Je
recente CD, DVD, plaat of boek gerecenseerd op onze website? Stuur deze
dan naar de hoofdredactie! |
13 december 2018
CD Recensie
ROYALE
WITH CHEESE/ STORIES FROM SHAMEHILL You
know what they call a quarter pounder with cheese in Paris? Royale with
cheese. De wereldberoemde filmscène met John Travolta en Samuel
L. Jackson uit Pulp Fiction bestaat in 2019 vijfentwintig jaar en het
was Pulp Fiction en dan vooral de Pulp Fiction soundtrack die de aanzet
gaf tot wat muziekhistorici later zullen bestempelen als de derde surf,
euh, golf, want in het kielzog van Pulp Fiction ging élke band
die geen zanger vond surf spelen. De meeste van die bands zijn inmiddels
al weer lang kopje onder maar Stories From Shamehill is een blijvertje
gebleken: ze berijden de golven sinds 2012 en presenteren na de EP Same
Same But Different (2015,) de live single Made In Amsterdam (2016) en
de in Los Angeles opgenomen vinylsingle El Salto Del Jalapeño/
Queen Of Tides (2017) nu hun fullalbum debuut, al is dat met acht nummers
en een speelduur van slechts 23 minuten nu ook weer niet zó full.
Nu ja, ze zijn alle acht goed en da’s ook al veel waard! |
ROWDY/
THE DI MAGGIO CONNECTION Marco
Di Maggio timmert sinds jaar en dag vanuit Italië aan de rock ‘n’
roll weg, eerst met Eddie & the Houserockers (wier Tele Rock ‘n’
Roll in 1995 verscheen op het Nederlandse label Rockhouse), dan met
The Di Maggio Brothers en tegenwoordig met The Di Maggio Connection,
in wezen een rockabilly trio. In de loop der jaren heeft hij zich vooral
internationaal geprofileerd (Di Maggio trad op in 24 landen tot in China
toe), zich op Amerika gericht (zijn You’ll Be Mine haalde de TV-reeks
Friends), “meer dan 50 Amerikaanse legendes” begeleid waaronder
DJ Fontana, Billy Lee Riley, Hayden Thompson, Narvel Felts, Ronnie Dawson,
Alvis Wayne, Linda Gail Lewis, Johnny Farina van Santo & Johnny,
Rocky & Billy Burnette, Slim Jim Phantom van The Stray Cats en Robert
Gordon, en een indrukwekkende erelijst bij elkaar gespeeld. Wat hem
dat uiteindelijk in concreto heeft opgeleverd weet ik niet, net zoals
ik niet weet wat ie voor de rest nog doet in dit leven, behalve om de
paar jaar een CD op de mensheid loslaten. U hebt gelijk, uiteraard zijn
dat niet mijn zaken, mijn zaken zijn enkel en alleen deze nieuwe CD
die zijn minstens 14de album is (in 2005 nam hij samen met onze Sue
Moreno het album Bye Bye Blues op) en het derde onder de naam Di Maggio
Connection. |
LP Recensie
LE
ROCK C’EST CA/ VINCE TAYLOR Bear
Family’s vinyl reeks brengt zeldzame oude platen opnieuw uit op
10-inch en dit keer is dat Le Rock C’est Ca van Vince Taylor,
origineel verschenen in 1961 op het Franse label Barclay Records, netjes
nagemaakt met respect voor het originele artwork, met twee bonustracks
om de speelduur op te trekken van 10 naar 12 songs, op kwaliteitsvinyl
en in een gelimiteerde uitgave van 500 exemplaren op dit maal citroengeel
vinyl! |
6 december 2018
CD Recensie
HAVE
YOURSELF A SWINGIN’ LITTLE CHRISTMAS Na
de in 2016 en 2017 verschenen country en crooner/rock ‘n’
roll compilaties Christmas On The Countryside (BCD 17508) en Big City
Christmas (BCD 17509) bevat deze nieuwe CD “27 jazz, swing, vintage
rhythm ‘n’ blues, lindy hop, jitterbug, boogie, jive en
easy listening rariteiten” uit de tijdspanne 1935-1959. Een nostalgische
kerst wordt het daarmee zeker want de hoofdmoot is vocal harmony swing
(behalve de instrumentals uiteraard zoals Let It Snow Let It Snow Let
It Snow door Les Brown) van klassebakken als The Ames Brothers, The
Mills Brothers, Perry Como, The Andrews Sisters, Johnny Mercer en Kay
Starr, gekenmerkt door uitgebreide big band arrangementen waar het Brian
Setzer Orchestra de mosterd haalde, aangevuld met de occasionele zwoele
crooner als Peggy Lee’s The Christmas Spell. Dat soort CD’s
vindt u met heelder stapels bij de goedkope CD’tjes, vaak onder
de noemer “jazz christmas” of “crooner christmas”,
steevast met dezelfde nummers en een krakkemikkige hifi kwaliteit. Bij
Bear Family (D) betaalt u de volle pot maar krijgt u de real deal: 75
minuten muziek, een doordachte samenstelling met deels minder voor de
hand liggende tracklisting, geremasterde opnames zodat de CD niet luider
kraakt als uw open haard, en een CD-boekje van 24 full colour pagina’s
met track per track info en heerlijke retro illustraties. De grote afwezigen
zijn Frank Sinatra, Bing Crosby en Dean Martin, nochtans vaste stamgasten
aan elke kerstdis, maar hun plaats wordt ingenomen door minder voor
evidente artiesten als Benny Goodman en Anne Shelton. Ook altijd leuk:
een zonnige kerst met de instrumentale mambo versie van Rudolph The
Red Nosed Reindeer door het orkest van Billy May! Glenn Miller viert
mee met een GI jive uitvoering van Jingle Bells inclusief een stukje
Mexicaanse stereotypen (de eerste keer dat ik Glenn Miller south of
the border weet gaan), het enige nummer waarvan ik de geluidskwaliteit
wat ondermaats vind, wat trouwens geldt voor àlle Glenn Miller
CD’s die ik heb. Hoe dat komt weet ik niet, heeft zijn muziek
te lijden gehad onder de oorlog of zo? Vrolijke pepernoten zijn er met
de komische honky tonk piano boogie jazz Swingin’ Them Jingle
Bells van Fats Waller, wat me leidt tot de vraag waarom de hilarische
kerstliedjes van Spike Jones hier niet op staan? Het meest in de buurt
van rock ‘n’ roll komt de Christmas Boogie woogie piano
van Sugar Chile Robinson en dat komt dan nog helemaal uit 1950, en Thelma
Cooper hoort evenzeer thuis in de rhythm ‘n’ blues swing
met I Need A Man (For Xmas) uit 1949. Ook Boogie Woogie Santa Claus
van Lionel Hampton uit 1950 rockt reeds aardig, maar zijn Merry Christmas
Baby is dan weer een blues. Baby It’s Cold Outside van Louis Jordan
in 1949 in duet met Ella Fitzgerald is een uiterst gezellige crooner
maar geen Ain’t Nobody Here But Us Chickens, en Louis Prima presenteert
zich hier als hete jazz kat met What Will Santa Claus Say (When he Finds
Everybody Swingin’) dat helemaal teruggaat tot 1936, wat meteen
verklaart waarom Prima zo goed was als gigolo op de bühne van Las
Vegas eind jaren ’50: omdat hij dit al 20 jaar deed. Een rariteit
tenslotte is de orkestcover van Oscar McLollie’s Dig That Crazy
Santa Claus door zangeres Lola Dee begeleid door de band van Ralph Marterie.
Het enige nummer dat uit de toon valt is de afsluitende schmaltz van
het pastorale Silent Night door operazanger Mario Lanza. ’t Is
dat het kerst is en we in een vredelievende bui zijn, en ook een klein
beetje omdat Lanza naar verluidt een van de favoriete zangers van ons
aller Elvis was. Deze CD roept het beeld op van dames in cocktailjurken
en mannen in maatpakken met een deukhoed die zich in de jaren ’40
bewegen in een kleurrijk getekend kerstdecor. Mag ik dromen, ja? Info:
www.bear-family.com
(Frantic
Franky) |
Food Recensie
CRUSTI
CROC ROCKER’S
Pittig, krokant en vol energie: de ingrediënten van elke rocker,
toch? Zowel meervoudig als enkelvoudig onverzadigd, want van rock ‘n’
roll kun je immers niet verzadigd raken. Dat rock ‘n’ roll
de coolste muziek is ooit uitgevonden wisten we al, maar dat je het
ook nog kunt proeven is een nieuwe dimensie. Dat smaakt naar meer. De
wokkelrockerwokkels liggen in de schappen van Lidl. Let‘s do the
wokkelrock, yeah! Echte rockabilly food, man. Geen tijd voor meeblèren
met je favoriete rocker, maar smullen van de good old fifties. Maar
als je ‘de zak‘ bekijkt komt er wel meteen een vraag naar
boven. Of dat ding daar tussen zijn benen een, nou ja ehm… zijn
kleine mini-rocker is of een ruimteschip van de martiaanse invaders
laat ik aan jullie voorstellingsvermogen over. ”Rock the crotch“
zal ik dan maar niet schrijven. Maar als Bill Haley See You Later Alligator
succesvol in de markt wist te zetten mag Crusti Croc(adile) natuurlijk
niet achterblijven. Het bewijst eens te meer: rock ‘n’ rollis
zachtaardige muziek met een ruwe crust… of net andersom? Whatever,
Lidl heeft er een prima PR stunt mee geleverd. Opeens veel vetkuiven
bij de supermarkt. Ik voel me er thuis met mijn grijsgedraaide platenkop.
Nu nog in elk filiaal een rockabillyband laten optreden om de wokkels
van het huiseigen merk van de supermarktketen te promoten en de party
kan beginnen. Wie weet krijgt elk filiaal dan een huiseigen band en
dan wordt boodschappen doen weer eens leuk in plaats van altijd te moeten
luisteren naar dat popgedoedel bij hun kleinere concurrenten. Wel nog
een opmerking voor ‘afvallige‘ rockers: er is namelijk wel
nog een verschil tussen deze papillenstrelers en de oorhaartrillers:
de eerste soort is niet geschikt voor dagelijkse consumptie, de tweede
wel. Let’s rock a while, let’s do the wokkelrock! (Henri
Smeets) |
22 november 2018
LP Recensie
ROCK
‘N’ ROLL STREET MIDSLAND Ter
gelegenheid van de 30ste editie van het jaarlijkse Rock ‘n’
Roll Street festival op Terschelling met het dorp Midsland als bruisende
hart van een weekend lang jaren ’50 sfeer en ambiance heeft het
organisatiecomité een speciale LP laten persen met 16 nummers
van bands die tijdens eerdere edities van het festival hebben opgetreden,
en samen geeft dat een puike brok rockabilly in de stijl van de hoogdagen
van de Hollandbilly zoals lang geleden een toen nog LP op Rockhouse
heette, hoogdagen die er eigenlijk nog steeds zijn want de rockabilly
situatie in Nederland is gezond en wel, dank u, zowel qua aantal als
qua kwaliteit van zowel bands als festivals en concerten. De plaat geeft
een mooi overzicht van bands van vroeger die al lang niet meer bestaan
(waar zijn al die bands waar we vroeger zo vaak naar zijn wezen kijken
toch allemaal gebleven?) en van bands die nu het mooie weer maken, samen
een leuke collectie hedendaagse rockabilly en rock ‘n‘ roll
– het verschil is subtiel – met zowat alle stijlstromingen
binnen de rock ‘n’ roll vertegenwoordigd, uitgezonderd doo-wop,
instrumentale rock ‘n ‘roll en surf. De arbeidsvitaminen
gaan van authentieke rockabilly met DJ Rock ‘n’ Roll van
samensteller RJ alias Hans Nelemans alias Hans Jus D’Orange die
de bands voor Rock ‘n’ Roll Street boekt en Ain’t
She Flippy van The Three Farmers Boys tot krachtig klinkende actuele
rockabilly met Ubangi 4 met Flattop, El Rio Trio met het een beetje
dreigende eigen Red Headed Woman, en Angelina van The Blue Moon Boys,
hedendaagse rock ‘n’ roll met steel, een hele snelle stroll.
