij het begin en gaan we naar de eerste jaren van zijn leven in Highland Park (een voorstad van autostad Detroit), 1925-ca. 1929 in deelstaat Michigan en de tijd na de Grote Depressie begin ‘30s in Boothwyn Pennsylvania. Wat velen wellicht niet bekend is, is dat Bill aan zijn linkeroog blind was. Desondanks was hij felbegeerd bij de jonge dames en was hij een vechtersbaasje. Tja, een indruk die niet bepaald bij je opkomt als je zijn brave poses op de fotokaarten ziet. Met zus Margaret en zijn ouders maakte Bill armoede mee en pas in 1933 wist men zich daaraan te ontworstelen. Daar waar andere rockers in hun kinderjaren mama aan de kop jengelden voor een gitaar, begon hij eerst op een fietsje, alvorens iets later dan toch een eigen gitaar van eigen makelij te hebben: een houten plankje met snaren erop getekend! De opmerking in het boek dat Elvis, we schrijven het jaar 1933 en de rock ‘n’ roll koning zag pas twee jaartjes later (!) het levenslicht, ‘spoedig’ (!) ook om een fietsje zou zeuren, is er met de haren bij gesleept. Ik heb nog nooit een baby op een fietsje door de verloskamer zien crossen. Bill was na zijn fietstijd geïnteresseerd geraakt in de muziek van de zingende cowboys als Gene Autry, Tex Ritter, Roy Rogers en Jimmy Rodgers (het boek is erg verwarrend wanneer er afwisselend over de laatste twee gesproken wordt). In 1938 kreeg jonge Bill een echte gitaar en na wat oefenen in het bos, met de bomen als publiek, had hij al zijn eerste bescheiden “optredentje” dat jaar. De Tweede Wereld Oorlog deden hem verlangen naar het leveren van een bijdrage aan de bevrijding van de wereld van Jappen en Nazis. Maar hij werd afgekeurd. Gedesillusioneerd wist hij zich later echter toch te hervatten en in 1943 had hij dan ook zijn eerste echte optreden in The Booth Corner, een vee- en agrarische markt. Hij verdiende zelfs meer dan zijn vader. Spoedig volgde dan een tweede hands outfit en iets later een professionele van de hand van beroemde zingende cowboy artiesten-kleermaker Rodeo Ben. Bill werd voor tal van optredens gevraagd, picknicks, kerkevenementen, trouwpartijen, verjaardagen, dansclubs, jaarmarkten etc. Logisch dat hij een band moest hebben en dat werden The Texas Range Riders met jonge knapen (en meid) tussen 14 en 17 jaar: Bill Haley himself, Bill Gray, Dorothy Heavlow, Duke Snow, George Gray en Ray McCann. Deze bezetting speelde echter zelden compleet samen. Dit soort van ‘schoolbandje’ was een kort leven beschoren en via een countrykomedie duet met veteraan Ben Guthrie kwam, door toedoen van promotor Jack Howard, Bill terecht bij de zevenkoppige Cousin Lee Band. Die trad op in parken en voor de radio. Voor ruim 9000 mensen in het Radio Park mocht Bill zijn eerste grote concert geven naast zijn idool Roy Rogers. Dit leidde tot een engagement bij de band, van de eveneens aan één oog blind zijnde Cousin Lee, met wie hij op tournee ging. Tijdens de Tweede Wereld Oorlog was het booming business voor de band. Tal van parades en evenementen voor de soldaten, vroegen om opgeluisterd te worden met chauvinistische country & westernmuziek. Toch was het voor de jonge Bill moeilijk om individueel te scoren in een band van merendeels populaire veteranen. Dus waagde hij in 1945 de stap naar The Down Homers. Voor deze band schreef hij, samen met bandleader Shorty Cook, songs en dook hij met hen in 1946 de studio in van Tom Saffaday van het in Detroit gesitueerde Vogue Records. (Tom bracht als eerste picture discs op de markt: 78 toeren platen met een gehele plaat omvattende afbeelding). In 1946 verliet Bill de groep en nam Lloyd Cornell en Bob Mason mee, aangevuld met Brother Wayne (die met hem speelde in de Cousin Lee’s band) om The Range Drifters te gaan vormen. Iets later vervoegde zich Wayne Wright bij de groep, die in hetzelfde appartement woonde als mister Haley in Tuscola, Illinois. In Chicago vierde de groep successen, maar verliet door toedoen van Shorty Cook deze gangsterstad om in Oklahoma te belanden, waar Bill zich steeds meer aangetrokken voelde tot de rhythm & blues van Louis Jordan & The Tympany Five, die op dat moment hoog scoorde in de rhythm & blues charts. Zoals het de auteur betaamt, staat hij ook even stil bij wie Louis Jordan was, iets wat andere boeken niet gauw zouden doen bij een terloops vermeld personage. Producers zijn altijd al het bepalende ‘gezicht’ geweest in de songs van alle artiesten en zo mag het niet verbazen dat de verantwoordelijke voor de jumpblues sound van Louis niet de bandleader himself was, maar een