She’s In The Mood van The Rumble Cats die er al bij waren op de
allereerste Rock ‘n’ Roll Street in 1989 is moderne rock
‘n’ roll met piano, Swinging On Nothing van Torello’s
Jive Bugs, luie jazzswing met blazers, trompet en piano, is een duet
met zangeres Juliette Berkhout. Mischief’s huis-, tuin- en keuken
rock ‘n’ roll voor alle gebruik is aanwezig met hun eigen
Heart Of Stone, net als de macho countryrock van The Reno Brothers’
Make It Allright. Ook de dames zijn welkom met de jiver Seventeen van
The Bugaloos zaliger (god, wat was ik verliefd op hen) en de stevige
female rockabilly van Rock ‘n’ Roll van Mellow Jo &
the Hi-Tones. Hoe gevarieerd de compilatie is blijkt uit de bluesy geïnspireerde
rock ‘n’ roll van CC Jerome Trio (I’m Broke) en de
pure country van de anders toch vrij stevige Stacy Cats (In The Corner
At The Table By The Jukebox). Waar en wanneer deze nummers origineel
verschenen wordt niet vermeld, maar sommige zijn voor zover ik weet
enkel verschenen op vinyl single en/of in eigen beheer. Ik denk dat
er twee onuitgebrachte songs op staan waarvan één helaas
naar mijn smaak zo ongeveer het minste nummer op de hele plaat is, de
Sun Records tribute 706, een demo van That Crazy Beat met backing vocals,
de intro van Carl Perkins’ Honey Don’t en de gitaarsolo
van diens Movie Magg: een sympathiek en aardig idee doch muzikaal zwak
uitgevoerd. Nee, Sun moet klinken zoals het tweede onuitgegeven nummer
(denk ik, ik ben er niet 100 % zeker van), Take Me To That Place van
hepcats The Tinstars, volgens mij ooit bedoeld voor een EP die er uiteindelijk
nooit is gekomen. Net zoals Jackson moet klinken als de samenwerking
tussen Highway 54 & Little Esther, een geslaagde cover wegens meer
rockend dan het origineel van Johnny Cash & June Carter, en zo moet
je het inderdaad zingen als je stemmen niet lijken op die van Cash &
Carter. |
CD Recensies
CATFIGHT:
RATTLE SHAKIN’ MAMA Aangezien
Atomicat een nieuw sublabel van het Rhythm Bomb (D) imperium is (Rockstar,
Richard Weize Archives, Koko Mojo, Catty Town) zou je kunnen denken
dat dit de blanke tegenhanger van de zwarte Koko Mojo serie moet zijn,
maar die veronderstelling klopt niet volledig aangezien er ook verschillende
zwarte rock ‘n’ roll nummers als Big Al Downing’s
Down On The Farm op staan. Laat ik het dus maar gewoon houden op wat
de ondertitel predikt, “25 sure shot dancefloor champions”,
met de nota dat de hoofdmoot rockabilly is, klassieke rockabilly als
Rock ‘n’ Roll Itch (Curley Jim), Rattle Shakin’ Mama
(Mel McGonnigle), het inderdaad zwarte Down On The Farm van Big Al Downing,
het nog steeds onwaarschijnlijk klinkende Eager Boy (The Lonesome Drifter),
Ain’t I’m A Dog (Ronnie Self), Hip Hip Baby (Dennis Herrold),
Fools Paradise (The Cochran Brothers) en een dubbele dosis Don Willis
met Warrior Sam en Boppin’ High School Baby. Even goed doch minder
bekend zijn Have Myself A Ball (Bill Bowen), Honky Tonk On Second Street
(Buck Trail) en I Hate Myself (Al Sweatt) met de eerste gitaarsolo al
na 30 seconden! Wat uit deze opsomming zo klaar is als een klontje:
het mag primitief gaan, zoals in Charles Dean’s Train Whistle
Boogie en Carl Miller’s Rhythm Guitar. Ook de roots van de rockabilly
wordt hulde gebracht met de hillbilly boogie van Charlie Adams’
Cattin’ Around, en Let’s Have Some Fun van Jesse Thomas
zit pal op de scheidingslijn: is deze rhythm ‘n’ blues piano
swing met hillbilly bop elementen nu zwart of blank? De CD is van alle
markten thuis: String Boogie (Eddie Chamblee) is een rock ‘n’
roll gitaar boogie instrumental met big band blazers, Chickee Wah-Wah
(Bobby Marchan) is New Orleans rock ‘n’ roll, Maybelle (Jackie
Cray) en Parking Lot (Jim McCrory) zijn simpelweg goeie rock ‘n’
roll, en bij de oppermachtige Conway Twitty mogen er in I Need Your
Lovin’ zelfs backing vocals bij. Aan de andere kant van de cirkel
is er zwarte rock ‘n’ roll met Oh Baby (The Five Keys),
Flat Tire (The Del Vikings) en het swingende Soft Pillow van Amos Milburn.
Too Old To Rock ‘n’ Roll van Carmol Taylor is tenslotte
een neo countryrocker die zo te horen uit de jaren ’60 of ’70
stamt, maar wat een geweldig nummer! |
HOLY
SMOKE Nummer
12 in deze reeks en die staat opnieuw bomvol onversneden zwarte rock
‘n’ roll met rhythm ‘n’ blues gitaren en rut-tut-tut
saxen in alle soorten, maten en gewichten door de bodemloze vergeetputten
van de muziekgeschiedenis meedogenloos opgeslokte artiesten als Johnny
Stewart (A Whole Lot Of Lovin’), Jimmy Shaw (Take A Chance On
Me), Tony Allan (Holy Smoke Baby), Ernie Williams (My Pretty Baby),
Elmar Parker (het op Diddley rifjes voortbordurende You Know I Love
You), Jimmy McPhail (Ding Dong Babe), Billy Fair (I’ll Be True
To You), Little Johnny Cook (Try Your Love) en ga zo nog maar even door.
De 7 miljoenste Linda Lu is van Freddie Williams & the Keynotes
en Ginny Ginny van The Jaguars is een wat blankere en meer sixties klinkende
hertitelde uitvoering van Little Richard’s Jenny Jenny. Nog meer
Little Richard krijgen we met Long Tall Sally door Rufus Gordon die
klinkt als de uitvoering van Barbara Greene maar dan zonder doo-woppende
kikkers. Enkele nummers zitten op de wip tussen zwarte rock ‘n
‘roll en al wat er na kwam en waar die zwarte rock ‘n’
roll toe leidde zoals Sugar In My Tea van Piney Brown, Come By Here
van Nat The Cool Cat en I’m In Love van Eddie Alexander &
the Greats met eendenklaxons. Soms zelf letterlijk: Don’t You
Want A Man Like Me van Jay Nelson begint als rock ‘n‘ roll
en eindigt als, euh, niet-rock ‘n ‘roll. In zijn totaliteit
staan er tussen de 28 nummers misschien wat minder uitschieters (en
een track als Anna Mae van (The?) Prince Royals vind ik zelfs ronduit
zwak) maar tot nader order krijg ik niet genoeg van deze onophoudelijke
dreun. Voor wat het waard is: mijn favorieten zijn de goed rockende
bluesbopper Want To Jump With You (Baby Clifford King), de countryblues
rocker Rock With Me Baby (Juke Boy Barner) en I’m In Love (Johnny
Spain) dat sméékt om gecoverd te worden door Nico Duportal.
|
DAS
BESTE ZUM 60. BÜHNENJUBILÄUM/ TED HEROLD
Een hoempapa label bezaaid met Duitse schlagers dat een rock ‘n’
roll album uitbrengt was in de fifties ondenkbaar, zelfs Freddy Quinn
moest in 1958 onder pseudoniem in Japan een heuse toffe rock ‘n’
roll single opnemen. Net als Freddy Quinn zong ook Ted Herold liever
in het Engels, echter door zijn succes met Duitstalige ballades en de
hang van de platenlabels om de scherpe kantjes van de rock ‘n’
roll af te willen halen werd hij door zijn toenmalig label de schlagerhoek
ingeduwd. Ted Herold siert hier op het Telamo label dus het platenaanbod
naast ons Heintje en Heino, die overigens een heuse rockplaat heeft
opgenomen maar is doorgeschoten is naar het andere uiteinde ten opzichte
van zijn vertrouwde muzikale spectrum, hardrock. Ik heb dit voorbeeld
van Heino niet voor niets aangehaald want ook Peter Kraus lijdt hieronder:
men is oud en wil graag nog eens wat doen wat men in zijn jeugd niet
kon/mocht omdat het publiek dat van de zanger niet verwachtte of accepteerde.
Zo zingt Kraus met zijn bijna 80 jaar nog vrolijk nog over „Heissen
Po im engen Jeans“ (sexy bips in enge jeans) voor een publiek
bestaande uit 70-plussers. Ik denk niet dat daar nog een ouwe teenager
een stijve van krijgt. Het is dan ook mooi als er nog ouwe rockers zijn
als de op 9 september 1942 als Harald Schubring geboren Ted Herold.
Niet dat hij over kunstgebit en rollator zingt maar hij weet dat de
„teens“ voorbij zijn en hij zingt dan ook volwassen songs
waarvan dit dubbelalbum met 40 (!) songs vol staat, een combinatie van
songs uit eind jaren ‚70 begin jaren ‚80 toen hij weer even
de charts wist te behalen met Rockabilly Willy (in 1980 chartpositie
50), Rock ‘n‘ Roll For President (nummer 46 in 1980), Ahua
(nummer 74 in 1980), Bill Haley (nummer 34 in 1981) en Die Besten Sterben
Jung (nummer 25 in 1981). Al deze songs staan hier op met de originele
opnames van toen. Natuurlijk is hij in de fifties in Duitsland wereldberoemd
geworden met Moonlight (nummer 1 in 1959 met 800.000 verkochte exemplaren)
en Sei Doch Mein Talisman (nummer 6 in 1962), naast een reeks middelgrote
hits. Ook mocht deze enige ware Duitse Elvis in de fifties en sixties
zijn zangkunstjes vertonen in diverse speelfilms. |
PETER
80 DAS BESTE/ PETER KRAUS |
25 oktober 2018
CD
Recensies
MOVIN’/
SHAUN YOUNG Shaun
Young zal de geschiedenis in gaan als frontman en stem van High Noon,
het drumloze trio uit Austin, Texas dat begin jaren ’90 een nieuwe
standaard zette inzake drumloze trio’s. High Noon staat in april
2019 op de affiche van het Good Rockin’ Tonight festival in Attignat
(F) maar het is mij onbekend of dat een eenmalige reünie is dan
wel een comeback inluidt. Shaun Young heeft in de tussenliggende jaren
enkele solo-CD’s uitgebracht die logischerwijs altijd wel een
beetje aan High Noon deden denken en dat is met deze nieuwe niet anders,
CD die bovendien een link heeft met Nederland want de leadgitaar wordt
bespeeld door Tjarko Jeen die voor mensen van mijn generatie altijd
ónze Tjarko Jeen zal zijn die piep was toen hij bij The Tinstars
speelde en daar kunnen we het jaartal 1990 opplakken, het jaar van de
Tinstars LP Just Before All Hell Breaks Loose. Jeen werd door niemand
minder dan Ronnie Dawson zaliger meegetroond naar Amerika, speelde gitaar
op Dawson’s platen Monkey Beat (1992), Just Rockin' And Rollin'
(1996) en Live At The Continental Club (1998), en woont inmiddels al
meer dan 20 jaar in Austin waar hij een gerespecteerd roots gitarist
is. Om correct te zijn: Tjarko speelt één van de twéé
leadgitaren op deze CD want het album werd opgenomen met twee verschillende
bands, The Texas Blue Dots en The 3 Ringers die elk de helft van de
12 nummers voor hun rekening nemen. The Texas Blue Dots, aan hun namen
te oordelen ironisch genoeg drie Italianen + Young zelf op leadgitaar,
zijn in Austin al een aantal jaar Young’s vaste band, al dacht
ik altijd dat ze meer onder de noemer rockin’ blues vielen, bij
The 3 Ringers met Young op akoestische gitaar wordt hij begeleid door
Tjarko Jeen, drummer Bobby Trimble (Big Sandy & his Fly Rite Boys)
en contrabassist Todd Wulfmeyer (Marti Brom, Wulfmeyer speelde nog met
Shaun Young en High Noon contrabassist Kevin Smith in de pré-High
Noon rockabilly band The Shifters), en die drie aangevuld met zanger
Tony Estrada van The Star Mountain Dreamers zijn dan op hun beurt weer
The Modern Don Juans. Geen dank, wij houden het graag voor u bij. |
WHOLE
NEW LIFE/ REVEREND HORTON HEAT Het
12de album van Reverend Horton Heat (USA) is hun eerste in de nieuwe
bezetting waarmee ze in juli op Sjock (B) stonden met naast Jim Heath
op zang en Gretsch 6120 en contrabassist Jimbo Wallace nieuwe drummer
Arjuna ‘RJ’ Contreras die uit de jazz komt en een jong pianistje
genaamd Matt Jordan die twee keer in die nieuwe drummer kan. Alle vertrouwde
ingrediënten zijn aanwezig (de krantenkop “metalgitaar op
speed speelt rock ‘n’ roll”, de haast ironisch klinkende
teksten, rechtdoor café rock ‘n’ roll als Wonky,
Got It In My Pocket en titeltrack Whole New Life die mikt op het soort
café waar wij graag grote pinten gaan pakken) maar toch klinkt
de CD helemaal anders: de gitaar zit meer op de achtergrond en de piano
zorgt voor een extra rock ‘n’ roll injectie en geeft daar
nog eens extra roll aan. Dit is niet meer de psychobilly freakout waarmee
de Rev zijn naam en faam vestigde maar wat rustiger, het klinkt gestroomlijnder,
wat beheerster en relaxter, wat meer binnen de lijntjes in plaats van
met de grove borstel. Is het een bewuste keuze om wat toegankelijker
te gaan, of heeft het te maken met ouder worden? De Rev doet dit intussen
immers al sinds 1986 à rato van gemiddeld 200 optredens per jaar
en op deze CD gaan zijn teksten nog meer over echtscheidingen en loslaten:
de Rev blijft de mistroostige kleine chroniqueur die dit allemaal tegen
zijn zin lijkt te doen, alsof hij liever op zijn veranda zou zitten
pijproken, mijmerend kijkend naar de zonsondergang tussen de hoogspanningslijnen.
De CD klinkt niet alleen commerciëler, ik hoor ook bredere invloeden:
titeltrack en deur in huis Whole New Life (zoek de videoclip op YouTube:
typerend dat ze na 30 jaar carrière afkomen met iets doms als
een dansende man in een kippenpak) met piano evoceert de chaotische
wildheid van Sun Records, Ride Before The Fall is een western instrumental
met promiment orgel (bij de Rev wordt thuis al eens orgel gespeeld,
dat is geweten), het orgelmelodietje in de achtergrond van Don't Let
Go Of Me maakt dat James Bond-achtig, door Sunrise Through The Power
Lines waait een sixties wind (Bobby Fuller?), de percussie op uitsmijter
Viva Las Vegas is bijna mambo, Tchoupitoulas Street is pure New Orleans
piano groove. Ik bespeur ook een klein beetje Paladins invloed op enkele
nummers, maar al die grote namen zwemmen natuurlijk allemaal in dezelfde
rootsvijver, dus is het niet abnormaal dat de waterrimpels af en toe
door elkaar breken. |
COCK
TALES/ CAT LEE KING & HIS COCKS Ik
zie de in 2015 in Bonn opgerichte Cat Lee KIng & his Cocks vaak
op affiches staan en dacht op basis van hun promofoto dat het een ted
band was maar dat blijkt fout gedacht: de band heeft een opvallende
bezetting van piano (kan niet anders als je “Lee” in je
naam draagt), gitaar, ritmegitaar, contrabas en drums (op de CD staan
ze met vijf, op die promofoto steevast met vier), opvallend omdat je
die bezetting vandaag de dag niet meer zo vaak tegenkomt. Ooit was dat
evenwel een basisopstelling van de rock ‘n’ roll: bij wijze
van spreken is heel Sun zo opgenomen. Wat ze met die bezetting doen
hoor je in hoe ze de Sun cover You Can Do No Wrong aanpakken, toch helemaal
anders en sneller dan Carl Perkins, meer in de stijl van hun Drinkin’
Wine Spo Dee O Dee dat duidelijk niet is gebaseerd op de rockabilly
cover van Johnny Burnette maar op het zwarte origineel van Sticks McGhee:
dit klinkt zoals Roy Brown het zou spelen, op een bedje van boogie woogie
piano dat ook de basis van de andere nummers vormt, aangevuld met gitaarsolo’s
die af en toe en gelukkig niet te vaak richting rhythm ‘n’
blues gaan. Dat resulteert in aanstekelijke vrolijke rock ‘n’
roll met goeie hooks als Let Me Love You, Ain’tcha en de instant
klassieker Farewell Mademoiselle zoals ook een Si Cranstoun of Sloan
Jackson die plegen. De krakende vocalen die elk moment in een hoestbui
dreigen uit te barsten passen perfect bij het plaatje dat de band schildert.
Een paar nummers zoals I Don’t Need No Money, Busy Girl, de cover
Smokestack Lightnin’ (niet die van Howlin’ Wolf, wel een
andere Stokestack Lightnin’ van ene Herby Joe uit 1956) en de
Nick Curran cover I Wanna Love Somebody hellen over naar de rhythm ‘n’
blues maar opnieuw gelukkig niet te veel, en houden het zaakje prima
in evenwicht. Een paar andere nummers als You’re The Greatest,
Far Too Far Away en de slow swing van het naar St James Infirmary lonkende
Sweet Wine And Pretty Women vertonen dan weer de invloed van (neo)swing.
Ja, ik begin zoetjesaan te begrijpen waarom ik hen zo vaak op affiches
zie staan. Aangename CD! |
18 oktober 2018
COMING
HOME/ THE ROB RYAN ROADSHOW De
nieuwe, zesde CD van Rob Ryan, “a celebration of roots rhythms
and country fried grooves”, opent met moderne countryrock, niet
ongewoon want de eerdere albums van de in Berlijn wonende Amerikaan
met de soulvolle moderne countrystem (je hoort gewoon dat ie Amerikaan
is aan zijn typisch Amerikaans klinkende stem, in tegenstelling tot
de gemiddelde Europeaan die klinkt als een, euh, Europeaan die Engels
zingt, en je hoort het ook aan de kwaliteit van zijn songteksten) bestonden
uit een mengeling van countryrock en rock ‘n’ roll. Op Coming
Home komt de aap echter al snel uit de mouw en de aap heet in dit geval
Tony Joe White, niet de Tony Joe White van Polk Salad Annie maar die
van het door Tina Turner gecoverde Steamy Windows (tante Tina coverde
in 1989 vier Tony Joe White songs op haar Foreign Affair album). Op
het menu staan veel slide gitaren, een mondharmonica en een prominent
Hammondorgel: volgens mij zit Ryan helemaal in een Tony Joe White trip,
zelfde moerassound, zelfde funky sfeertje met hand jives op een Bo Diddley
beat, vermengd met soul (Let The Heartache Begin) en overgoten met een
glamrock sausje (Soldier On, de Hasil Adkins cover (!) Catwalk Baby).
Ook de sound van de paar rechtdoor rockers als Marleen en de Five Du-Tones
cover Shake Your Tail Feather is erg pop/rock met bijvoorbeeld achtergrondkoortjes.
Ofwel moet u een hele brede muzieksmaak hebben ofwel moet u een hele
grote Rob Ryan fan zijn, zo niet wacht u een teleurstelling. First Rodeo
is een duet met Saudia Young! Op vrijdag 30 november staan ze in Café
The Wicked in Vlissingen, op zondagmiddag 2 december in Den Bromfiets
in Bonheiden (B). |
JAZZ
DEFORMATION/ MOSCOW BEATBALLS Dat
er in Rusland rare rock ‘n’ roll bandjes aan de bomen groeien
wisten we al, maar van deze hadden we nog nooit gehoord: The Moscow
Beatballs die zichzelf omschrijven als “a kind of music restoration
that comes through the prism of time and Russian humor to perform favorite
songs using the whole technical arsenal of modern blues ‘n’
billy. Musicians of Moscow Beatballs remember their history and use
everything they like mixing genres to create a new one with a retro
timbre”. Dat kon vadertje Stalin niet beter gezegd hebben! Het
trio bestaat uit Arnautov Sergey op zang en drums, Yury Krivoshein op
gitaar en Timur Popovkin op basbalalaika, een ouderwets Russisch snaarinstrument
vergelijkbaar met een cello maar met de typische driehoekige klankkast.
Dat oogt spectaculair op de foto’s maar ik heb geen benul hoe
dat beest hoort te klinken, en op deze CD vind ik het in elk geval niet
denderend klinken: ik hoor een bas die losse noten speelt die totaal
niet rond doorklinken, daarbij niet geholpen door de kurkdroge rechtlijnige
drums en een zanger (die heel af en toe scat als ware hij Louis Prima
himself) die zijn plan trekt maar ook niet meer dan dat. Ons Russisch
is niet meer wat het nooit is geweest maar de CD werd live opgenomen,
al valt dat er nauwelijks aan te horen: de nummers hebben studiokwaliteit
met een beheerst applausje erachter dat klinkt alsof er amper 25 man
in de zaal zit. Met blues of rockabilly heeft dit niets te maken en
het is ook niet de jazz uit de CD titel, want wat The Moscow Beatballs
op deze CD doen is voornamelijk jazz standaards verrocken, al dient
die “rock” ruimer geïnterpreteerd dan enkel rock ‘n’
roll: Duke Ellington’s It Don’t Mean A Thing dat zich bij
uitstek leent tot een swing arrangement krijgt een rock jasje aangemeten,
John Coltrane’s Giant Steps wordt ondanks de rock ‘n’
roll gitaarsolo pop, de jazzstandaard Comin’ Home Baby van het
Dave Bailey Quintet uit 1961 is poprock, Gershwin’s Summertime
krijgt een rock arrangement en Bobby Hebb’s Sunny is zelfs disco,
terwijl het van oorsprong popnummer Spooky van Classics IV uit 1967
pop met een Santana gitaar blijft. Bij momenten klinkt die bas trouwens
erg funky. Bedoeld als gimmick? Ze zijn op hun leukst als ze hun swing
ding doen met ouwe standaards als All Of Me, Route 66, Lullaby Of Birdland,
Blue Moon en Besame Mucho, maar waar het mijns bescheiden inziens aan
ontbreekt is een producer die dit flitsender kan doen klinken dan de
veredelde demo die het nu lijkt. Dit is niets bijzonders en daarom eerder
een curiositeit dan een muzikaal hoogstandje, wellicht best te pruimen
als achtergrondmuziekje in een bar, maar ik ga toch niet speciaal naar
Rusland gaan om hen te zien. |
LP Recensie
TWANG
OR DIE/ LOS DAYTONAS Green
Cookie is een Grieks surflabel, Los Daytonas zijn een in 1997 opgerichte
Spaanse band die ik op basis van onderhavig album (minstens hun vijfde
release) niet als surf doch als all round instrumentale groep zou bestempelen.
Ja, Impostor is blubbersurf en Latin’ia is een surfcover van The
Sentinels uit 1962, maar de andere negen tracks tappen uit andere vaatjes:
Abd El-Krim is een twangy versie van The Shadows met veel percussie
en Borracho doet denken aan The Fireballs maar blijkt van de Spaanse
groep Los Brincos uit 1964, en de korte noten en de percussie die die
twee nummers kenmerken blijken de sleutelwoorden van deze plaat die
veel invloeden combineert. Spaghetti western! Spy! Hot rod! El Loner
en Mátalos Y Vuelve zijn western geïnspireerd, La Tapadera
had zo in een James Bond film gekund (wat ons eraan herinnert: Sean
Connery is de echte James Bond, de andere zijn acteurs!) en Kona Lei
trekt met nog meer percussie (op dit album passeren onder meer castagnetten,
vibrafoon en marimba) een onvervalst blik Tabou exotica open. Nog meer
variatie: Big Rod (een cover van Big Cock van de Spaanse rockband Sex
Museum uit 1987) koppelt die korte twang aan een gast-orgeltje en race
geluiden afkomstig van de Capitol LP The Big Sounds Of The Drags uit
1963, en de gast-tenorsax en de stemmetjes in Oh Gregoria geven een
frolic dinner effect. Het album werd opgenomen in de vintage Big Cheff
Recording Service studio in hun hometown Madrid en gemastered door Axel
Praefcke bij Lightning Recorders in Berlin, en dat levert een album
met een hele mooie heldere klank op waarvan het rustige karakter een
verademing is. Bravo en doe zo voort, zo schreef onze schoolmeester
vroeger op onze taakjes. Opvallend: dit is niet uit op CD maar enkel
op vinyl LP in een gelimiteerde oplage van amper 300 stuks! Info: www.greencookie.gr
en www.facebook.com/losdaytonas
(Frantic
Franky) |
11 oktober 2018
HEEBIE
JEEBIES/ BAMBOOZLE Twee
nieuwe songs van Bamboozle (GB) op CD-single dan wel te downloaden als
MP3, met titeltrack Heebie Jeebies helemaal in de traditie van hoe The
Keytones klonken met die typische (gitaar)klank van Jim Knowler in een
swingjazzy melodie. Maar laten we ophouden om Bamboozle continu met
The Keytones te vergelijken want ex-Keytones Shaun O’Keeffe is
inmiddels vervangen door Les Curtis, bekend van zijn drumwerk in verschillende
bands met Darrel Higham zoals Bob & the Bearcats. Daarmee blijft
Jim Knowler als enige ex-Keytone over en is zangeres Serena Sykes hier
in het nu frontvrouwe en tevens blikvangster achter (of soms op) de
contrabas waardoor je een geheel andere opstelling krijgt, zeker wanneer
gecompleteerd door Dave Kirk op steelgitaar. Totaal andere koek is Train
Kept A Rollin’ dat weliswaar gezongen door Serena vooral noot
voor noot wordt nagespeeld maar toch wat cleaner klinkt dan ooit bedoeld
door Johnny Burnette en behoorlijk afwijkt van wat we van The Keytones
kennen. Alhoewel… The Keytones knalden er tijdens hun live set
af en toe ook een dergelijk rockabillynummer doorheen. |
WILD
LIFE Ja,
ik weet het, ik heb al een paar releases in deze reeks gerecenseerd,
maar ik krijg nu eenmaal niet genoeg van deze eindeloze stroom zwarte
rock ‘n’ roll boordevol vals rammelende pianolas, wild in
het rond toeterende saxen en gitaren met genoeg power om een elektrische
stoel te activeren. Ik kan er ook niks aan doen, ‘t is allemaal
de schuld van Rhythm Bomb (D) onderafdeling Koko Mojo! Deze Wild Life
voldoet aan alle geplogendheden van de betere rock ‘n’ roll
compilatie met minder bekende nummers van bekende namen (de altijd gezellige
Lloyd Price met Right Kind Of Girl, een zo te horen jaren ’60
maar nog steeds even gestoorde Screamin’ Jay Hawkins met My Kind
Of Love, de door Koko Mojo pas nog op vinylsingle uitgebrachte doo-wopper
Don’t Touch van André Williams, de begin jaren ’60
Clovers incarnatie Tippie & the Clovermen met Gimme Gimme Gimme,
Rudy Greene wiens Wild Life minder wild is dan het bekendere Juicy Fruit),
hand in hand dansend met bekende namen die nobele onbekenden blijken:
de Johnny Knight die hier Little Ann bezingt is volgens mij niet dezelfde
van Rock ‘n’ Roll Guitar, en de Louis Armstrong op deze
CD kan toch nooit dé Louis Armstrong zijn? Anderzijds is Redd
Foxx wel degelijk de in 1991 op 68-jarige leeftijd overleden zwarte
komiek van de jaren ’70 TV-reeks Sanford And Son, de zwarte tegenhanger
van All In The Family: Foxx heeft inderdaad verschillende singles uitgebracht.