zekere Milt Gabler. Precies! De man die enkele jaren later Bill’s (aanvankelijke) houserock met hillbilly touch sound tot de latere instro sound zou bepalen, van 1954-1960. The Range Drifters deden vervolgens nog St. Louis aan, waar ze ondanks hun hillbilly outfit toch werden geaccepteerd door de zwarte bevolking, Texas (waar Bill de Texmex hoorde) en New Orleans (het mekka van de rhyhtm & blues en dixieland). Al deze muzikale impressies zouden Bill uiteindelijk verder van de hillbilly sound wegdrijven (driften) en meer richting ‘zwarte muziek’ (race music zoals het toen heette). Mooi, de epiloog die dan volgt. Het laat zien dat zelfs muzieksterren (wat hij toen al beginnende was) ook momenten van zelfreflectie kenden. Want ondanks het aanvankelijke succes, verkeert hij bij terugkeer in zijn nieuwe hometown, Boothwynn (Philadelphia), in een crisis. Het geleende geld van zijn eerste vrouw (op dat moment nog vriendin) Dorothy Crowe, met wie hij in december 1946 trouwde, was op en in plaats van de beloofde rijkdom en stardom, keerde hij terug met lege zakken. Het was Dorothy die op hem inpraatte en uiteindelijk Wayne Wright die hem een job als radiodeejay bezorgde in New Hampshire, waardoor Bill er weer bovenop kwam. Voor radiostation WLBR in Lebanon, Pennsylvania, draaide hij in 1947 al zwarte muziek voor een blank publiek, iets dat Alan Freed met meer impact enkele jaren later zou doen. Iets later kwam Bill dan bij het station terecht, waar hij ziich helemaal kon uitleven: WPWA in Chester, Pennsylvania, waar hij vanalles en nog wat deed en waar hij ongestoord rhythm & blues en andere muziek kon draaien voor de brede samenstelling van de bevolking aldaar. Hier merkte hij ook dat er een blank publiek was voor de zwarte muziek. In 1948 richtte hij The Four Aces Of Western Swing op. Een band die western swing speelde. Echter, Slim Alsmann, de gitarist van de band, had een elektrische gitaar, een Gibson met Bigsby vibrato arm. Deze ‘buitenaardse’ gitaar (in die tijd was een elektrische gitaar nog een zeldzaamheid) fascineerde Bill zozeer, dat hij regelmatig in de kelder van Slim te vinden was om daar met de gitaar te experimenteren. Die experimenten, in een mix van bluegrass en hillbilly, bracht hij dan ook op het podium. Dat viel echter niet goed en een bareigenaar drukte het sentiment van die tijd en de afkeer van dit experiment treffend uit: “hold it down on that damn hillbilly-jig-aboo (zoals zwarte muziek werd aangeduid) stuff… don’t you know dude, there ain’t no cowboys in Africa”. De toon was gezet en voor de groep was het snel rechtsomkeert geblazen richting vertrouwde country and western. Begin 1948 nam de groep haar eerste single op voor Cowboy Records (gesitueerd in de plaats Philadelphia in Pennsylvania), met een self penned nummer van Bill dat hij al enkele jaren in zijn repertoire had: Four Leaf Clover Blues, een nummer dat ondanks de titel minder fortuinlijk was. De songs die voor dit label werden opgenomen, waren allen uit het country & western idioom. Bill durfde het wellicht toch niet aan om zijn experimenten op te nemen, na de felle weerstand tijdens zijn optredens. En het is nog maar de vraag of een platenlabel het op dat moment had toegestaan dat een blanke countryband zwarte muziek opnam. De tijd voor dit experiment was er nog niet rijp voor. Enkele jaren later zou dat heel anders zijn. Het Cowboy label (in 1945 opgericht) was van eigenaar Jack Howard, die het samen met James E. Myers bestierde, welke de directeur van het label was. James Myers zou een paar jaar later als “co-auteur” van Rock Around The Clock, onder het pseudoniem van Jimmy DeKnight, de muziekhistorie ingaan. De platen van het label werden, zoals toen gebruikelijk voor kleine labels, opgenomen bij radiostations en geperst bij Palda Pressing van Dave Millar. Deze Dave bezat ook de labels Holiday en Essex, waar hij met Bill Haley en de zijnen al rockabilly opnam, voordat nog iemand ooit gehoord had van SUN Records!!! Jack hield zich bezig met de promotie van de platen en bracht ze naar de shops. De volgende dag kwam hij dan teug om te zien hoeveel er verkocht waren. Een vrij nieuw prinicipe in die tijd, want de shopbezitters hoefden geen platen te kopen. Tegenwoordig noemen we deze werkwijze ‘in consignatie geven’, toen werd het aangeduid als rack jobbing (een term, die ook iets verbasterd als rag jobbing wordt toegepast voor het uitbrengen van platen door de niet-muziek industrie, ingezongen door onbekende artiesten, zoals Discofoon (NL) en Expo Brood (B). In