Een onbekende versie van een bekend nummer is de sterke Chills And Fever
(bestaat daar een slechte versie van?) door Ronnie Love, en sommige
nummers zijn schaamteloze kopieën van andere nummers: Willie Egans’
Wow Wow is Fats Domino’s The Fat Man met een andere tekst en Billy
Lamont’s Hear Me Now is eenvoudigweg Bony Moronie! Altijd geinig
voor een zwarte reeks: creool Eddie Daniels (Playin’ Hide Go Seek)
en The Admiraltones (Hey Hey Pretty Baby) klinken verdacht blank! Misschien
staan op deze CD wat minder nummers die mij persoonlijk aanspreken,
maar met in totaal 28 tracks blijft het niveau hoog, want tegenover
elke Big Charles Green (You Excite Me Baby) die echt wel ráár
klinkt staat een geflipte rocker als Love Me Like Crazy van Doc Starkes.
Voor elksch wat wilsch dus in een reeks die klinkt alsof je eindelijk
nog eens wat LP’s hebt opgelegd die je al járen niet meer
draaide en daar “nieuwe” nummers op ontdekt die je helemaal
vergeten was. Info: www.koko-mojo.com
(Frantic
Franky) |
6 oktober 2018
CD Recensies
HERE
TO STAY/ THE HOODOO TONES Ik
zag dit Noord-Franse trio in juli op Sjock (B) en daar klonken ze even
enthousiast en rockend als op hun eind 2016 verschenen debuut Confessions
Of A Loner (Rhythm Bomb RBR 5839), al heb ik hun set niet helemaal gezien,
een combinatie van overkill (op Sjock spelen echt wel veel bands) en
het feit dat ze op het kleine buitenpodium speelden waar mijn inziens
geen enkele band fatsoenlijk tot zijn recht komt wegens een te grote
afstand ten opzichte van het publiek in vergelijking met de Titty Twister
tent. Nou, in vergelijking met wat ik daar hoorde en zag was deze opvolger
even schrikken: de muziek klinkt nog steviger en de zang, op hun debuut
ook al vol overgave, is zo expressief en recht uit de ziel dat ie haast
sixties wordt. Toch is hun trio rock ‘n’ roll ondanks de
luide gitaren géén sixties rock ‘n’ roll:
na een paar nummers valt alles op zijn plooi en kom je tot de constaclusie
dat dit clevere moderne rock ‘n‘ roll is zonder rock te
worden, goed uitgevoerde en goed klinkende innovatieve rock ‘n’
roll die soms wat richting Howlin’ Jaws gaat, een ander Frans
trio dat met één been helemáál in de sixties
staat. De titeltrack Here To Stay heeft Link Wray gitaren, Remorses
vertrekt vanuit rockabilly, Far From Me is een soulballade, Do It For
The Road is bijna Britse sixties rhythm ‘n’ blues, en nummers
als Hair (het klinkt als een twangy rebel song maar het gaat over haaruitval!)
en The Hunter zijn western geïnspireerd. Nota aan mezelf: voortaan
live beter opletten want deze CD springt uit de stapel omdat The Hoodoo
Tones weer net iets anders doen en dat op Here To Stay bijzonder goed
doen. |
THE
COMPLETE COCHRAN BROTHERS/ Richard
Weize Archives bracht begin vorig jaar de drie Cochran Brothers singles
uit 1955-1956 aangevuld met hun vier klassieke doch in de jaren ’50
onuitgebrachte master recordings uit op één 10 inch vinyl,
nu doet Bear Family daar alle andere Cochran Brothers opnames bij om
te komen tot een CD (met dezelfde foto op de hoes!) met hun “complete
duo en solo vocale opnames én al hun opnames als studiomuzikant”,
aangevuld met drie ouderwetse countrysingles van Al Dexter (een honky
tonk heropname uit 1955 van zijn hit Pistol Packin’ Mama waarvan
hij het western swing origineel al opnam in 1942), Jess Willard (die
de originele Honky Tonk Hardwood Floor opnam) en Riley Crabtree begeleid
door The Cochran Brothers zodat “op alle nummers Hank én
Eddie samen de rol van zanger en/of muzikant hebben”, alles bij
elkaar goed voor 30 tracks “opgenomen binnen de tijdspanne van
één jaar vanaf april 1955”. Voor de nieuwkomers:
The Cochran Brothers was het countryduo waarin Eddie Cochran zijn carrière
begon samen met de later vooral als songschrijver bekend geworden Hank
Cochran (enkele van de niet door The Cochran Brothers gezongen songs
hier werden geschreven door Hank Cochran, later zou hij I Fall To Pieces,
She’s Got You en Why Can’t He Be You pennen voor Patsy Cline)
die géén familie en al helemaal geen bróér
van Eddie Cochran was. Die Cochran Brothers nummers zijn al lang courant
en eigenlijk continu verkrijgbaar, maar echt allemáál
samen is natuurlijk een ander paar mouwen, zeker als je leest dat hier
nummers op staan die niet op Bear Family’s definitieve 8 CD-doos
Eddie Cochran: Something Else BCD15989 staan. Dan kijk ik toch even
op als ik hier titels zie waar ik nog nooit van heb gehoord… tot
uit het booklet blijkt dat die nummers worden gezongen door Don Deal
(dezelfde van Don’t Push), de in Eddie Cochran kringen niet onbekende
Jerry Capehart en een popzangeres waarvan verondersteld wordt dat ze
Carol Palmer heette. Dat staat dus niet vermeld bij de tracklisting
achterop de CD, terwijl Cryin’ In One Eye/ Broken Hearted Fellow
van Don Deal wel degelijk in de jaren ’50 is uitgebracht geweest
op single (een geslaagde uptempo countrysingle bovendien), net als Walkin’
Stick Boogie/ Rollin’, een sympathieke rock ‘n’ roll
single van Jerry Capehart (zijn prima rockabilly song Heart Of A Fool
daarentegen bleef destijds op de plank liggen), wat het eventuele argument
onderuit haalt dat het hier demo’s met gastzang betreft. Dat is
toch een beetje vals spelen, vind ik, want wat is het verschil met de
singles van Al Dexter, Jess Willard en Riley Crabtree wier naam wèl
vermeld staat? |
THE
SHADOW KNOWS Halloween
komt er weer aan en hoewel ik een hekel heb aan alle commerciële
heisa rond feestdagen en Halloween niets anders dàn commercie
is, heb ik er toch een boontje voor om de eenvoudige reden dat ik als
filmfan een boontje heb voor de horrorfilms van de jaren ’30 tot
’70. Bij ons is Halloween pas vrij recent ingevoerd om een extra
commerciële feestdag te creëren, in Amerika is het al decennialang
big business en daar hoort al decennialang muziek bij die vaak geïnspireerd
is door die griezelfilms en griezelstrips en ga zo maar door, en u begrijpt
dat ik uiteraard ook voor al die muziekjes een zwak heb. Ja, ik beken:
ik ben het soort mens dat met Halloween langspeelplaten opzet waar enkel
angstaanjagende geluiden opstaan… Er zijn in de loop der tijden
al heel veel compilaties verschenen met horror rock ‘n’
roll en het lijkt wel of er daar elk jaar bijkomen. Op Western Star
(GB) verscheen net nog een nieuwe Halloween-CD met hedendaagse bands,
deze Bear Family CD verzamelt 30 tracks zonder Purple People Eater of
Monster Mash, zo pocht de promo, maar toch staan er enkele klassiekers
tussen die een béétje rock ‘n’ roll fan al
wel zal hebben zoals Screamin’ Jay Hawkins’ geniale Frenzy,
Rockin’ In The Graveyard van Jackie Morningstar, The Cat van Rod
Willis, teenrocker Vampira door de piepjonge pré-country Bobby
Bare en The Shadow Knows van Link Wray. Minder bekend doch even goed
zijn de hondsbrutale gitaarinstrumental Ghost Train van The Swanks en
The Goo Goo Muck van Ronnie Cook & the (what’s in a name)
Gaylads dat cultstatus verwierf omdat The Cramps het in 1981 coverden
op hun LP Psychedelic Jungle, maar de kers op de pompoentaart is het
obscure werk als The Monster Hop van Bert Convy, Goofy Dry Bones van
ex-Louis Prima muzikanten The Goofers en Creature From Outer Space van
Sonny Day. Gillers zijn Screamin' Lord Sutch’s klassieker Murder
In The Graveyard in de versie van zijn Ace CH65 (GB) LP Rock & Horror
uit 1982 en Tommy Bruce (GB) met zijn compleet van de pot gerukte monstercover
van Speedy Gonzales getiteld Monster Gonzales uit 1966, en typerend
voor het thema is de veelheid aan instrumentals, al dan niet met soundeffecten,
zoals Dragonfly (Tommy Dee & the Mellotones), Ghost Satellite (Bob
& Jerry) en de Vegas sax-/gitaargrinder Wolf Call (Lord Dent &
the Invaders). Uit de naar schatting 5 miljoen Ghostriders In The Sky
werd geopteerd voor de surfversie van The Chantays. Nog meer instrumentale
surf: Graveyard van The Phantom Five (op Skull Records!) en The Ghost
Hop van The Surfmen die een jaar later The Lively Ones werden. Andere
instrumentaaltjes zoals Strollin’ Spooks van Ken Nordine &
his Kinsmen en Spooky van George Barnes zijn filmisch in de stijl van
de muziekjes van Pink Panther componist Henry Mancini, meer bepaald
in de stijl van diens Experiment In Terror. |
LP Recensie
DIG
ME LITTLE MAMA/ TEX HARPER Schitterende
hoes, foto en titel en toch hebben wij nog nooit van Tex Harper gehoord.
Hoe kan dat? Nou, misschien omdat Tex Harper slechts een voetnoot in
de muziekgeschiedenis was, of omdat hij zong bij een band wier naam
in grotere letters op de platen stond dan de zijne, of misschien omdat
hij niet alleen platen uitbracht als Tex Harper maar ook als Rudy Preston
(naar analogie met Pres-ley?) én als Harry Head. Harper was van
1954 tot 1965 zanger en multi-instrumentalist bij de band van de in
2013 op 96-jarige leeftijd overleden Ramblin’ Tommy Scott alias
Doc Scott die zo ongeveer de allerlaatste rondtrekkende medicine show
leidde, een combinatie van entertainment, muziek, circus acts, indianen,
vuurvreters en de verkoop van al dan niet alcoholische zogenaamd geneeskundige
wonderdrankjes, en tussen de bedrijven door nam Scott, als kermisvogel
nooit te beroerd om de kans op een snelle dollar te laten liggen, platen
op van de jaren ’40 tot de jaren 2000. Deze 10 inch verzamelt
vijf singles van Tommy Scott & his Ramblers opgenomen tussen 1954
en 1961 met Tex Harper als zanger op 10 van de 12 tracks en als ritmegitarist,
pianist of drummer op acht van die nummers. Stilistisch zijn de opnames
erg verschillend. Opener Cat Music is boogie woogie met steelgitaar,
Dig Me Little Mama is boppin’ hillbilly of proto-rockabilly, doch
hoe je’t beestje ook wil noemen: deze single uit 1954 is wild
en lichtjes fantastisch, echte “cat music” dus die hillbillycountry
vermengt met westernswing en de beat van rhythm ‘n’ blues.
Dance With Her Henry van een jaar later zou ik daarentegen als pure
hillbilly bestempelen die opvalt omdat de single twee vroege blanke
covers van zwarte songs bevatte: Dance With Her Henry is uiteraard het
bekende Etta James nummer, maar ook het vooral als rocka-hillbilly bekende
Jumpin’ From Six To Six is zwart van origine, namelijk van ene
Jimmy Wilson uit 1954. Four Tired Car uit 1957 onder de naam Rudy Preston
(gecoverd door Mars Attacks en in België door The Be-Bop’s)
is meer rock ‘n’ roll of zo u wilt melodieuze rockabilly
met een wilde gitaarsolo, B-kant Don’t You Go Chicken (gecoverd
door Ray Campi) is dan weer primitieve piano rock ‘n’ roll
recht van op de boerderie. Tot slot zijn er twee singles uit 1961 onder
de naam Harry Head met teen pop rock ‘n’ roll die in het
geval van I’m Lonesome Over You al heel erg richting early sixties
lonkt. Elke plaatkant sluit af met een bonustrack van Tommy Scott’s
groep met een andere zanger, namelijk rockabilly met Flea Circus door
ene Sam “Bo Bo” Baxter uit 1957 en hoempapa hillbilly met
fiddle en honky tonk piano met Tommy Scott zelf achter de microfoon
in Juke Joint Girl dat ouder klinkt dan het jaar 1955 waaruit het stamt.