plaats van dat er dan platen werden neergelegd, waren er andersoortige producten in de winkel (brood, melk etc.), of werden langs de deur gebracht, via welke men dan de platen kon sparen/ krijgen en waarvan de eigenaar dan een bepaald percentage ontving, red.). De artiesten op Jack’s label ontvingen zo goed als niets, want hij had het geld geleend van de lokale maffia die als eis stelde dat de artiesten voor de eerste 5000 exemplaren van iedere single geen royalties (vergoeding) ontvingen. Aangezien de verkoop meestal onder die grens van 5000 bleef steken, konden de artiesten fluiten naar hun centen (waar ze, althans als ze de songs zelf geschreven hadden, gewoon recht op hadden). Het Cowboy label ging uiteindelijk in 1950 bankroet en zo vervolgde Jack zijn zakelijke bezigheden in 1951 met het label Arcade. Jimmy Myers daarentegen stortte zich volledig op de muziekuitgeverij activiteiten, hetgeen hem uiteindelijk levenslang een goed belegde boterham opleverde met de royalties van Rock Around The Clock. Het was ook Jimmy die Bill aanspoorde dat nummer op te nemen. Maar goed, zover zijn we nog niet. We vertoeven nog in het jaar 1949 als Bill weer een nieuwe band opricht, met enkele leden die naderhand de nucleus van de eerste Comets zouden vormen: Johnny Grande (piano en accordeon), Billy Williamson (steel gitaar) en Al Rex (als vervanger van ‘eendagsvlieg’ Al Thompson (bas)). Bill experimenteerde onderwijl met zijn stagename: Johnny Clifton en Jack Haley. Zelf kon hij op dat moment geen hits lanceren, maar anderen deden dat wel met zijn songs: Andy Reynolds & The 101 Ranch Boys met Candy & Women (Columbia Records), Charlie Stone met Pancake (Mercury Records) en Pete Newman met Four Leaf Clover Blues (RCA). Begin 1950 benoemde Bill Jack Howard tot zijn manager en in datzelfde jaar tekende hij voor Keystone Records, van Eddie Wilson, voor wie hij in de zomer van dat jaar zijn eerste sessie had met The Saddlemen, met voornoemde bezetting. In datzelfde jaar nam men ook op voor het nieuwe Atlantic Records in New York, met James Myers op drums (de eerste plaat van Bill Haley waarop dit instrument te horen was). Niettemin, zoals het de muziekhistorie betaamt, ontkent Al Rex, bassist op die sessie, dat Jimmy drums heeft gespeeld. Degene die het weet, mag het zeggen… In augustus 1950 hadden Bill Haley & The Saddlemen al een aanstaande rocker in het publiek zitten, die zelf in die prille beginjaren van pre-rock rock ‘n’ roll eveneens house rock zou opnemen, net als Jimmy Cavello en Freddie Bell: Charlie Gracie, die met Boogie Woogie Blues in 1951 wellicht de allereerste rock ‘n’ roll song van Philadelphia opnam. Zoals eerder al vermeld, besteedt de auteur steeds een aantal regels aan de bio van iedere bekende persoon die aan bod komt. Het is mooi om te zien hoe al lezend Bill van een eenvoudige zingende cowboy steeds meer richting het rock ‘n’ roll idool gaat. Eind 1950 tijdens de wekelijkse sets in The Twin Bar in Gloucester, ontwikkelde de band al een primitieve rock ‘n’ roll stijl. Voorbeelden hiervan zijn de ietwat later opgenomen Rovin’ Eyes, The Covered Wagon Rolled Right Along en Behind The Eight Ball. Dan besteedt de auteur, na deze constatering van eerste schreden op rock ‘n’ roll gebied, opeens ‘uit het niets’ in maar liefst vijftien pagina’s aandacht aan de story achter (!) Rock Around The Clock, daar waar je een apart hoofdstuk zou verwachten, vervolgend met een zes pagina’s lange lezing van ‘the story of (!) rock around the clock’. In de eerste vijftien pagina’s gaat auteur Otto Fuchs terug naar de roots van de rock ‘n’ roll: blues en jazz. Hij neemt ons mee naar de basis van beide stijlen: blues in 1910, gepopulariseerd door William C. Handy met krakers als St. Louis Blues en Memphis Blues in 1914 en Beale Street Blues in 1916. The Original Dixieland Jass Band nam in 1917 de eerste jazzplaat op: Livery Stable Blues. In het 78 toerentijdperk waarin maar drie minuten op plaat konden worden gezet kwam deze band op het idee om in plaats van een nummer ingekort te spelen, een nummer van meer dan drie minuten sneller te spelen, zodat die in het tijdvenster van drie minuten past. Deze uptempo sloeg zo erg aan, dat andere bands eveneens sneller begonnen te spelen. In 1919 schrijft de joodse Max Freedman I’ve Got The Cryng Blues (een tin pan alley song, geen blues). Ruim 25 jaar later zou hij betrokken zijn bij Rock Around The Clock. Schrijver Otto Fuchs deelt met ons diverse interessante details, die deels al bekend zijn, maar deels ook verrassend. De eerste artieste die de woorden rock ‘n’ roll zong was Trixie Smith in het zeer suggestieve My Man Rocks Me With One Steady Roll uit 1922, voor het allereerste ‘zwarte’ platenlabel van Amerika: Black Swan Records van Harry C. Pace. In 1929 nam Lil Johnson, een van de vele artiesten die het nummer coverde, een antwoordsong op: Rock That Thing, dat niet aan duidelijkheid te wensen over laat. Harald Ortly maakte een uptempo versie van Trixie’s origineel, speciaal voor de dansvloer en verving in de lyrics slippin’ door steppin’ en verlegde zo de vertelling van de song van de slaapkamer naar de dansvloer. Harald kwam uit Cleveland, waar de rock ‘n’ roll in het begin verboden zou worden en waar door toedoen van Harald’s versie van de song de dans die toen gedanst werd, de lindy hop alias jitter-bug, een smerige dans genoemd werd. Dus niet verwonderlijk dat men 30 jaar later datzelfde zei van de rock ‘n’ roll. Niet toevallig dus dat als mogelijke reactie daarop in Cleveland tegenwoordig The Rock & Roll Hall Of Fame te vinden is. In 1934 schreef men voor kindfilmster Shirley Temple de song Rock And Roll, maar Hollywood vond het te gewaagd voor een kind en dus mochten de Boswell Sisters het in dat jaar in de film Transatlantic Merry-Go Round tot een hit zingen. Ella Fitzgerald, en dat weten we al sinds de in 1992 uitgebrachte dubbel-CD Rock Before Elvis, was de eerste die de woorden rock ‘n’ roll zong in relatie tot een muziekstijl in 1937 in Rock It For Me. Nog steeds geen rock ‘n’ roll song, maar gewoon blues. Trixie’s nummer My Man Rocks Me With One Steady Roll was een song die in de songtekst de klok rond ging. Niet verwonderlijk dat Wynonie Harris ten tijde van de jumpblues zijn cover van dat nummer omdoopte in Round The Clock. Dan word er aardig wat aandacht besteedt aan een onbekend gebleven artiest Sam Theard, die hits op zijn naam had staan als You Rascal You (1929) en Spo-Dee-O-Dee (1937, door Sticky McGhee in 1949 gedacht als Drinkin’ Wine, You Motherfucker, maar gezongen als Drinkin’ Wine Spo-Dee-O-Dee. Spode betekent overigens zaad, zo lezen we in het boek). In 1950 ontmoette Sam de man die in Wynonie’s band in 1948 saxofoon blies op diens Good Rockin’ Tonight: Hal Singer. Samen namen ze in 1950 Rock Around The Clock op. Weliswaar een totaal ander nummer dan Max Freedman vier jaar later schreef, maar de “we’re gonna rock around the clock” kwam er wel al in voor. Sonny Dea (Pascal Salvatore Vennitti) & The Knights maakten er een nieuwe versie van in 1952 voor Arcade Records. Dan is er ook nog een Wally Mercer die in datzelfde jaar een nummer opnam met de titel Rock Around The Clock voor Dot Records, dat een andere song is. Het is duidelijk dat de inspiratie van Max Freedman voor zijn wereldhit niet ver te zoeken is. Overigens blijft in het boek onvermeld, dat “one for the money, two for the show, three make ready and four let’s go” onmiskenbaar als blauwdruk moeten hebben gediend voor Carl Perkins’ Blue Suede Shoes enkele jaren later. Terug naar Bill Haley & The Comets’ million seller. Opvallend is dat de muzieknoten op het muziekblad (in het boek afgebeeld) anders zijn dan die van de uiteindelijke versie. Daar waar Sonnny Dae de bladmuziek aardig volgt, hebben Bill en de zijnen (Billy Gussack (drums), Danny Cedrone (gitaar), Marshal Lytle (contrabas), Joey D’Ambrosia (saxofoon)) deze transformatie teweeggebracht. Het werd een bescheiden hit (3, R&B chart, 23 Pop chart) die in 40 minuten op de plaat werd vastgelegd en waarbij de muziek en vocal apart waren opgenomen, omdat tijdens de eerder opgenomen ‘live’-versie (dus muziek en zang samen) de stem van Bill niet te horen was. Zoals inmiddels bekend werd het nummer door de film Blackboard Jungle de grote hit zoals we die nu in herinnering hebben. Regisseur Richard Brooks hoorde het toen hij hoofdrolspeler Glenn Ford bezocht en diens zoon Peter het nummer grijs draaide (Peter die al eerder het rock ‘n’ roll nummer Crazy Man Crazy (1953) van Bill Haley en de zijnen gekocht had!). Maar voordat het zover was, moesten de Comets nog geboren worden. Terug naar 1950, als Johnny Grande en Billy Williamson contact zoeken met Bill. Dat leidt tot een nieuwe groep, waarbij iets later ook Al Rex aansluit: The Saddlemen. Ofschoon het een country and western band is, wordt toch al gauw geëxperimenteerd met rhythm & blues. In 1951 vervangt Marshal Lytle bassist Al Rex, om door diezelfde Al zelf weer vervangen te worden in 1955. Dat was na de opnamesessie die Rocket 88 (Holiday Records) opleverde. In 