Alle twaalf opnames zijn professioneel gemaakt en vrij goed maar hebben
tegelijkertijd iets amateuristisch en primitiefs waardoor ze onwezenlijk
klinken, wat uiteraard hun charme enkel vergroot. |
27 september 2018
CD Recensies
RICKY’S
GARDEN: Na
geslaagde eerbetonen aan Buddy Holly (2008), The Everly Brothers (2014)
en Johnny Cash (2016) richten The Wieners nu hun pijlen op een ander
rock ‘n’ roll idool met een hommage aan de op 31 december
(gelukkig nieuwjaar) 1985 te vroeg bij een vliegtuigongeluk om het leven
gekomen Ricky Nelson (mee neergestort in dat vliegtuig: zijn drummer
Rick Intveld, broer van James Intveld), en daar hoort traditiegetrouw
een nieuw live CD’tje bij, opgenomen op 27 mei jongsleden in Café
Zaal Du Commerce in Valkenswaard waar The Wieners elk jaar in mei een
luisterconcert organiseren. En dit mag dan wel helemaal live zijn opgenomen
zonder overdubs bij het mixen, de CD is eenvoudigweg van studiokwaliteit
om de simpele reden dat The Wieners live zo goed zijn: het enige waar
je aan hoort dat dit live werd geregistreerd is het beschaafde doch
enthousiaste applaus na elk liedje. De CD draait niet enkel rond Nelson’s
hits en klassiekers van eind ’50 begin ’60 als Stood Up,
Lonesome Town, Waitin’ In School en Travelin’ Man met Hello
Mary Lou uiteraard op kop, maar omspant zijn hele carrière met
ook Garden Party uit 1972 (Nelson’s allegorische afrekening met
de rock ‘n’ roll revival en zijn eigen hitverleden, ironisch
genoeg zijn laatste Top 40 hit) en de Mickey Jupp cover Do You Know
What I Mean uit 1985 (Jupp’s origineel stamt uit 1979). De stemmen
van Jaap Wijn en Rob Roemers die om beurt en in duo zingen klinken anders
dan Ricky Nelson maar incorporeren wel elke snik, knik en stembuiging
van de Rickster en de muzikale omlijsting is geen zielloze kopie maar
zit er wel elke keer pal op. Klassieker kan rock ’n’ roll
nu eenmaal niet: de sobere begeleiding herleidt Ricky Nelson tot zijn
pure essentie waardoor de song en de melodie centraal komen te staan.
Let ook op de bijzondere aandacht die wordt geschonken aan de Jordanaires-achtige
achtergrondkoortjes door twee extra backing zangers erbij die het helemaal
afmaken. Vier op een rij voor The Wieners! Let wel: er is momenteel
geen sprake van een avondvullend theaterprogramma rond Ricky Nelson,
wél gaan The Wieners tot minstens mei 2019 de boer op met hun
The Wieners Play The Everly Brothers tribute waarvan ze net een live-DVD
uit hebben, maar dat is weer een ander verhaal. |
RUMBLE
AT WAIKIKI: THE JOHN BLAIR ANTHOLOGY Jon
& the Nightriders (USA) moeten zowat de eerste moderne surfband
geweest zijn die wij leerden kennen, omdat ze ook in Nederland populair
werden toen ze in 1981 optraden op de Rockhouse meeting in Eindhoven
waarvan de affiche in het boekje van deze dubbel-CD staat (Ray Campi
was headliner) en hun toen nog LP’s begin jaren ’80, járen
voor de film Pulp Fiction de surf terug op de muziekkaart zette, verschenen
op het Nederlandse Rockhouse label. Stampede verscheen in 1986 zelfs
origineel op Rockhouse vòòr het in Amerika in licentie
werd uitgebracht door Norton Records! Niets blijft evenwel eeuwig duren
en rond pakweg 1986 was het verhaal na vier LP’s over en uit,
waarna de groep er in de tweede helft van de jaren ’90 een tweede
adem en nog eens vier CD’s aan breidde. Ritmegitarist Dave Wronski
en drummer Dusty Watson zaten later in surfband Slacktone, nog later
drumde Watson van 1997 tot 2006 bij Dick Dale hemzelve en tegenwoordig
bij The Sonics, en bassist Pete Curry speelt tegenwoordig bij Los Straitjackets.
John Blair bleef actief als surfgitarist, schreef encyclopedieën
over surfmuziek en werd door ons in december 2007 geïnterviewd
voor de gedrukte Boppin’ Around uitgave 73. Voor alle duidelijkheid:
deze dubbel-CD is een anthologie van John Blair en niet van Jon &
the Nightriders, al zijn de helft van de opnames hier wel voor die band
voorbehouden. Overigens verscheen al in 1994 op NOR Records de Jon &
the Nightriders compilatie Banished To The Beach: An Anthology 1979-1986.
Van de in totaal acht Jon & the Nightriders albums staan hier per
album tussen de 0 en de maximum drie tracks op, maar wat deze CD interessant
maakt is het minder courante materiaal dat elders verscheen, maar dan
ook weer niet alles: hun Gas (FIN) single Thunder Over Rincon/ Stringer
uit 1997 staat hier bijvoorbeeld niét op, of sommige nummers
die enkel op compilaties stonden. Wat dan wel? Nou, twee tracks van
hun eerste 4 track EP uit 1979, (I Think I’m) Surfing Japanese
van hun in 1981 origineel in Nederland en enkel in Nederland en Duitsland
verschenen vinylsingle California Fun, hun Splashback surfmedley, nummers
van bands waarop Blair post-Jon & the Nightriders te gast was (The
Eliminators, Frankie & the Pool Boys, The Els A-Phonics uit Spanje),
en voor de rest veel onuitgegeven materiaal zoals live-opnames, demo’s
van studiokwaliteit en solotracks, kortom waarschijnlijk alles wat Blair
nog op de surfplank had liggen. ’t Is een beetje puzzelwerk om
het allemaal uit te zoeken want hoe goed de Bear Family sessionografie,
of hoe dat ook moge heten in het CD boekje ook is, er staat nooit bij
waar de nummers oorspronkelijk verschenen, tenzij via catalogusnummers.
Tot hier deze vervelende doch noodzakelijke opsomming, dus laat ik volstaan
met te vermelden dat de twee CD’s samen 53 tracks beslaan waarvan
11 live (en zelfs eentje in 1999 opgenomen in België) en 23 onuitgebrachte
nummers + 1 radiocommercial. De CD opent met vier nummers waarop Blair
meespeelt vòòr Jon & the Nightriders: één
van de drie tracks waarop hij ritmegitaar speelde op een bluegrass-LP
uit 1973 van een band genaamd The Procks, en drie van de Ray Campi nummers
op pakweg één Rollin’ Rock LP (waaronder de John
Blair compositie Don’t Get Pushy) waarop hij ritmegitaar speelde
toen hij in 1977 een semester lang lid was van Ray Campi’s Rockabilly
Rebels. Die vier nummers zijn uiteraard meer bedoeld voor de petite
histoire aangezien ze niets met surf te maken hebben, en John Blair
staat uiteraard synoniem met kwaliteitssurf. Wat John & the Nightriders
zo goed maakte was immers dat ze pure, traditionele “authentieke”
surf speelden waarbij melodie, intensiteit en oriëntaalse en Spaanse
invloeden belangrijker waren dan snelheid en power, in tegenstelling
tot de hele generatie surfbands die na hen en na Pulp Fiction kwamen.
Toch is het niet al goud wat blinkt: de drie nummers van de derde LP
Charge Of The Nightriders klinken te steriel digitaal alsof er elektronische
drums werden gebruikt en die negen minuten durende Splashback medley
daarvan heeft een te hoog Stars On 45 gehalte, maar dat is dan ook de
enige smet. Tegenwoordig vormt Blair een gitaarduo met Marty Tippens
van The Fabulous Planktones en de CD sluit af met 14 onuitgebrachte
nummers van het duo Blair & Tippens (aangevuld met basgitaar en
percussie), naast een enkele heropname van een Jon & the Nightriders
nummer (Amor Del Mar) vooral gitaarstandaards van voornamelijk Fireballs
leadgitarist George Tomsco (Panic Button, Vaquero, Bulldog, Blue Fire,
Indian Nation, Evermore, Clink Clink Classic), het Norman Petty Trio
(Find Me A Golden Street dat ook gedaan is door The Shadows, Almost
Paradise) en The Ventures (Gandy Dancer). Daarvan had Blair al lang
een release aangekondigd dus is dit wat waarschijnlijk wat dat album
had moeten worden. Je kan die nummers beschouwen als rustige surf in
zijn meest uitgepuurde vorm, maar eigenlijk heeft het meer te maken
met de klassieke akoestische gitaar dan met surf. Het full colour CD
boekje van 62 pagina’s werd geschreven door John Blair zelf! Info:
www.bear-family.com
en www.johnblair.us
(Frantic
Franky) |
AT
HOME WITH/ SATAN’S PILGRIMS Geremasterde
heruitgave van het debuut uit 1994 op eMpTy Records van de Amerikaanse
instrumentale band Satan’s Pilgrims die bestond van 1992 tot 2000
en opnieuw bestaat sinds 2009. Na At Home With volgden nog een stuk
of acht albums met veel horrorsurf en de groep zou ook psychedelische
fuzz gaan maken maar dit debuut was traditionele surf met vlijmscherpe
gitaren door een reverb tank gejaagd en drums als mitrailleurvuur: ietsje
harder en sneller als in de jaren ’60, maar nog geen garagepunk.
Je merkt het ook aan de klassieke covers: Squad Car (het nummer met
de politiesirene) en Mr Moto van The Bel-Airs, Movin’ van The
Astronauts met dat opzij-opzij-opzij-wij-hebben-ongelofelijke-haast-rifje,
en eigenlijk ook de onbekende opener Satan’s Theme, ondanks de
titel geen horror maar traditionele surf en verrassend genoeg ondanks
die titel reeds daterend van 1961 van een groep genaamd The Rondels.
Over Mr Moto gesproken, dat was een reeks van acht detective films uit
eind jaren ’30 met acteur Peter Lorre, en laat een van de eigen
nummers hier nu Peter Lorre getiteld zijn, het enige nummer met een
discreet streepje Vox Jaguar orgel dat een spookachtig effect geeft.
Que Honda bevat de uptempo drive van een brommertje (maar geen motorgeluiden),
in de rustige melodieuze afsluiter The Lonely Pilgrim in Pulp Fiction
stijl slaan de golven stuk op de branding, en de cover van Music To
Watch Girls By valt technisch bekeken onder de easy tune. Ik vond dit
in 1994 best te pruimen en vind dat nu nog steeds. Nederlandse verdeling
via www.clear-spot.nl, de CD is gelimiteerd op 500 stuks en er zijn
150 LP’s geperst op rood vinyl en 350 op ordinair zwart vinyl
(GC057LP). Info: www.satans-pilgrims.com
en www.greencookie.gr
(Frantic
Franky) |
VOO
DOO LOU Ik
luister al 40 jaar naar rock ‘n’ roll en aanverwanten en
ken veel mensen die via de rock ‘n’ roll zijn teruggegaan
naar de blues, maar mijn eigen voorkeur is steeds blijven uitgaan naar
rock ’n’ roll, rockabilly en country. Om maar te zeggen
dat ik na 40 jaar de wijsheid allesbehalve in pacht heb en meer ken
van blanke dan van zwarte rock ‘n’ roll. Ten onrechte, zo
blijkt uit deze titelloze reeks die ik gewoon de Koko Mojo reeks noem
omdat het label, een onderafdeling van Rhythm Bomb (D), zo heet. Links
en rechts lees ik dat de reeks wordt samengesteld door Little Victor
Mac maar dat klopt niet: de rol van de Mojo Man beperkt zich tot drie
lijntjes gebrabbel op de achterflap – in werkelijkheid wordt de
reeks samengesteld door naamloos blijvende DJ’s en platenverzamelaars.