1952 nam het kwartet een ander gedenkwaardig rockend nummer op: Rock The Joint (Essex Records, hun eerste grote hit). Holiday en Essex waren beiden in handen van Dave Miller, die de band zowel als rhythm & blues band (daarom dat er geen persfoto’s waren van de band) als ook als countryband probeerde te slijten. Eind 1952 scheidt Bill van Dorothy en trouwt met Joan Barbara Cupchak. Eveneens rond die tijd werd de bandnaam veranderd van Saddlemen in Comets, naar een idee van programma directeur bij WPWA radio Bob Johnson, met verwijzing naar Bill’s achternaam gelijkend op die van de komeet Halley. Charlie Highler was de eerste drummer, begin 1953, die echter spoedig werd vervangen door Dick Richards, die tot 1954 bleef, vóór Rock Around The Clock. De Comets hadden de koers veranderd van country (Saddlemen) naar een nieuwe zwartere sound. Men overlegde welke strategie te volgen om het jonge publiek te bereiken en uiteindelijk werd besloten de jeugd op te zoeken in de high schools, omdat de jeugd niet mocht komen in de bars waar ze op dat moment nog optraden. Het bleek een succesvol concept. Crazy Man Crazy werd een grote hit (de eerste nationale hit, 12): het resultaat van lang experimenteren op de highschools, waarbij de jeugd aangaf of een song goed was of niet. In 1953 neemt de groep dus haar eerste grote rock ‘n’ roll hit op: Crazy Man Crazy (12). Eén van de twee bekendste Comets’ saxofonisten Joey D’Ambrosia (de andere was later Rudy Pompilli) kwam eind 1953 erbij en was eigenlijk degene die de Comets de rocksound gaf, die wij van de band kennen. Gitarist Danny Cedrone en drummer Billy Gussack waren sessiemuzikanten/ studiomuzikanten die op enkele songs van de Comets meespeelden, maar niet live erbij waren. Rock Around The Clock, dat in 1954 nog was blijven steken op 23, klom als titelsong van Blackboard Jungle in 1955 naar een millionseller. Tot grote verbazing van de band zelf overigens. Ook al had men met al het geëxperimenteer in voorgaande jaren een nieuw product in de markt gezet, deze plotselinge wending voor de song was een complete verrassing. Zoals bekend volgden er nog meer krakers, voordat in 1955 door een meningsverschil Joey D’ambrosio, Dick Richards en Marshall Lytle zich afsplitsten als The JODIMARS en bekend zouden worden met de houserock Well Now Dig This. Rudy Pompilli werd de nieuwe saxofonist en Al Rex kwam terug als bassist, voordat hij in 1959 werd vervangen door Al Rappa. Andere grote aanvulling was er in de persoon van de legendarische meestergitarist Franny Beecher. In die tijd nam de band onder de naam van The Lifeguards de song Everybody Out Of The Pool op, waarmee ze een hit scoorde. De bezetting van dit side project was Rudy Pompilli (sax), Billy Williamson (steelguitar), Johnny Grande (accordeon), Al Rex (bas), Ralph Jones (drums) en Franny Beecher (leadguitar). Even terug naar de Jodimars. Eigenlijk was de sound van The Comets die van de Jodimars, omdat de bandleden Joey, Dick en Marshal, voordat ze The Comets verlieten, hun navolgers (resp.: Rudy Pompilli, Don Raymond en Al Rex) les gaven. De capriolen op de bas was het geesteskind van Marshal Lytle, die ook de slappin’ bass introduceerde. (De opmerking in het boek van auteur Otto Fuchs, dat Rock The Joint (1952), Shake, Rattle And Roll (1954), Dim Dim The Lights (1954) en Rock Around The Clock (1954) rockabillysongs zouden zijn geweest, deelt jullie redacteur echter niet. Een slappin’ bass maakt een nummer nog niet tot een rockabillysong. Hier is gewoon sprake van Houserock met Hillbilly touch! Het ‘zwarte’ aandeel is onmiskenbaar nadrukkelijk aanwezig in deze songs, red.). De story van Bill Haley & The Comets komt tot een abrupt einde, als de bespreking blijft steken in 1955 ten tijde van Rock Around The Clock. De auteur Otto Fuchs laat aan de hand van interviews met oud-Comets diens kijk op de zaken de revue passeren, hetgeen onvermijdelijk resulteert in een gedeeltelijke herhaling van de story tot dusverre. Helaas hebben de ‘jodimars’ de Comets iets te vroeg verlaten, want daardoor waren ze niet te zien in de speelfilms Rock Around The Clock en Don’t Knock The Rock. Zo kan het gaan. Iets later wordt er verder ingegaan op de ‘film carrière’ van Bill en de zijnen. Maar eerst nog neemt de Oostenrijkse auteur ons mee naar de relatie tussen Bill en zijn ‘verdringer’ Elvis. Hierin worden diverse passages aangehaald, waarin Elvis de kneepjes van het business vak leerde van Bill, zijn bewondering voor de 10 jaar oudere rocker verkondigde en dat hij