Op Koko Mojo verschenen tot nu toe 14 CD’s tot aan het gaatje
boordevol opwindende zwarte rock ‘n’ roll en het niveau
blijft hoogstaand, getuige deze Voo Doo Lou, géén thema-CD
rond voodoo maar gewoon een reeks lukraak bij elkaar gestoken zwarte
rock ‘n’ roll tracks in alle soorten en maten gaande van
Little Richard imitaties (Rayvon Darnell’s Chicken Little) over
New Orleans rock ‘n’ roll (titelnummer Voo Doo Lou door
Joe Gaines) tot de occasionele throwback naar de oudere of in elk geval
ouder klinkende rhythm ‘n’ blues swing (Rich McQueen met
Who’s That Under My Bed, Percy Welch & his House Rockers met
Nursery Rhyme Rock) en uitstapjes naar humor (Your Drivers Licence Please
van Roy Tann, I Hate But I Like Popcorn van Big Bill Schaeffer), rockende
Excello swamp blues met mondharmonica (Gonna Stick To You Baby van Lonesome
Sundown), en met vooral veel, tja, zwarte rock ‘n’ roll
met blijkbaar als enig selectiecriterium het rock ‘n’ roll
gehalte: alle 28 tracks worden gekenmerkt door rammelende piano’s,
wild in het weg toeterende saxofoons, vocale nonsens (Blacksmith Blues
van de immer patente Chuck Higgins, Clarence W. Samuels met Slippity)
en overstuurde rhythm ‘n’ blues gitaren. Zoals gezegd ben
ik geen kenner terzake maar het lijkt me dat minstens een deel van dit
materiaal zeker niet superzeldzaam is, maar voor uw dienaar als niet-kenner
is het toch allemaal nieuw. Favorieten kan ik niet geven omdat ik zo
ongeveer alles goed vind, zij het uiteraard niet alles éven goed,
maar nummers als Dr Jekyll And Mr Hyde (The Emersons), Tarzan (Artie
Wilson), Rock ‘n’ Roll Jungle (Joe Benson), Trim Your Tree
(dubbelzinnigheden rond de kerstboom door Jimmy Butler) en Big Chief
Hug-Um An’ Kiss Um (Jimmy Shaw) zullen de themaverzamelaars zeker
doen handenwrijven. Voor uitleg of labelscans is helaas geen plaats:
je zal het moeten doen met louter de vermelding van label en catalogusnummer,
voor de rest telt enkel en alleen de muziek die serieus stevig uit je
speakers knalt wegens opgepimpt door Rawand Baziany van Black Shack
(D). Rhythm Bomb meldt dat er nog zeven volumes volgen want ze gaan
stoppen bij nummer 21. Jammer, want qua zwarte rock ‘n’
roll is dit een top reeks! Info: www.koko-mojo.com
(Frantic
Franky) |
THAT’LL
FLAT GIT IT VOLUME 31: Bear
Family gaat onverbiddelijk door met het in kaart brengen van elk rock
‘n’ roll-/ rockabillylabel tot en met die labels waar u
nog nooit van gehoord hebt, in casu Colonial Records uit North Carolina
met als grootste claim to fame de debuutsingles van de latere countryzangers
Billy Crash Craddock (de enige artiest op deze CD waarvan met zekerheid
geweten is dat hij nog leeft met de betere teenrocker Birddoggin’,
eigenlijk zijn tweede single want zijn debuut verscheen hetzelfde jaar
op een ander label) en George Hamilton IV (die heerlijke countrybilly
If You Don’t Know die op de B-kant van zijn doorbraaksingle A
Rose And A Baby Ruth stond), alsmede het origineel van Eddie Cochran’s
Sittin’ In The Balcony door auteur Johnny Dee, pseudoniem van
componist John D Loudermilk. Moest u die original niet kennen: hij klinkt
exact zoals Cochran’s cover! Ook Dee’s andere drie nummers
hier lijken op maat van Eddie Cochran geschreven, mogelijk in de hoop
op nog zo’n lucratieve Cochran cover. Hilarisch zijn de twee novelty
hillbilly kantjes die Dee uitbracht als Ebe Sneezer & the Epidemics,
Asiatic Flu/ That’s All I’ve Got. De andere artiesten op
Colonial zijn zo goed als onbekend (Grady Lewis, Henry Wilson, Joe Tanner,
The Franklin Brothers, The Bluenotes, Hoke Simpson, Doug Franklin die
klinkt als de lokale Pat Boone) en hoewel alles uiteraard afhangt van
je eigen smaak zal niemand ontkennen dat het label goed spul uitbracht,
ook al omdat zo te horen de kwaliteitslat erg hoog lag. Deze maar liefst
34 tracks beslaan het hele scala aan rock ‘n’ roll stijlen
van western swing bop (I’ve Got News van Doug Harrell) tot stomp
‘n’ grind (The Oriental Shake van The Goldtones) en de CD
bevat dus voor elk wat wils, spek voor mijn bek – maar opnieuw,
dat is puur subjectief – zijn vooral de negen nummers van EC Beatty
(de Johnny Cash-styled indianenrocker Ugh Ugh Ugh, en zijn Tarzan is
een geweldige saxstroller met veel jungle kreten) die klinkt alsof hij
de vader van Sonny George kon zijn, en de Champs-achtige sax-gitaar
kerst instrumental Winter Wonderland door Allan & the Flames. Dit
is uitstekende muziek in een luxe uitgave met een dik CD-booklet erbij
zoals we gewend zijn van de Duitse re-issue kampioen. Benieuwd hoeveel
That’ll Flat Git It volumes Bear Family nog uit de mouw gaat schudden!
Info: www.bear-family.com
(Frantic
Franky) |
LP Recensie
ROCKIN’
WITH THE ROCKETS/ De
Bear Family Vinyl Club is een reeks heruitgaven van zeldzame fonoplaten
op 10 inch formaat met een zo dicht mogelijke benadering van het originele
artwork, uitgebracht op 1000 exemplaren “waarvan de eerste 500
op gekleurd vinyl”. Eerdere releases in deze serie waren van onder
meer Buddy Holly, Fats Domino, Ricky Nelson, Wanda Jackson, Bill Haley,
Gene Vincent, Jerry Lee Lewis, Louis Jordan, Julia Lee, Amos Milburn,
T-Bone Walker en Ella Mae Morse, en dit is een plaat die in 1958 in
Nieuw-Zeeland verscheen met een andere foto van hetzelfde danskoppel
op de hoes als op de minder zeldzame originele Britse persing, waarbij
wij langs snor en neus even zeggen dat wij die Britse hoes dan toch
net ietsje meer sexy vinden aangezien je in Engeland een piepklein stukje
van de onderbroek van de dame te zien kreeg, maar dit uiteraard geheel
terzijde. De in 1999 op 74-jarige leeftijd overleden Crombie was een
gerespecteerde Londense jazzdrummer die het vak leerde vanaf de tweede
helft van de jaren ’40 in de bands van Duke Ellington, Ted Heath
en Ronnie Scott (die van de bekende Ronnie Scott’s Jazz Club in
Londen) en al heel vroeg, namelijk in augustus 1956, op de door Engeland
denderde rock ‘n’ roll trein sprong: zijn single Teach You
To Rock/ Short’nin’ Bread Rock uit oktober 1956 wordt wel
eens beschouwd als de allereerste Britse rock ‘n’ roll single
en deze Rockin’ With the Rockets 10 inch LP was meteen gelijk
zo ongeveer het einde van zijn korte maar krachtige rock ‘n’
roll carrière. Crombie was de bandleider maar beperkte zich tot
drummen bij deze groep die voorts bestond uit gitaar, contrabas, piano
en tenorsax, met ene Clyde Ray op zang. De stijl is swingende rock ‘n’
roll met sax en gitaar duidelijk gebaseerd op de beat en de groove van
Bill Haley en Freddie Bell, met multipele vocalen en een opvallende
boogie woogie piano in de aanslag. Crombie was zoals gezegd drummer
en dus is er veel aandacht voor het ritme, gepronuncieerd door drums
en contrabas. Om kort te gaan: dit klinkt heel veel zoals The Stargazers
25 jaar later zouden klinken, om niet te zeggen dat The Stargazers zo
goed als alles gejat hebben van Tony Crombie & his Rockets. Zie
ook: Stop It (I Like It) hier, gecoverd door The Big Six. Tekstueel
klinkt het erg geïmproviseerd alsof die teksten snel uit de mouw
waren geschud en het volstond om maar vaak genoeg de woorden “rock”
en “roll” te bezigen, en het zijn dan ook vooral het ritme
en de feeling die tellen. Je hoort dat dit op jazz is gebaseerd maar
misschien is het juist daardoor zo goed: dit is hoe Bill Haley had geklonken
als ie uit de jazz in plaats van uit de country was gekomen. Twee van
de 10 nummers (telkens het vierde van elke plaatkant) zijn instrumentals
of quasi-instrumentals die rondjes draaien op het rock ‘n’
roll schema (de titels alleen al: Rock Shuffle Boogie en Rex Rocks –
geen idee wie Rex was), en de enige twee nummers die uit de toon vallen
zijn de derde track van elke plaatkant, twee popballades zo overdreven
gecroond dat het bijna een parodie uit de film The Girl Can’t
Help It wordt. De platen zijn gesealed en ik heb geen idee of je op
voorhand weet of je een gekleurd exemplaar te pakken hebt, maar ons
exemplaar is even knalroos als de hoes! Info: www.bear-family.com
(Frantic
Franky) |
14 augustus 2018
CD Recensies
GOING
TO THE ROCKABILLY HOP/ Er
zijn zo van die Europese bands die aan de weg timmeren zonder dat wij
er ooit van horen, zoals deze Grizzly Family, actief sinds begin jaren
’90 maar hier nagenoeg onbekend om de eenvoudige reden dat ze
uit Lyon in Oost-Frankrijk komen en da’s toch al gauw minstens
900 kilometer hier vandaan. |
BY
REQUEST/ VINCE & THE SUN BOPPERS Na
Spinnin’ Around en Gone For Lovin’ is dit de derde CD van
het Siciliaanse kwartet dat Sun Records hoog in het vaandel voert, al
blijf ik vinden dat dit in tegenstelling tot wat dat woordje “Sun”
in de groepsnaam impliceert geen tijdscapsule kopie van de Sun sound
is. Maar ze doen er wel alles aan: deze 14 eigen nummers werden opgenomen
in de vintage Lightning Recorders studio in Berlijn met Ike Stoye achter
de ongetwijfeld nog bakelieten knoppen. Toch geef ik ruiterlijk toe
dat de meeste van hun traditionele klassieke rockabilly songs zoals
One Day of Don’t Leave Me (Just Love Me) richting Sun gaan en
soms inderdaad heel dicht in de buurt van Sun komen, met name The One
To Blame, al hoor ik evenzeer echo’s van Johnny Burnette, Johnny
Cash en in het deels in het Italiaans gezongen Heartbeats zelfs Gene
Vincent of Johnny Carroll. Ook vertonen een aantal nummers als Why en
Your Hand In Mine kenmerken van fifties country, waarmee we uiteraard
terug bij de invloed van Sun zijn, en één nummer met saxofoon,
Wait A Minute Baby, kan je als Sun rock ‘n’ roll beschouwen.
De zang is niet perfect (het onvermijdelijke accent) maar past wel helemaal
in het plaatje want frontman Vince Mannino trekt goed zijn plan en in
de jaren ’50 waren het bij Sun heus niet allemaal Faron Young’s.
|
26 juli 2018
WILD
WILD WILD/ ROBBIE FULKS & LINDA GAIL LEWIS
Wie is geboren uit dezelfde schoot die Jerry Lee Lewis baarde is op
zijn minst uit speciaal hout gesneden en dat is niet anders voor de
vrouw die eeuwig gebrandmerkt is als het 11 jaar jongere, kleine zusje
van de Killer, Sun recording artieste Linda Gail Lewis (ze bracht één
single uit op Sun in 1963). 71 is ze ondertussen en ze doet niets anders
dan onvermoeibaar de wereld rondreizen om op te treden, en hoewel ik
haar uiteraard niet persoonlijk ken concludeer ik uit die ene keer dat
ik in de gelegenheid was een praatje met haar te maken dat ze de gezelligste
rock ‘n’ roll madam is sinds Janis Martin zaliger. Hoog
tijd om de definitieve Linda Gail Lewis plaat te maken, moet alt-country
bluegrass singer-songwriter Robbie Fulks gedacht hebben, en als u die
niet kent is dat geen schande want wij kenden hem ook niet, maar hij
moet toch iets en waarschijnlijk heel veel betekenen in het Amerikaanse
rootswereldje want Fulks bracht sinds 1996 13 solo-albums uit waarvan
het recentste, Upland Stories uit 2016, twee Grammy nominaties in de
wacht sleepte voor Best Folk Album en Best American Roots Song. Deze
Wild Wild Wild is overduidelijk zijn project want Fulks die in het verleden
al gastmuzikant was op platen van Linda Gail was producer, arrangeur,
zanger (hier staan verscheidene duetten op), bandleider, songschrijver
van de meeste nummers (goeie teksten hoor: voor zinsneden als “the
hipsters go for Austin but Memphis never falls from style” en
“you’re a man that can’t keep a promise, I’m
a woman never breaks a vow” doen wij onze toupet af) perfect op
Linda Gail’s lijf geschreven en wellicht koos hij ook de covers
uit: It Came From The South (gepend door NRBQ gitarist Al Anderson en
hier ingespeeld door huidig NRBQ gitarist Scott Ligon) is het betere
moderne rock ‘n’ roll werk. Ik neem aan dat hij ook de studio
uitkoos en het zal dan ook geen toeval zijn dat dit werd opgenomen in
Chicago bij Reliable Recorders wat vroeger de Hi-Style studio was met
achter de knoppen Alex Hall die eerder JD McPherson, The Cactus Blossoms
en Pokey LaFarge inblikte. Ons kent ons en dus stond er een indrukwekkende
rij gastmuzikanten in het, euh, rijtje om mee te doen zoals klarinettist
Eric Schneider die nog speelde in de big bands van Count Basie en Earl
Hines, Merle Haggard’s laatste leadgitarist Redd Volkaert, Linda
Gail’s schoonzoon Danny B. Harvey, Alex Hall zelf op drums en
nog een hoop mensen die ik niet ken. Wild Wild Wild manoeuvreert behendig
tussen rockers en country en ja, hier staan te weinig rockers op, maar
die paar rockers als Round Too Long en titeltrack Wild Wild Wild zijn
echt wel steengoed en worden gegarandeerd moderne rock ‘n’
roll klassiekers. Naast tekstuele verwijzingen naar haar illustere broer
covert Linda Gail ook Jerry Lee mits een female versie van zijn Boogie
Woogie Country Man uit 1975 dat nu Boogie Woogie Country Gal wordt compleet
met een flard In The Mood boogie woogie. Haar stem klinkt als verroeste
prikkeldraad met de zwaarste southern drawl die wij ooit hoorden en
je hoort gewoon dat ze het meent met die “I’m gonna kill
you” in het uptempo killer country nummer Till Death. Die country
nummers klinken eigenlijk ook best wel heel goed: I Just Lived A Country
Song is zeer overtuigd en overtuigend gezongen, That’s Why They
Call It Temptation heeft een pure George Jones intonatie. De sterkte
– en voor sommigen wellicht ook de zwakte – van deze CD
is dat Fulks er alle rootsgenres wil doorjagen wat soms net een brug
te ver is. Semi-akoestische mambo country als de Don Gibson cover Who
Cares, een ouwe gospel als On The Jericho Road en dixieland ragtime
jazz als Memphis Never Falls From Style vinden wij best te pruimen,
het funky B3 hammond orgeltje in Jimmy Smith of Brother Jack McDuff
stijl in Your Red Wagon en de Stax gospelsoul met orgel van het door
Fulks gezongen Foolmaker zal in rock ‘n’ roll kringen menige
wenkbrauw doen fronsen. Geen muzikaal rootscliché blijft hierbij
onbenut (steel gitaar tussenstuk? Check! Klagende vioolsolo? Check!
Tristesse, introspectie en verlossing? Check!) en de arrangementen zijn
dan ook overdadig tot en met Jordanaires-achtige backing vocals. U merkt
het: ik ben nog lang niet uitgepraat over Wild Wild Wild want hoe vaker
ik dit beluister hoe beter ik dit vind. Wanneer zijn de Grammy nominaties?
Ook uit als LP én op 500 exemplaren transparant rood vinyl. |
BEBO
& THE GOODTIME BOYS/ De
tweede CD van deze bad boy hepcats uit El Monte, California opgenomen
met een nieuwe contrabassist tegenover hun debuut Let The Fun Begin
uit 2014 (die er inmiddels ook al weer uitligt, live speelt Bebo Garcia
momenteel zelf contrabas) bevat alle typische Wild kenmerken als gejaagde
zang, het gebruik van maracas oftewel sambaballen voor extra ritme,
veel gefluit op vingers en tussen tanden en een Spaanstalig nummer (Mari
Y Juania), waardoor de oppervlakkige toehoorder hen zou kunnen wegwuiven
als Delta Bombers light. Het verschil met dat debuut zit ‘em in
het feit dat Bebo de nieuwe nummers nog melodieuzer zingt en dat ze
het verschil maken door hun rockers te kruiden met wat soul, sixties
en rhythm ‘n’ blues wat mooie resultaten oplevert als Be
Your Slave, Fat Mouth, Time en Soles, nummers waarvan de schoonheid
wordt benadrukt door de eenvoud van die melodieuze songstructuren en
doordat Bebo over een van de betere stemmen bij Wild beschikt. De CD
is echter zeker niet perfect (het werd zoals alles bij Wild opgenomen
op één weekend en alle 12 zelfgepende songs klinken dan
ook hetzelfde zonder opleuken waardoor het in de solo’s soms in
elkaar zakt), maar dat draagt dan weer bij aan de street credibility
van Bebo & the Goodtime Boys. Het resultaat is een klein maar fijn
CD’tje met een voor Wild Records verrassend clean opnamegeluid
dat op een onopvallende manier heel erg goed is. Waar ik enkel aan dien
toe te voegen dat ik er tijdens hun recente Europese tour getuige van
was dat ze het ook live on stage kunnen waarmaken én dat het
sympathieke kerels zijn! Info: www.wildrecordsusa.com
en www.wildrecordseurope.com
(Frantic Franky) |
LP Recensie
THE
LONESOME SOUND OF/ HANK WILLIAMS In
het gezegende jaar 1960, zeven jaar na de dood van Hank Williams, verscheen
er uit het niets een nieuwe LP van Hank Williams, meer bepaald een coverplaat
zonder nummers van Williams’ hand maar met covers van liedjes
van andere artiesten zoals Ernest Tubb (I’m Free At Last, First
Year Blues), Cowboy Copas (Sundown And Sorrow), Bill Carlisle (Rockin'
Chair Money) en Hank Thompson (Swing Wide Your Gate Of Love). Nu mogen
dat wel allemaal covers zijn maar die liedjes zijn toch minder bekend
dan Williams’ eigen songs (uitgezonderd Tennessee Border van Jimmy
Work wegens later een rockabilly classic geworden) en daar is een gegronde
reden voor: in 1960 was Williams’ onuitgebrachte materiaal op
en ging platenmaatschappij MGM aan de slag met het muzikaal overdubben
van radio transcripties uit 1949 van Hank Williams alleen met zijn gitaar,
opnames die toen gemaakt werden ten behoeve van zijn dagelijkse radioshow
voor wanneer hij op tour was. Overdubben stond toen technisch nog in
de kinderschoenen en MGM huurde er studiomuzikanten voor in wier naam
niet bewaard is gebleven, doch hoogstwaarschijnlijk was Williams’
steelgitarist Don Helms een van hen. Die LP is later altijd met een
scheef oog bekeken geweest maar nu, bijna 60 jaar later, jubelt Martin
Hawkins in de hoesnota’s van deze heruitgave op 10 inch vinyl
(de originele plaat was een gewone standaard 12 inch LP), is de tijd
rijp om die plaat met een onbevooroordeeld oor te herbeluisteren. Goed,
maar ik heb daar - u kent mij - toch een paar bedenkingen bij. Wat de
plaat erg beluisterbaar maakt is dat op opener It Just Don’t Matter
Now (Ernest Tubb) na dat even klaaglijk is als de allerklassiekste Hank
Williams alle 12 songs medium en uptempo zijn, zeker een plus voor een
artiest wiens songteksten zéér depri zijn. De nummers
klinken allemaal ietsje moderner dan we gewoon zijn van de eind jaren
’40 Hank door de instrumentatie: een meer geprononceerde slag
op de – daarom heet het ook zo – slaggitaar, links en rechts
een voorzichtige basgitaar, schuifelende drumborsteltjes in Cool Water
(The Sons Of The Pioneers). De boogie-ënde elektrische leadgitaar
en roffelende drums geven Dixie Cannonball (Gene Autry) een Johnny Horton
effect, en in Roly Poly (Bob Wills) zit niet alleen een elektrische
gitaar (wellicht Hank Garland of Grady Martin) maar zelfs een piano
(wellicht Floyd Cramer) zodat dit bijna honky tonk, ja zelfs bijna gospelbilly
wordt. Opvallend is ook wat je juist niét hoort: hier is geen
viool aanwezig. Niettegenstaande deze toevoegingen en weglating klinkt
de instrumentatie nagenoeg hetzelfde in alle nummers met vooral de steel
op de voorgrond. Die modernere instrumentatie is ongetwijfeld goed nieuws
voor wie Hank Williams leerde kennen via de recente I Saw The Light
biopic waarin Hank’s liedjes op verbluffende wijze werden gezongen
door acteur Tom Hiddleston maar die nummers wel voorzien waren van wat
hedendaagsere arrangementen, maar anderzijds moet de sound van deze
plaat zelfs in 1960 al een stap terug richting jaren ’40 country
geweest zijn aangezien de times ook in 1960 uiteraard reeds flink a-changing
waren. Vreemd is dat het lijkt alsof in sommige nummers ruis op de zang
zit die niet op de instrumentatie zit. Het resultaat klinkt uiteindelijk
toch wat vreemd en eigenlijk exact zoals wat dit in essentie is, namelijk
Hank Williams waar mee is geknoeid, waarmee deze plaat blijft wat ze
altijd is geweest: interessant, maar een buitenbeentje in de Hank Williams
codex. |
12 juli 2018
CD Recensies
HIT
ME UP/ SLAPBACK JOHNNY Slapback
Johnny timmert al sinds 2012 aan de rock ‘n’ roll weg aan
een tempo van gemiddeld ruim 50 concerten per jaar en na een aantal
releases in eigen beheer (de vorig jaar uitgebrachte Hit Me Up/ Doin’
Time single staat ook op deze CD) en/ of gratis verspreid via de digitale
media werd het tijd voor een echt officieel full album debuut, en dat
is – wat had u anders verwacht – een flink kereltje geworden.
De stijl van Slapback Johnny is powerbilly, dus wie houdt van vintage
en authentiek mag nu de kamer verlaten. Tegelijkertijd is dit veel meer
dan alleen power want het trio uit Wijk bij Duurstede presenteert zich
hier als een band met veel gezichten die in zijn verscheidenheid, kwaliteit
en overgave eigenlijk heel on-Nederlands maar juist erg internationaal,
ja Amerikaans klinkt. Achter dat rockabillymasker van Peter (zang, contrabas),
Rex (gitaar) en Richard (drums) gaat immers een ander gezicht schuil:
het merendeel van de 13 alleen eigen nummers zijn gebaseerd op jumpblues
patronen, wat je hoort aan de structuur van de nummers (You’ve
Been Told) en aan wat de gitaar doet – hoor ik daar ook een slide
gitaar? Dat jumpblues effect wordt nog versterkt door het gebruik op
een viertal songs van blazers, niet alleen ten behoeve van rock ‘n’
roll met saxofoon (One Last Shot) maar ook om gewoon een vet stukje
mee te toeteren in rockabilly nummers die er gelijk een vleugje neo-swing
door worden. Slapback Johnny is daarenboven van alle rock ‘n‘
roll markten thuis: moderne rockabilly met Moonshine Fred (een neefje
van Guitar Man), feestknallers van rechtdoor rockers (titeltrack Hit
Me Up) en zelfs één trage blues (Last Night) met (als
u het mij vraagt overbodig) orgel, maar goed, die beschouw ik als contergewicht
tegen deze nonstop rock ‘n’ roll attack die de toegankelijkheid
bij het niet-rock ‘n’ roll publiek slechts kan vergroten
dus hoort u ons voor dat ene nummer niet klagen. De Slapback Johnny
sound wordt vooral gedragen en bepaald door de moderne gitaar, al laten
de slappende contrabas en de donderende drums zich zeker niet onbetuigd
en komen er zelfs af en toe backing vocals aan te pas. Het opnamegeluid
klinkt echt krachtig met alles luider dan alles en daarbovenop de zang.
Fijne CD die deze band meer internationale exposure zal geven! |
DOIN’
ALRIGHT/ THE RUSTY NAILS The
Rusty Nails stonden de afgelopen twee jaar op zowat elke festival affiche
en dat is opmerkelijk want dit trio met gitaar/ contrabas/ drums rockabillybezetting
maakt deel uit van de nieuwe lichting Belgische bands die breder gaan
dan enkel rockabilly: The Rusty Nails zijn wat mij betreft een all round
rootsband, zij het wel degelijk rockende roots. Als je zo vaak speelt
wordt het tijd dat je een CD aan te bieden hebt en die had er al lang
geweest hadden ze een platenfirma gevonden, maar bij gebreke daaraan
brengen ze hun albumdebuut nu gewoon zelf uit en dat is een uitstekende
CD geworden waarin ze niet alleen het hele roots spectrum exploreren
maar waar tijd en ideeën zijn ingekropen, in tegenstelling tot
de gemiddelde rockabilly band die er op een weekendje studio met een
kater de hele set doorjaagt en dat een album durft te noemen. Doin’
Alright opent met vrolijke countryrock (het You’re The Wax duet
met Crystal Dawn, het titelnummer Doin’ Alright), eindigt met
funky blues (Gasoline And Matches met wah wah gitaar, My Girl Ain’t
Happy She Is Crazy met orgel en mondharmonica), en daartussen steekt
moderne rock ‘n’ roll als Jailbait met blazers, The Perfect
Rusty Nail en Cleaning Out The Bar, afgewisseld met trage swampmuziek
met wah wah gitaar (Tic Tac Toe) en Woody Allen charleston jazz met
trompet en piano (I’m Your Weekend Ticket). Typerend voor een
band die niet voor één gat te vangen is: Rockin’
At The Drive in-Barn dat over de gelijknamige rockabilly weekender in
Sint-Oedenrode handelt, is countryrock! De zang is opgewekt enthousiast
en alle nummers ademen zoals wel vaker bij debuutalbums de vlotte souplesse
uit van jarenlang roderen on the road. En moesten dit toch nieuwe songs
zijn dan is voorgaande zin een groot compliment! De CD bevat negen eigen
composities + drie covers van heel diverse origine: Violent Love van
bluesman Willie Dixon’s Big Three Trio dateert al uit 1951 , Gasoline
And Matches van country singer-songwriters Buddy & Julie Miller
uit 2009 werd gecoverd door countryzangeres LeAnn Rimes, en Jerry Reed’s
countryrocker Guitar Man uit 1967 beschouwen wij als algemene basiskennis.