door Crazy Man Crazy de rock ‘n’ roll heeft leren kennen. De atomaire gedetailleerdheid, waarmee de schrijver vervolgens de diverse speelfilms met Bill Haley-aandeel (hetzij in volle lijve, dan wel alleen maar akoestisch (denk aan American Graffiti etc.)) beschrijft, is zelfs voor een door en door detailfreak als jullie redacteur nog een stap te ver. Het heeft bijvoorbeeld geen zin om de video London Rock & Roll Show 1972 tot in den treure in elk detail te bespreken (waarin Bill Haley slechts een onderdeel van de show was met Little Richard, Chuck Berry, Jerry Lee Lewis etc. etc.), want elke rechtgeaarde teddyboy (en ik ben niet eens een pure teddyboy) heeft deze video, die in tal van verschillende covers op de markt is gebracht, in zijn verzameling. Dus het boek is zeker niet 100% alleen over Bill Haley! Daar is voor mijn gevoel de auteur wat te ver doorgeschoten. Wel weer interessant, en dat is dan wel 100% Bill Haley en zeer uitgebreid beschreven, is dat er wel degelijk concrete plannen waren voor een speelfilm over het leven van deze grootse rocker. Maar helaas zijn plannen slechts plannen gebleven en ook al was er interesse na het enorme succes van de film The Buddy Holly Story (destijds in 1979 als een jonge prille nieuwkomer in de rock ‘n’ roll scene op TV gezien, bij wijze van vooraankondiging, in Willem Duys’ Voor De Vuist Weg en volgens de auteur kan ik me de gelukkige bezitter wanen van een collectors item, de LP behorende bij die film) en La Bamba (1986), het is er (ondanks intensieve voorbereidingen!) toch niet van gekomen. Zeker na de eclatante commerciële tegenvaller Great Balls Of Fire over het leven van de killer, was het even voorbij met de interesse. Zelfs de 85ste geboortedag in 2010 of de 30ste sterfdag in 2011 hebben helaas niet een, al lang gerealiseerd moeten zijnde, verfilming van Bill’s leven opgeleverd. De auteur gaat in op de Jukebox Soundie, een voorloper van de videoclip. Er waren vroeger jukeboxen met een videoschermpje, waarop deze dan getoond werden. Zo’n soundie, die volgens de auteur in de 30’s en 40’s populair waren, heeft jullie redacteur echter reeds meermaals op internet gezien met Franse rockers uit de 60’s! Dus in dat land was het nog in de 60’s populair. Bill was in ieder geval in de soundie Roundup Of Rhythm (1954) te zien. De Comets met Bill waren verder te zien in Rock Around The Clock, Don’t Knock The Rock, maar ook in het Mexicaanse Besito A Papa en de bekende Duitse film Hier Bin Ich Hier Bleib’ Ich. Het is ongetwijfeld juist dat het baldadige karakter van de film Blackboard Jungle, dat de titelmuziek Rock Around The Clock katapulteerde tot grootste rock ‘n’ roll hit aller tijden, geassocieerd werd met de begeleidende muziek van de film: rock ‘n’ roll. (niet verwonderlijk dat in diverse internationale speelfilms (uitgezonderd de muziekfilms) destijds rock ‘n’ roll vrijwel uitsluitend was te horen in nachtclub scenes en tijdens ‘geweldadige’ scenes, red.). Het boek vervolgt met een bloemlezing van de songs die de groep opnam voor Decca en Warner Brothers en in Mexico. Hier en daar met echt interessante opmerkingen voor niet specifieke Billy Haley fans: The Comets die onder de naam The Kingsmen de hit Weekend opnamen en de begeleiding van Big Joe Turner in 1966 in Mexico op diens oude hits als Flip Flop And Fly, Corrine Corina, Honey Hush etc. Wat opvalt is, dat de auteur telkenmale via omwegen weer terugkomt op de hit Rock Around The Clock. Natuurlijk is het interessant om te lezen hoe deze song via Peter Ford, de zoon van hoofdrolspeler Glenn Ford, gekozen werd tot titelmuziek en daardoor uiteindelijk een multi million seller werd en de grootste rock ‘n’ roll hit uit de geschiedenis. Vooral boeiend is het, om te lezen hoe het in de begindagen van de rock ‘n’ roll eraan toe ging. Dat Bill Haley & The Comets de eersten waren die samen met zwarte artiesten op de planken stonden en dat diezelfde artiesten hun doorbraak te danken hadden aan Bill en de zijnen! Iets wat graag vergeten wordt. Ook was Bill de eerste artiest, en niet Elvis, die diverse nominaties kreeg in de zwarte hitlijsten en magazines. Het was Bill met zijn crossover van rhyhm & blues en country die de weg plaveide voor de zwarte artiesten bij het blanke publiek. Pagina’s lange aaneenschakelingen van details, opsommingen (aan de hand van Bill’s dagboek) van alle optredens, van dag tot dag, geven een uitstekend beeld van het zware leven van een ster! Honderden kilometers per dag (!), behoudens regionale mini-tournees, moeten reizen voor TV-optredens en live on stage, met tussendoor opnamesessies voor plaat en film, kris kras door USA is geen sinecure. Zeker niet, als de weersomstandigheden niet meezitten en begin 1956 ook de eerste wilde taferelen zich afspelen met de tieners die op het podium komen. Nauwelijks vrije dagen! De critici zorgen er nog eens voor dat het nog moeilijker wordt, door de rock ‘n’ roll als gevaar voor de morele waarden weg te zetten. Maar optreden voor duizenden en tienduizenden enthousiaste tieners (daar kan een rockabillyband tegenwoordig alleen maar van dromen) is ook niet verkeerd. En vooral de gage, die voor die tijd uit astronomische bedragen bestond.
Niettemin schreef Bill in zijn dagboek, begin 1956, dat hij ermee wilde stoppen, vanwege het drukke bestaan. Hij moest de uitnodiging voor een tournee door Europa afzeggen alsmede een aanbod voor een speelfilm. Na 1956 zou hij wel Europa aandoen. Wat wel opvalt aan die beginperiode van de rock ‘n’ roll: de titelmuziek Rock Around The Clock gekoppeld aan de film Blackboard Jungle over jeugdcriminaliteit was voor de anti-rock ‘n’ roll strijders natuurlijk de ideale combinatie om rock ‘n’ roll stigmatiserend te vereenzelvigen met alles wat volgens de goede moraal verboden is. Des te opvallender is het, dat na het lezen van de reeks etablissementen waar de Comets optraden, er aardig wat elitaire tenten bij waren. Rock ‘n’ roll was salonfähig geworden! Dit, ondanks de in documentaires tot in den treure geromantiseerde beeld van de wilde nozem en de ophitsende rock ‘n’ roll. Ook toen al heeft de marketing en het protest tegen de rock ‘n’ roll haar werk gedaan en de waarheid in een ander daglicht laten schijnen. Het boek gaat verder met de tournees in 1957 door Australië en Engeland. Uitgebreid komt, aan de hand van getuigenverslagen (o.a. van Peter Kraus, die samen met Conny Froboess erbij was), het legendarische optreden annex slagveld in Berlijn in 1958 aan de orde. Ook Duitse rocker Ted Herold was erbij. Verder wordt een bloemlezing gegeven van de tournees in 1958 door Zuid-Amerika (Brazilië, Argentinië en Uruguay), Noord Afrika (Algerije en Tunesië) en Europa: Italië, Frankrijk, Oostenrijk, Duitsland en België (Nederland moest wachten tot 1966, desondanks heeft Bill ons in de ‘50s al wel vereerd met een eerbetoon song: Wooden Shoe Rock). In Brussel trad de band op na een symfonie orkest en voor een publiek dat louter uit high society bestond! Totale tegenstelling met Berlijn! Verder komt het felle protest tegen Bill Haley en zijn rock ‘n’ roll aan de orde. De laatste 300 pagina’s van het boek bestrijken de ‘60er en ‘70er jaren en sluiten af met een schets van de laatste dagen van de vader van de rock ‘n’ roll die, in volkomen vergetelheid geraakt, deze aarde vaarwel zei. Tot slot: al lezend vraagt men zich af waarom Elvis eigenlijk de King Of Rock ‘n’ Roll wordt genoemd, als de verworvenheden van deze eerste ambassadeur van de rock ‘n’ roll Bill Haley in ogenschouw worden genomen. Voor de ware Bill Haley fan is dan ook Bill de enige echte King Of Rock ‘n’ Roll. Samengevat: Otto Fuchs heeft met dit levenswerk een inzicht gegeven in de eerste dagen van de rock ‘n’ roll en hoe zich de band door de decennia heen heeft weten stand te houden om heden als oudste rock ‘n’ roll band ter wereld op het podium te staan. Een uitermate interessant dik boek, waarvan deze recensie slechts een ‘omgevouwen hoekpuntje van een pagina’ is. Een boek dat je niet in een week uitleest en dat blijft boeien van begin tot einde. Na het lezen van Otto’s meesterwerk besef je pas hoe weinig je eigenlijk weet van de eerste rocker: Bill Haley (Henri Smeets) |
naar
boven
Vinyl
Single Recensies
8 augustus 2012
DIVERSE
VINYL SINGLES |
CD Recensies
2 augustus 2012
WITHOUT
REASON/ 4de
CD van de in 2001 in Perth, Australië opgerichte band die in 2006
en 2009 al in Europa toerde, dus misschien heb je hen al wel eens aan
het werk gezien. Ik helaas niet, en ik heb ook die drie vorige releases
nooit gehoord, dus dit is mijn eerste kennismaking met Johnny Law, een
kerel die een onwaarschijnlijke fifties kop heeft: hij kan zo van een
foto van het Johnny Burnette Trio afgeknipt zijn! “Now they turn
their attention to the wild west side of their musical aspirations,
inspired by spaghetti westerns, gunfighters and dustry trails”
staat op de achterflap van de CD, maar die invloed zat er volgens mij
altijd al een stukje in als ik de tracklisting van die vorige CD’s
bekijk. Niettemin vind ik dit een merkwaardige CD, en wel om twee redenen.