De CD werd opgenomen met een heleboel extra muzikanten (onder meer Johnny
Trash op wasbord en Tom Beardslee op dobro en slide) die ze moeilijk
overal mee naartoe kunnen slepen dus live klinkt het allicht allemaal
wat rockender en blues-iër, maar zo af en toe een paar van deze
gasten mee op het podium zou leuk zijn. Deze bruisende zomerse cocktail
van diverse rootsgenres die gelukkig niét als een roestige nagel
klinkt kan probleemloos terecht op niet alleen rock ‘n’
roll festivals maar ook op blues- en rockfestivals, en misschien kunnen
ze wel het gat opvullen achtergelaten door de gesplitte Baboons. Een
uitgave in eigen beheer betekent niks geen distributie dus ga The Rusty
Nails gewoon live bekijken als je de CD wil kopen. |
5 juli 2018
THE
YEAR 1957/ EDDIE COCHRAN Aha,
u dacht dat u met de twee 4 CD-boxen The Eddie Cochran Box Set uit 1988
en The Eddie Cochran Story uit 2009, de Bear Family 8 CD-doos Somethin’
Else en al die Rockstar platen elke noot in huis had die Eddie Cochran
ooit opnam? Wellicht wel, maar toch komt Bear Family hier met een CD
met toch weer een andere kijk op Eddie Cochran. Geen flauw idee of Bear
Family hier een reeks van gaat maken die de invloedrijke rock ‘n’
roll pionier jaar per jaar belicht maar dan gaan ze in elk geval werk
hebben want hij maakte zijn allereerste home recordings al in 1953 en
zijn eerste officiële opnamesessies in 1955 als de helft van country
duo The Cochran Brothers. Om Eddie Cochran anno 1957 te situeren: dat
is ná zijn debuutsingle Skinny Jim uit 1956 en ná zijn
verschijning in de rock ‘n’ roll film The Girl Can’t
Help It met het nummer Twenty Flight Rock, eveneens in 1956 (de release
van die single werd weerhouden tot na de film in de bioscoop kwam),
maar vóór zijn alltime classics Summertime Blues en C’mon
Everybody. De bekendste nummers hier zijn Twenty Flight Rock, Sittin’
In The Balcony en Am I Blue maar de 19 tracks alterneren vooral tussen
medium tempo en rustig materiaal als Mean When I’m Mad, Drive
In Show, Undying Love en Proud Of You, met de snellere nummers uiteraard
als uitschieters. Die rustige nummers worden allemaal gekenmerkt door
achtergrondkoortjes en net als eigenlijk alles van Eddie Cochran door
klikkende bas, snappy drums, flitsend gitaarwerk dat tegelijk dreigend
en knisperend is, en natuurlijk Cochran’s stem vol bravoure, die
stoere, wat uitdagende maar toch speelse tongue-in-cheek zelfverzekerdheid:
Cochran had een smile in zijn stem, net als in een heel ander genre
crooner Dean Martin, en hij klinkt steevast of hij de spot drijft met
die rustige nummers. De meeste snellere nummers als Stockin’s
‘n’ Shoes of Cradle Baby zijn niet zo bekend als Cochran’s
grootste hits maar best leuke en sympathieke teenrockers die ten onrechte
in de vergetelhoek zijn geraakt, maar de hoofdmoot hier zijn de rustige
nummers als Pocketful Of Hearts, naast echte trage ballades als Have
I Told You Lately That I Love You en Never. Daarnaast lijkt het ons
alsof Cochran volop aan het experimenteren was met stijlfiguren: Lovin’
Time lijkt bijna vaudeville en Tell me Why solliciteert voor de rol
van dramatisch thema van een western, en hoor wat dit betreft ook de
gelijkenissen tussen Completely Sweet en Sweetie Pie en tussen Twenty
Flight Rock en One Kiss. Drie nummers staan hierop in een alternatieve
versie: de minder gekende heropname van Twenty Flight Rock met backing
vocals en een lichtjes andere gitaar, de heropname met backing vocals
en een ander gitaar arrangement van Completely Sweet uit 1957 die wat
minder ruw is dan het origineel van een jaar daarvoor, en Take 19 undubbed
van Ah Pretty Girl met backing vocals. De rest van de CD bestaat uit
rariteiten die allemaal al eerder verschenen maar voor zover wij weten
nog niet beschikbaar waren op één en dezelfde enkele CD:
drie live opnames, twee interviews die samen zo’n 24 minuten duren
en twee 5 seconden durende door Cochran ingesproken radio spots. Het
eerste stuk van het eerste interview is tamelijk boring omdat de presentator
niet bepaald uitblinkt in enthousiasme, vanaf het tweede stuk gaat het
er veel vrolijker en losser aan toe en wordt het sfeervol bullshitten
met niet alleen Eddie Cochran over zijn pijp (!) en de pet die hij droeg
in de film Untamed Youth (“Buddy Holly en de jongens hebben mijn
bariton ukelele gejat”, Cochran die gekke stemmetjes doet, de
presentator die vraagt of die rock ‘n’ roll concerten nu
eigenlijk concerten of shows worden genoemd) maar ook met zijn bassist
Guybo Smith en met Buddy Holly en Crickets drummer Jerry Allison. Bij
die interviews horen ook live versies van Sittin’ In The Balcony
met een groot blazersorkest en van Twenty Flight Rock, maar het snoepje
van de week is ongetwijfeld het live Whole Lotta Shakin’ Goin’
On. Vreemd dat Cochran deze hit van iemand anders ten gehore bracht
en dan vooral omdat hij dat liedje nooit zelf heeft opgenomen, maar
hij maakt er een zware gitaarversie van mét piano en begeleid
door Little Richard’s band The Upsetters, zij het dat die hier
helemaal niet als Little Richard klinken. De geluidskwaliteit van die
drie live nummers is trouwens geheel volgens verwachting, namelijk krakend
tegen de sterren op. Het CD booklet van 49 pagina’s staat boordevol
helaas te onscherpe zwart-wit foto’s van de Liberty opnamesessies
die deze nummers opleverden. Ook uit als dubbele 110 gram 10 inch vinyl
(BAF 214005) met alle 19 studio nummers + de live Whole Lotta Shakin’
Goin’ On, met booklet van 24 pagina’s op 10 inch formaat
van 25 x 25 cm! |
THE
BILL HALEY CONNECTION: 29 ROOTS AND COVERS OF BILL HALEY & HIS COMETS Aha,
u dacht dat u elke noot in huis had die Bill Haley ooit opnam met die
drie Bear Family dozen en al die Hydra CD’s? Think again: hier
komt Bear Family met een CD die weliswaar geen enkele noot Bill Haley
bevat maar wel alles te maken heeft met de oervader van de rock ‘n’
roll wegens boordevol originele versies van nummers gecoverd door bompa
Bill alsmede covers door andere artiesten van Haley’s songs, meer
bepaald 13 originals en 15 covers en Bear Family (D) zou Bear Family
niet zijn zonder een paar speciallekes waarover later meer. Dat See
You later Alligator van schrijver Bobby Charles is en Shake Rattle And
Roll van de grote Big Joe Turner die de jackpot miste omdat hij het
nummer niet zelf had geschreven weet intussen het kleinste kind, maar
minder bekend is dat er ook van Rock Around The Clock een oudere versie
bestaat, zij het slechts een paar weken ouder dan die van Bill Haley
& the Comets, al hebben ook deze Sonny Dae & the Knights de
jackpot gemist wegens Rock Around The Clock niet zelf geschreven en
verkochten ze er destijds slechts 12.000 platen van, Bill Haley op termijn
36 miljoen… De originele Shake Rattle And Roll van Big Joe Turner
staat hier niet op (misschien wegens te bekend?), wel zijn origineel
van Corrine Corrina, maar zijn originele Hide And Seek, gecoverd door
The Comets met Billy Williamson op zang, dan weer niet. De logica in
deze ontgaat me want een overbekende original die hier dan toch weer
wel op staat is Rip It Up van Little Richard! Niet alle originals staan
hierop (gelukkig maar of dit was misschien een jazz-CD geworden) en
uiteraard evenmin alle covers van Bill Haley songs: originals zijn er
immers maar één keer, gecoverd wordt er eindeloos. Dat
Bill Haley zelf ook een flinke coveraar was weten we sinds zijn LP Rockin’
The Oldies uit 1957 en aangezien Haley in het stenen tijdperk de rock
‘n ‘roll nog eigenhandig uit de rotsen heeft gehakt mag
het niet verwonderen dat een aantal van de liedjes die hij coverde geen
rock ‘n’ roll zijn. Die Rock Around The Clock van Sonny
Dae & his Knights is nog meer boogie als rock ‘n’ roll
net zoals Rock The Joint van Jimmy Preston & his Prestonians uit
1949 rhythm ‘n’ blues boogie is, maar Yes Indeed van Bing
Crosby & Connee Boswell uit 1940 kon zo uit een musical komen en
Stop Beatin’ Around The Mulberry Bush van het orkest van Count
Basie uit 1938 is big band swing jazz. De originals uit de jaren ’50
zelf staan uiteraard dichter bij de rock ‘n’ roll zoals
I’ll Be True door Faye Adams of Thirteen Women in originele versie
door Dickie Thompson: zwoeler, meer oosters getint en met Mickey Baker
op gitaar. Geen flauw idee waar of op welke basis Haley of de Artists
& Repertoire mensen die zijn materiaal uitkozen zich op baseerden
maar ze haalden ze overal en zo is Burn That Candle van The Cues zwarte
doo-wop en Forty Cups Of Coffee in originele versie door Danny Overbea
uitstekende fifties rhythm ‘n’ blues. |
TALKING
ON THE TELEPHONE Vol. 1 |
TALKING
ON THE TELEPHONE Vol. 2 Volume
2 van Talking On The Telephone behandelt de countrymuziek en is goed
voor 28 tracks uit de periode 1947-1962 waarvan meer dan de helft uit
de jaren ’50 stammen, met uitlopers tot 1939, 1934 en zelfs 1927!
Net als Volume 1 is deze CD stilistisch een bonte bedoening met hillbilly
(You Got The Right Number van Rusty McDonald, Hello Operator van Dusty
Owens), klaaglijke bluegrass (Bill Monroe’s When the Phone Rang),
beschaafde gospel (Atomic Telephone (waarvan op Volume 1 ook een zwarte
versie staat) door The Harlan County Four, When My Lord Picks Up The
Phone van Stuart Hamblen, The Royal Telephone van The Blue Sky Boys),
religieuze country (I Just Telephone Upstairs van Hank Snow: cowboys
rond het kampvuur, die Jordanaires-achtige backings, dat gesproken tussenstuk)
en het plechtstatige naar de folk vooruitblikkende Hello Hello Please
Answer Me van Bonnie Guitar. Hello Central Give Me Heaven van The Carter
Family is streng religieus moralistisch en tekstueel haast luguber,
maar deze 84 jaar oude opname is in al zijn eenvoud (samenzang en snaarinstrumenten)
nog steeds relevant en springlevend. Anderzijds is hier ook plaats voor
carnaval country als 2 x Call Me Up dat dan wel twee verschillende nummers
zijn door Marty Robbins en door Wade Ray, rockabilly (Werly Fairburn’s
Telephone Baby), oldtimer cajun (Cleveland Crochet’s Telephone
Port Arthur), en in country is ook altijd plaats voor hillbillyhumor
als Dust On My Telephone van Jim Boyd & his Men Of The West, Homer
& Jethro’s Tell A Woman en Hank Penny’s Hold The Phone.
Een gevarieerd boeket dus met daarnaast vooral veel klassieke country
uit de oude en vooral traditionalistische doos: Call Me van The Louvin
Brothers, Answer The Phone van Ernest Tubb, Call Operator 210 (waarvan
op Volume 1 ook een blues tegenhanger) door Rusty McDonald, Lonesome
7-7203 van Justin Tubb, of Wanda Jackson’s Between The Window
And The Phone - ik zie de bloedmooie maar oh zo eenzame Wanda Jackson
zo zitten wachten bij de foon. Of Yes Mr Peters, een duet van Roy Drusky
& Priscilla Mitchell, zo’n verhaal waarin iedereen iederéén
bedriegt, en - country-ër kan niet - daar dan weer een antwoord
op, Hurry Mr Peters door Justin Tubb & Lorene Mann. Over klassiekers
gesproken: Lonely Christmas Call van George Jones, alleen al die openingszin
kan niet klassieker, en je weet meteen waarom Jones tot de allergrootsten
behoort, want als je zo’n intrieste smartlap toch zo gevoelig
en overtuigend kan brengen hoor je thuis in het Parthenon. Eigenlijk
jammer dat dit nummer hierop staat want het is de maatstaf waaraan je
alle andere songs toetst. Nog betreffende de countrygoden van de Olympusberg:
waarom staat hier Mind Your Own Business op, dé all time classic
bij uitstek op die iedereen al heeft? Omdat Hank Williams daarin de
party line vermeldt waarover ook andere liedjes gaan. Ten onrechte uit
de berenboot gevallen: de Vlaamse vertaling van Lonesome 7-7203 zijnde
Will Tura’s Draai Dan 79 72 04 – da’s nog eens een
idee: Talking On The Telephone Intercontinentally! Volume 3 en 4 zullen
pop en rock ‘n’ roll behandelen. |