Om te beginnen heeft Law een wat vreemde stem die soms vlak en zwak
overkomt, soms Bob Dylan-gewijs door de neus klinkt, en bij andere songs
dan weer perfect blijkt te passen. Ten tweede is de muziek in mijn oren
geen rockabilly maar ook geen country. Ik zou het pop-achtige countryrock
noemen, maar zonder de negatieve connotatie die meestal met de term
“pop” gepaard gaat. Een nummer of drie zijn doorspekt met
Mexicaanse blazerspartijen waardoor het geheel me doet denken aan een
moderne rockband als Calexico die prat gaan op hun Mexicaanse invloeden.
Het enige nummer dat je als echte uptempo rockabilly kan bestempelen,
Wedding Bells met steel gitaar, is dan weer het soort song dat iemand
als Ray Condo zaliger met veel meer vuur had gebracht. De stijl is ook
niet bepaald wat ik associeer met gunfighter ballads, al zijn een aantal
songs voorzien van Marty Robbins-achtige achtergrondvocalen. Daarnaast
valt op dat er veel flamenco-achtige melodietjes op akoestische gitaar
de nummers doorspekken. Ik heb de CD herhaalde malen beluisterd en echt
wel mijn best gedaan, maar het is en blijft een twijfelgeval: hij stoort
nergens als je in de mood bent voor een rustig muziekje, maar ik zou
‘em ook niet meteen durven aanraden. Tot 5 augustus zitten ze
opnieuw in Europa, maar op dit moment zijn er geen gigs in de Benelux
gepland. Info: www.johnnylaw.com.au
(Frantic Franky) |
SONGS
OF NO RETURN/ THE LOUDERDALES |
6 juli 2012
PARALYZED/
THE TUMBLIN’ GO GO’S Het
minste wat je over dit trio uit Roden (Drenthe) kan zeggen is dat ze
productief én volhardend zijn: volgend jaar bestaan ze 10 jaar
en dit is hun zesde volwaardige album. Wat je evenzeer kan zeggen is
dat ze in die 10 jaar van de rockabilly klassiekers geëvolueerd
zijn naar “powerbilly from the north” vermengd met hun eigen
hoogstpersoonlijke interpretatie van americana. Wie vond dat hun vorige
Dead Winter Days van eind 2010 te ver van het ware rock ‘n’
roll pad afweek kan nu weer op beide oren slapen, al zal er van slapen
niet veel in huis komen als deze nieuwste Tumblin Go Go’s opstaat:
de heren gaan hier opnieuw volledig loos op hun eigen bekende manier
in nummers als I’m Young, Maggots, titeltrack Paralyzed en instrumental
Teenage Crime Wave. Toch zit die americana er nog steeds in, maar dan
ten dienste van de song en niet langer als doel op zich, zullen we maar
zeggen, en we wijzen in deze op de melancholieke lapsteel die Lonely
Ranches doorsijpelt en de slide in The Graveyard Train. Luister ook
hoe ze in Marquita oosterse invloeden binnensmokkelen onder het mom
van surf, naar de melodieuze rockabilly van Ice Cold Gin en de Johnny
Burnette gitaar in Buggin’ Out, allemaal tot meerdere eer en glorie
van de demoon genaamd rock ‘n’ roll. Paralyzed is geen neo,
geen pyscho en geen Batmobile, maar ’t zit er wel allemaal in:
dit zijn gewoon de verrekt goeie Tumblin Go Go’s met een vlekkeloze
CD met een krachtige sound. Eigenzinnig als ze zijn is dit opnieuw door
de band zelf uitgebracht, en als je ’m nergens kan vinden sturen
ze’m voor 10 euro + porto naar jou thuis. Ook uit op groen vinyl.
Info: www.tumblingogos.nl
(Frantic Franky) |